Gepubliceerd op dinsdag 4 oktober 2016
LS&R 1377
College van Beroep voor het Bedrijfsleven ||
21 jul 2016
College van Beroep voor het Bedrijfsleven 21 jul 2016, LS&R 1377; ECLI:NL:CBB:2016:231 (Nederlandse Vereniging voor Hyperbare Geneeskunde en de Nederlandse Zorgautoriteit), https://www.lsenr.nl/artikelen/college-van-beroep-kan-niet-toetsen-omdat-beleid-niet-zorgvuldig-gemotiveerd-is

College van Beroep kan niet toetsen omdat beleid niet zorgvuldig gemotiveerd is

College van Beroep voor het bedrijfsleven 21 juli 2016, LS&R 1377; ECLI:NL:CBB:2016:231 (Nederlandse Vereniging voor Hyperbare Geneeskunde en de Nederlandse Zorgautoriteit) Bij tariefbeschikkingen heeft verweerster een maximumtarieven vastgesteld voor hyperbare zuurstoftherapie. Appellanten bieden deze therapie aan. Het College volgt hen niet in hun betoog, dat het in de beleidsregel neergelegde kostprijsmodel met een maximumtarief o.b.v. de mediane kostprijs, instellingen dwingt om onder hun kostprijs te produceren. Ook wijst het College het betoog van appellanten af, dat hier gebruik had moeten worden gemaakt van de terugvaloptie. De gegevens van het AMC, dat een reeds afgeschreven zuurstoftank gebruikt, mochten in de betrekening betrokken worden, omdat van feitelijk gemaakte kosten wordt uitgegaan. Bovendien worden uitbijters in de mediaanmethode feitelijk buiten beschouwing gelaten. Alleen de vergoeding voor gederfd rendement van het eigen vermogen, die verweerster pas later in de berekening had opgenomen, kan de rechterlijke toetsing niet doorstaan: er is geen beleidsregel die bij de bepaling van de hoogte daarvan sturing gaf en verweerster heeft haar keuzes ook anderszins niet toereikend gemotiveerd. Het beroep is gegrond en verweerster moet opnieuw op het bezwaar besluiten. Gelet op het beperkte financiële belang van de VGREV vindt het College aanleiding de voorlopige voorziening te treffen dat de bij het bestreden besluit vastgestelde tarieven gelden totdat opnieuw op de bezwaren is beslist.

6.3 Anders dan verweerster is het College van oordeel dat appellanten hun bezwaren tegen de hoogte van de VGREV en de wijze waarop deze berekend is niet te laat hebben ingediend. Verweerster heeft immers pas bij het bestreden besluit een VGREV toegekend, zodat appellanten niet eerder in rechte hebben kunnen opkomen tegen de hoogte en de berekeningswijze. In de beleidsregels op grond waarvan verweerster de tarieven heeft vastgesteld is niet bepaald op welke wijze verweerster een VGREV zal vaststellen. Het College stelt voorop dat verweerster binnen bepaalde grenzen de vrijheid heeft om een dergelijke vergoeding vast te stellen en te bepalen op welke wijze dat moet gebeuren. Zowel een normatieve methode als bijvoorbeeld het CAP-model, als een empirisch onderzoek waarbij daadwerkelijk behaalde rendementen het startpunt vormen, alsmede een combinatie van beide, zijn hierbij denkbaar. Het College stelt vast dat in de beleidsregel niet is vastgelegd in welke gevallen en op welke wijze verweerster een vergoeding voor het gederfd rendement eigen vermogen bepaalt. Van verweerster had mogen worden verwacht dat zij het beleid, waarvoor verschillende mogelijkheden zijn, op dit punt zorgvuldig had geformuleerd zodat het College de concrete bepaling van een VGREV aan dat beleid had kunnen toetsen. Nu verweerster dat niet gedaan heeft en ook in het bestreden besluit geen toereikende motivering heeft gegeven voor de keuzes die zij bij de vaststelling van de hoogte van de VGREV heeft gemaakt, is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Deze grond van appellanten slaagt. Het besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

7. Gelet op het onder 6.3 overwogene is het beroep gegrond en zal het College het bestreden besluit vernietigen. Het College ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerster zelf haar beleid moet bepalen en vastleggen ten aanzien van de vraag in welke gevallen en op welke wijze zij een vergoeding voor het gederfd rendement eigen vermogen toekent. Verweerster zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van twee maanden. Het College zal, gelet op het feit dat de vernietiging van het bestreden besluit een betrekkelijk gering onderdeel van het vastgestelde tarief betreft als voorlopige voorziening treffen dat de tarieven zoals die bij het bestreden besluit zijn vastgesteld, gelden totdat verweerster opnieuw op de bezwaren van appellanten heeft beslist.

8. Het College veroordeelt verweerster in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1984 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de tariefbeschikking TB/CU-2012-03, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond; 
- vernietigt het bestreden besluit;
- treft de voorlopige voorziening dat de bij het bestreden besluit vastgestelde tarieven gelden totdat opnieuw op de bezwaren van appellanten is beslist;
- draagt verweerster op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 331 aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1984.