Gepubliceerd op donderdag 21 juli 2016
LS&R 1348
Hof van Justitie EU ||
21 jul 2016
Hof van Justitie EU 21 jul 2016, LS&R 1348; ECLI:EU:C:2016:589 (Queisser Pharma tegen Deutschland), https://www.lsenr.nl/artikelen/conclusie-ag-nationaal-verbod-voor-voedingssupplement-met-aminozuren-is-niet-in-strijd-met-levensmid

Conclusie AG: Nationaal verbod voor voedingssupplement met aminozuren is niet in strijd met levensmiddelenwetgeving

Conclusie AG HvJ EU 21 juli 2016, LS&R 1348; C-282/15 ; ECLI:EU:C:2016:589 (Queisser Pharma tegen Deutschland)
Voedselveiligheid – Wetgeving van lidstaten waarbij de vervaardiging en verhandeling van voedingssupplementen met aminozuren worden verboden – Discretionaire ontheffingsmogelijkheden. Conclusie AG: Vraag 1

De artikelen 34, 35 en 36 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 14 van verordening nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, verzetten zich niet tegen een nationale wettelijke regeling waarbij de vervaardiging of verwerking respectievelijk het in de handel brengen van een voedingssupplement met aminozuren wordt verboden, voor zover daarvoor niet onder bepaalde nadere feitelijke voorwaarden een tijdelijke ontheffing is verleend door de bevoegde nationale autoriteit, die ter zake over een discretionaire bevoegdheid beschikt.

 

Vraag 2; De artikelen 14, 53 en 55 van verordening nr. 178/2002 staan niet in de weg aan een ontheffingsregeling zoals beschreven in de prejudiciële verwijzing. De artikelen 6 en 7 van verordening nr. 178/2002 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij de vervaardiging of verwerking respectievelijk het in de handel brengen van een voedingssupplement met aminozuren wordt verboden, voor zover daarvoor niet onder bepaalde nadere feitelijke voorwaarden een tijdelijke ontheffing is verleend door de bevoegde nationale autoriteit, die ter zake over een discretionaire bevoegdheid beschikt, voor zover deze beperkingen van toepassing zijn op ingrediënten of categorieën ingrediënten zonder dat de lidstaat voorlopig een risico heeft vastgesteld in verband met die ingrediënten of categorieën ingrediënten. Voor zover dergelijke nationale regelingen gerechtvaardigd zijn op grond van een voorlopig risico, moet de procedure voor het verkrijgen van een ontheffing van het algemene verbod op grond van de artikelen 6 en 7 van verordening nr. 178/2002 toegankelijk en transparant zijn en binnen een bepaalde termijn worden voltooid en moeten de daaruit voortvloeiende beslissingen onder toezicht van een nationale rechter staan.

Vraag 3; Artikel 8 van verordening nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen verzet zich niet tegen een nationale wettelijke regeling waarbij de vervaardiging of verwerking respectievelijk het in de handel brengen van een voedingssupplement met aminozuren wordt verboden voor zover daarvoor niet een tijdelijke ontheffing is verleend door de bevoegde nationale autoriteit, die ter zake over een discretionaire bevoegdheid beschikt.

Gestelde vragen [LS&R 1142]

1. Moeten de artikelen 34, 35 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 14 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij de vervaardiging of verwerking respectievelijk het in de handel brengen van een voedingssupplement met aminozuren (in dit geval L-histidine) wordt verboden voor zover daarvoor niet onder bepaalde nadere voorwaarden een tijdelijke ontheffing is verleend door de bevoegde nationale autoriteit, die ter zake over een discretionaire bevoegdheid beschikt?

2. Volgt uit de opzet van de artikelen 14, 6, 7, 53 en 55 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, dat een nationaal verbod op een bepaald levensmiddel of voedselingrediënt alleen onder de aldaar genoemde voorwaarden kan worden ingesteld, en verzet die opzet zich tegen een nationale wettelijke regeling als bedoeld in de eerste vraag?

3. Moet artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als bedoeld in de eerste vraag?