Gepubliceerd op maandag 13 augustus 2012
LS&R 8
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Niet-homeopatische geneesmiddelen

HR 5 december 2008, LJN BF7441 (De Staat der Nederlanden tegen Antroposana c.s.) met conclusie A-G Keus

In navolging van LS&R 3 (HR), LS&R 12 (Concl A-G + arrest HvJ).

Europees recht. Registratie van antroposofische, niet-homeopatische geneesmiddelen. Vervolg van HR 27 januari 2006, NJ 2006, 102 (LS&R 3), na beantwoording prejudiciële vragen door HvJ EG. Uitleg Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Onder de uitputtende regeling van de Richtlijn voor de registratie van geneesmiddelen vallen ook antroposofische geneesmiddelen die niet tevens homeopathische geneesmiddelen zijn. Hoge Raad doet de zaak zelf af.

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 mei 2004; vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter te 's-Gravenhage van 15 april 2003; weigert de door Antroposana c.s. gevraagde voorzieningen; veroordeelt Antroposana c.s. in de kosten van de procedure.

Antwoord HvJ EU 2.2 Bij uitspraak van 20 september 2007 heeft het HvJEG de eerste vraag bevestigend beantwoord, zodat de tweede vraag geen beantwoording meer behoefde. In het dictum van zijn uitspraak heeft het HvJEG voor recht verklaard: "Antroposofische geneesmiddelen mogen slechts in de handel worden gebracht voor zover er een vergunning voor is afgegeven volgens een van de procedures van artikel 6 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik."

2.3 In dit licht is de rechtsklacht van onderdeel 2.1 van het middel gegrond. Deze betoogt - blijkens de uitspraak van het HvJEG: terecht - dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan omtrent de Richtlijn, die een uitputtende regeling voor de registratie van geneesmiddelen bevat, waaronder zijn begrepen antroposofische geneesmiddelen die niet tevens homeopathische geneesmiddelen zijn. De WoG moet derhalve dienovereenkomstig worden uitgelegd. Ook onderdeel 1.1 treft doel aangezien de door het hof gemaakte belangenafweging blijkens het vorenoverwogene (mede) op een onjuiste rechtsopvatting berust. Het bestreden arrest kan dus niet in stand blijven.
Bij de beoordeling van de overige onderdelen, voor zover deze al feitelijke grondslag hebben, heeft de Staat geen belang.

Beoordeling Hoge Raad 3.4.2Het beroep van Antroposana c.s. op art. 13 van de Richtlijn, het inmiddels ingetrokken Besluit homeopathische farmaceutische producten, en de door Antroposana c.s. bedoelde uitspraak van de ABRS, faalt omdat deze uitsluitend betrekking hebben op homeopathica. Zij missen dus belang voor antroposofische geneesmiddelen die niet tevens homeopathische geneesmiddelen zijn.

3.4.3 Het beroep van Antroposana c.s. op art. 126bis van de Richtlijn faalt reeds omdat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op geneesmiddelen waarvoor in een andere lidstaat een vergunning overeenkomstig de Richtlijn is verleend. Antroposana c.s. hebben aan hun vorderingen evenwel niet ten grondslag gelegd dat voor de in het geding zijnde geneesmiddelen in een andere lidstaat een vergunning overeenkomstig de Richtlijn is verleend.

3.5.1 Antroposana c.s. hebben voorts andermaal een beroep gedaan op hun Europeesrechtelijke stellingen aan de behandeling waarvan het hof niet is toegekomen, en waarover geen prejudicieel oordeel van het HvJEG is gevraagd of gegeven.