DOSSIERS
Alle dossiers

mededinging  

LS&R 1135

Vragen over verjaringstermijn beroep subsidiepot van laboratorium

Prejudiciële vraag HvJ EU 24 april 2015, LS&R 1135; zaak C-268/15 (Biorim tegen Ministerie van VWS)
Verzoeker Fernand Ullens de Schooten exploiteert een laboratorium voor klinische biologie in de vorm van een vennootschap (‘BIORIM’). Omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor erkenning door BEL MinVWS komt hij niet in aanmerking voor een tegemoetkoming uit een subsidiepot. Die voorwaarden zijn vastgesteld omdat de overheid het wenselijk acht dat laboratoria worden geëxploiteerd door personen die gemachtigd zijn om verstrekkingen van klinische biologie te verrichten (artsen, apothekers, licentiaten in de scheikunde). Verzoeker wordt in 1989 strafrechtelijk vervolgd omdat hij, om de voorschriften te omzeilen, een frauduleuze bedrijfsconstructie zou hebben opgezet. De biologen voldoen weliswaar aan de reglementaire voorwaarden maar zouden slechts ‘stromannen’ zijn en de feitelijk exploitatie is in handen van verzoeker.

Verzoeker heeft al in 1985 een klacht bij de EURCIE ingediend dat de regeling in strijd is met artikel 52 EEG. Daaruit is de zaak C-221/85 CIE/BEL voortgekomen (Beroep EURCIE wordt verworpen op grond dat iedere EULS, zolang hij het beginsel van gelijke behandeling van zijn onderdanen en die van andere EULS maar in acht neemt, bij gebreke van gemeenschapsregels ter zake, vrij is om op zijn grondgebied de werkzaamheid te regelen van laboratoria die verstrekkingen van klinische biologie verrichten). In 1998 wordt verzoeker tot vijf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf + geldboete veroordeeld en worden de door civiele partijen (ziekenfondsen) ingestelde vorderingen toegewezen. In beroep (december 2000) wordt de onvoorwaardelijke straf in een voorwaardelijke omgezet, de boete verlaagd en de civiele vorderingen ongegrond verklaard. In cassatie worden de civiele beroepen wel toegewezen (het strafrechtelijk deel wijzigt niet). Verzoekers voorstel tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het HvJEU wordt afgewezen. De zaak terugverwezen naar Hof van Beroep Bergen. Daar worden de civiele vorderingen gedeeltelijk gegrond verklaard. De door verzoeker aangevoerde strijdigheid met EUrecht wordt afgewezen op grond van gezag van gewijsde van het arrest van het Hof Brussel. De zaak komt weer bij de cassatierechter (juni 2006), maar wordt verworpen en ook verzoekers vraag om een prejudicieel advies aan het HvJEU voor te leggen wordt weer afgewezen. In een parallel lopende administratieve affaire (schorsing erkenning verzoekers lab) bij de BEL RvS heeft de RvS geoordeeld dat er geen concreet aanknopingspunt met gemeenschapsrecht is. Een prejudiciële vraag aan het BEL Grondwettelijk Hof bevestigt dat oordeel. Verzoeker dient ondertussen opnieuw een klacht in bij de EURCIE die leidt tot een Met redenen omkleed advies in 2002 waarin de EURCIE BEL verwijt dat de gewraakte bepaling in strijd is met artikel 43 EG. De BEL regeling is daarop in mei 2005 aangepast: de erkenningsregeling (op grond waarvan verzoeker is veroordeeld) is afgeschaft. Verzoeker dient dan (april 2007) weer een klacht in bij de EURCIE over schendingen van het gemeenschapsrecht door de BEL staat wegens het handhaven, wat het verleden betreft, van de rechtsgevolgen van de bestreden regeling. Hij daagt in juli 2007 de BEL Staat voor de Rb Brussel, eist vrijwaring van de (financiële) gevolgen van zijn eerdere veroordeling en vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden doordat hij is veroordeeld voor schending van een wet die niet met het gemeenschapsrecht verenigbaar was. Verweerder verwijt verzoeker de mogelijkheid tot stuiting van de verjaring niet te hebben benut. De Rb verklaart de zaak (voor het grootste deel) niet-ontvankelijk wegens verjaring. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende BEL rechter (Hof van Beroep Brussel).
Deze overziet het slagveld en legt het HvJEU de volgende vragen voor:

(1) - Vereist het gemeenschapsrecht en meer bepaald het doeltreffendheidsbeginsel dat in bepaalde omstandigheden, met name die beschreven in punt 38 van dit verwijzingsarrest, de nationale verjaringstermijn van artikel 100 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, die van toepassing is op een schadevordering van een particulier tegen de Belgische Staat wegens schending van artikel 43 EG-Verdrag (thans artikel 49 VWEU)) door de wetgever, eerst begint te lopen wanneer die schending is vastgesteld, of is het doeltreffendheidsbeginsel in deze omstandigheden integendeel voldoende gewaarborgd doordat deze particulier de mogelijkheid heeft de verjaring te stuiten door het betekenen van een deurwaardersexploot?
(2) - Moeten de artikelen 43 EG, 49 EG en 56 EG en het begrip “zuiver interne situatie”, dat een beroep door een justitiabele op deze bepalingen in het kader van een geding voor een nationale rechter kan beperken, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van het [Unie]recht in een geding waarin een Belgisch onderdaan van de Belgische Staat vergoeding verlangt voor schade veroorzaakt door een gestelde schending van het gemeenschapsrecht wegens de vaststelling en handhaving van een Belgische wettelijke regeling als die van artikel 3 van Koninklijk Besluit nr. 143 van 30 december 1982, die zonder onderscheid op de eigen onderdanen en op de onderdanen van andere lidstaten van toepassing is?
(3) - Moeten het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht en artikel 4, lid 3, VEU aldus worden uitgelegd dat zij niet toelaten dat de regel van het gezag van gewijsde buiten toepassing wordt gelaten wanneer het erom gaat een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing die met het [Unie]recht in strijd blijkt te zijn, opnieuw te onderzoeken of te vernietigen, maar wel toelaten dat een nationale regel inzake het gezag van gewijsde buiten toepassing wordt gelaten wanneer deze regel de rechter zou gebieden op grond van die in kracht van gewijsde gegane maar met het [Unie]recht strijdige rechterlijke beslissing een andere beslissing te nemen waarmee de schending van het [Unie]recht door de eerste rechterlijke beslissing een permanent karakter zou krijgen?
(4) - Kan het Hof bevestigen dat de vraag of de regel van het gezag van gewijsde in het geval van een in kracht van gewijsde gegane, met het [Unie]recht strijdige rechterlijke beslissing buiten toepassing moet worden gelaten in het kader van een verzoek om deze beslissing opnieuw te onderzoeken of te vernietigen, niet zakelijk gelijk is, in de zin van de arresten [Da Costa e.a. (28/62–30/62, EU:C:1963:6) en Cilfit e.a. (283/81, EU:C:1982:335)], aan de vraag of de regel van het gezag van gewijsde in strijd is met het [Unie]recht in het kader van een verzoek om een (nieuwe) beslissing waarmee de schending van het [Unie]recht zou worden herhaald, zodat de in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie niet aan haar verplichting tot prejudiciële verwijzing kan ontkomen?
LS&R 1045

Franse 'Farmacie-order' frustreerde mededinging op de klinische biologie-analyse markt

Gerecht EU 11 december 2014, ECLI:EU:T:2014:1049, LS&R , zaak T-90/11 (ONP tegen Commissie)
Uit het persbericht: The General Court confirms that the French Ordre national des pharmaciens restricted competition on the clinical biology analysis market. The General Court nevertheless reduces the fine imposed by the Commission from €5 million to €4.75 million.

The General Court observes that, as regards the conduct complained of, the ONP could not claim to be acting merely as an extension of the power of the public authorities, nor was it empowered to extend the scope of legal protection with a view to protecting the interests of a group, since the national legislature had set the limits of the protection afforded and made allowance for a certain degree of competition. In those circumstances, the General Court concludes that the restrictive conduct of the ONP, targeted by the Commission, is indeed caught by the competition rules of the EU.

With more specific regard to the conduct aimed at preventing groups of laboratories from developing in France, the General Court finds that the Commission analysed correctly the restrictive nature of the various measures adopted by the ONP.

Eerste middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 101 VWEU voor zover de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat de in het arrest Wouters1 geformuleerde uitzondering in casu niet van toepassing is.
Wat de beperkingen betreft die worden gesteld aan de ontwikkeling van laboratoriumgroepen op de Franse markt voor biomedische analyses:
Tweede middel: onjuiste toepassing van het recht wegens onjuiste beoordeling van de draagwijdte van de Franse wettelijke regeling waar het gaat om de rol die de prefect respectievelijk de Conseil central de la section G de l'Ordre national des pharmaciens (Centrale raad van afdeling G van de Nationale orde van apothekers) speelt met het oog op wijzigingen die optreden in het leven van een vennootschap voor de uitoefening van vrije beroepen (société d'exercice libéral).
Derde middel: schending van het toepassingsgebied van de mededelingsverplichting, zoals dat voortvloeit uit de artikelen L 4221-19, L 6221-4 en L 6221-5 van de Code de la santé publique (Wetboek van volksgezondheid) en een circulaire van 22 september 1998, aangezien de Commissie de rol heeft miskend van de Conseil central de la section G de l'Ordre national des pharmaciens in het kader van zijn verificatie achteraf van de vennootschapsdocumenten betreffende vennootschappen voor de uitoefening van vrije beroepen in de vorm van laboratoria voor biomedische analyses en van zijn verplichting om opmerkingen aan de prefect kenbaar te maken.
Vierde middel: miskenning van de rol van de Conseil central de la section G de l'Ordre national des pharmaciens als waarborg voor de beroepsmatige onafhankelijkheid van de actieve vennoot, voor zover de Commissie heeft gesteld dat de minimumdeelneming van de actieve vennoot in het kapitaal van vennootschappen voor de uitoefening van vrije beroepen ertoe heeft geleid dat diens economische en bestuurlijke onafhankelijkheid verloren is gegaan.
Vijfde middel: onjuiste beoordeling van de bedoeling van de wetgever inzake de verkoop van de aandelen boven een plafond van 25 % en schending van de toepasselijke bepalingen inzake de verkoop van aandelen van vennootschappen voor de uitoefening van vrije beroepen.
Zesde middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 101 VWEU doordat in het bestreden besluit de genomen tuchtmaatregelen in aanmerking worden genomen voor zover die de potentiële of reële gevolgen van de gelaakte beslissingen versterken.
Wat het opleggen van minimumprijzen op de Franse markt voor biomedische analyses betreft:
Zevende middel: overschrijding door de Commissie van de grenzen van de inspectiebeschikking2 doordat zij beslag heeft gelegd op documenten inzake "prijzen", waardoor de op die grondslag verzamelde bewijsstukken onrechtmatig zijn verkregen en derhalve de grief inzake minimumprijzen ongegrond moet worden geacht.
Zo, quod non, de Commissie in het kader van haar inspectie rechtsgeldig beslag zou hebben gelegd op de bewijsstukken inzake de minimumprijzen:
Achtste middel: onjuiste beoordeling van de draagwijdte van het oude artikel L 6221-6 van het Wetboek van volksgezondheid en van de wil van de wetgever inzake de bepaling en de praktijk van kortingen.
Negende middel: onjuiste beoordeling van de feiten die leidt tot een onjuiste toepassing van het recht, aangezien de Commissie zich enerzijds op het standpunt heeft gesteld dat de handelwijze van de ONP inzake kortingen niet onder haar wettelijke taken valt, maar haar mededingingsverstorende doelstellingen weerspiegelt, en anderzijds dat de ONP met het oog op de bescherming van de belangen van de kleine laboratoria stelselmatig heeft getracht een minimumprijs op te leggen op de markt voor diensten van biomedische analyse.
LS&R 997

Cegedim beboet voor leveringsweigering

Bijdrage ingezonden door Edmon Oude Elferink en Evi Mattioli, CMS EU Law Office, Brussel. Op 8 juli 2014 legde de Autorité de la Concurrence, de Franse mededingingsautoriteit, aan Cegedim een boete op van €5,7 miljoen. Volgens de Franse mededingingsautoriteit schond Cegedim, leverancier van strategische gegevens in de gezondheidszorg, de mededingingsregels omdat zij weigerde haar medische database te verkopen aan klanten die voor het beheren van die database het softwarepakket van haar concurrent Euris gebruikten. Deze beslissing toont nog maar eens aan dat de Franse mededingingsautoriteit zich heeft vastgebeten in de farmaceutische sector. In 2013 legde zij al twee boetes op aan farmaceutische ondernemingen voor de belemmering van de handel in generieke geneesmiddelen en startte de autoriteit een sectoronderzoek.
Lees verder

LS&R 805

Schering-Plough beboet voor belemmering generieke variant Subutex

Autorité de la Concurrence 18 december 2013, 13-D-21 (buprénorphine)
Bijdrage ingezonden door Edmon Oude Elferink en Evi Mattioli, CMS.
Mededingingsrecht. Generieken. Octrooirecht. De Franse mededingingsautoriteit, de Autorité de la Concurrence, legt momenteel in de farmaceutische sector een enorme vlijt en ambitie aan de dag. Eind 2013 heeft zij, voor de tweede keer dat jaar, farmaceutische ondernemingen bestraft voor de belemmering van de verhandeling van generieke geneesmiddelen. De medededingingsautoriteit legde een boete van 15,3 miljoen euro op aan Schering-Plough in verband met onrechtmatige marktgedragingen met betrekking tot generieke varianten van het geneesmiddel Subutex®. Het boetebesluit vertoont sterke gelijkenis met het besluit van 14 mei 2013 in de zaak tegen Sanofi-Aventis betreffende Plavix®.

Lees verder

LS&R 793

Stichting De Hoop moet onjuist declareren stoppen

Aanwijzing ex artikel 76 WMG 12 december 2013, kenmerk 50447/88069 (Stichting De Hoop)
De NZa constateert dat u onrechtmatig heeft gedeclareerd en onjuist heeft geadministreerd. Dit zijn overtredingen van artikel 35, eerste lid, en artikel 36, eerste lid, Wmg. (...) De NZa geeft u op grond van artikel 76, eerste lid, Wmg een aanwijzing om terstond het verbod van artikel 35, eerste lid onder c en d na te leven. Ook legt de NZa u een aanwijzing op om binnen zes maanden artikel 36, eerste lid, Wmg na te leven. (...) De NZa zal daarom op grond van artikel 81 Wmg de aanwijzing ter openbare kennis brengen, nadat na dagtekening van dit besluit vijf werkdagen zijn verstreken. Dit betekent dat op de website van de NZa en/of in landelijke of plaatselijke media de aanwijzing – met uw naam en toenaam – openbaar wordt gemaakt.

Uit het persbericht: GGZ-instelling De Hoop heeft duurdere zorg gedeclareerd dan zij heeft geleverd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) legt De Hoop een aanwijzing op waarin staat dat de instelling moet stoppen met het declareren van zorg die niet is geleverd. Ook moet De Hoop de administratie op orde brengen.

De NZa heeft de administratie van De Hoop onderzocht na aanwijzingen over mogelijk onjuiste declaraties. Uit het onderzoek blijkt dat De Hoop meer en duurdere zorg in rekening heeft gebracht dan zij heeft geleverd. Ook heeft De Hoop behandelingen gedeclareerd die niet door haar zijn uitgevoerd en waarvan niet in alle gevallen duidelijk is óf ze wel zijn uitgevoerd. Zo bracht de instelling in alle gevallen verblijf zonder overnachting in rekening, terwijl de patiënten niet binnen De Hoop verbleven.

De dossiers zijn onvolledig: er staat niet in welke zorg is geleverd, en er ontbreken verslagen en agenda's van de gedeclareerde activiteiten. Bovendien zijn er dossiers aangemaakt door een niet BIG-geregistreerde hoofdbehandelaar.

De NZa heeft in haar toezicht verscherpt aandacht voor de GGZ en kan onderzoek doen naar de administratie van zorgaanbieders. Al dan niet bewust te veel declareren leidt tot hogere zorgkosten, die uiteindelijk door de consument in zijn premie voor de zorgverzekering worden betaald. De NZa kan, als een zorgaanbieder teveel declareert, handhaven en bijvoorbeeld een aanwijzing, een last onder dwangsom en/of een boete opleggen.

LS&R 790

State aid: Commission approves aid for innovative medical services in remote areas of Saxony

Uit het persbericht: The European Commission has found German plans to support the setup of a platform for telemedicine services in eastern Saxony in line with EU state aid rules. The platform will allow providing medical services at a distance where the actors, for instance doctors and patients, cannot meet in the same location. The Commission concluded that, in line with EU objectives, the aid will make medical care more accessible for citizens, without unduly distorting competition in the Single Market.

Commission Vice-President in charge of competition policy, Joaquín Almunia, said: 'The telemedicine project in Saxony will improve access to medical services for citizens in remote areas without unduly distorting competition. This is the first Commission state aid decision in the sector and it can serve as an example for future projects.'

 

The rural areas of eastern Saxony are faced with a limited availability of medical care and with an ageing population. Therefore, Saxony intends to grant up to €10 million over five years for improving the medical care for several thousands of citizens in these areas by making telemedicine services generally available. Telemedicine consists in providing medical services at a distance. Among others, patients could consult their doctor by video telephony and hence avoid a long trip to the hospital.

The aid is co-financed by the European Regional Development Fund and will be awarded to a partnership between a specialist medical sponsor (Carus Consilium Sachsen GmbH) and T-Systems International GmbH, a subsidiary of Deutsche Telekom AG. Although there have been prior telemedicine projects in Germany, their scale and scope was much more limited than the current project in Saxony.

The Commission considers that the development of telemedicine services improves citizens' access to (specialised) healthcare in remote areas and thereby contributes to an objective of European interest. Moreover, the German measure will allow third parties to offer health services on the telemedicine platform for a reasonable fee that will be capped for a period of 10 years. This will limit potential distortions of competition brought about by the aid. The development of new telemedicine applications by the aid beneficiaries will also be restricted, so as to prevent that they control both the telemedicine platform and the applications and crowd out competitors from the market.

The Commission therefore concluded that the measure was in line with Article 107(3)(c) of the Treaty on the functioning of the European Union, that allows to grant aid for the development of certain economic activities, provided that it does not adversely affect trading conditions.

Background
Article 107(3)(c) of the Treaty on the functioning of the European Union (TFEU) allows Member States to grant aid for the development of certain economic activities, provided that it does not adversely affect trading conditions.

Telemedicine - the provision of healthcare services at a distance - can help improve the lives of European citizens, both patients and health professionals, while tackling the challenges to healthcare systems.1 Under Article 168(1) of the TFEU, a high level of human health protection shall be ensured in the implementation of all European Union policies. Member States are responsible for the organization and provision of healthcare.

This is the first support for telemedicine infrastructure that the Commission has cleared under EU State aid rules.

The non-confidential version of the decision will be made available under the case number SA.35679 in the State Aid Register on the DG Competition website once any confidentiality issues have been resolved. New publications of State aid decisions on the internet and in the Official Journal are listed in the State Aid Weekly e-News.

LS&R 776

Prejudiciële vragen: indelen medische opzetstukken, handtoestellen in douanetarieven

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 11 oktober 2013, zaak C-547/13 (Oliver Medical) - dossier
Medische Hulpmiddelen. Douane. Invoerrechten. Verzoekster is een groothandel in farmaceutische producten. Zij heeft goederen aangegeven voor het vrije verkeer, betrokken van LUMENIS, te weten laserapparatuur voor medisch gebruik. De douane-inspectie (verweerster) stelt een onderzoek in en op basis van de algemene regels 1 en 6 van de interpretatie GN (Vo. 2658/87) jo. Vo. 1031/2008 van de Europese Commissie stelt zij vast dat enkele van de apparaten („Light Sheer ST” en „IPL Quantum SR”) ten rechte onder EU-Taric-code 8543709099 thuis horen, en niet onder de door verzoekster opgegeven posten 9018 en 9019. Ook de andere producten worden op grond van Commissie-verordeningen onder een andere subcode van 8543 ingedeeld.

Verzoekster krijgt alsnog de rekening voor verschuldigde invoerrechten plus een boete en vertragingsrente.
In maart 2012 vraagt verzoekster een bindende tariefinlichting (BTI) voor de indeling van een apparaat voor selectieve fotothermolyse „Lumenis M22” (een gecombineerd apparaat voor de behandeling van huidaandoeningen; niet om ziekten te behandelen maar om diverse cosmetische en esthetische gebreken te verhelpen). Omdat het apparaat volgens verweerster niet beantwoordt aan de omschrijving van Vo 119/2008 krijgt verzoekster op 25-04-2012 als code 85437090 toegewezen. Verzoekster is het niet eens met die indeling omdat het apparaat volgens haar wel onder ‘medische artikelen’ (9018) moet worden ingedeeld en start een procedure bij de verwijzende rechter. Zij benadrukt dat het bij de geïmporteerde goederen om medische artikelen gaat, bevestigd door het feit dat zij een CE-conformiteitscertificaat heeft ontvangen, hetgeen overeenkomstig richtlijn 93/42/EEG enkel voor medische goederen wordt afgegeven. Bovendien heeft het Letse MinVWS voor het laserapparaat als medisch apparaat een certificaat afgegeven betreffende de opname van medische apparatuur die van het CE-logo is voorzien in een databank (het register voor medische apparatuur LATMED).

De verwijzende Letse rechter (Admin Rb Riga) betwijfelt of de goederen onder hoofdstuk 85 kunnen worden ingedeeld, gelet op het feit dat Vo. 119/2008 de concrete afmetingen en gewicht van de apparaten noemt op grond waarvan zij onder dat hoofdstuk moeten worden ingedeeld. Daaraan voldoen het door verzoekster aangegeven apparaat niet (het is groter, zwaarder). Daarnaast is de werking anders en worden apparaten uit die categorie in schoonheidssalons gebruikt. Hij besluit dan ook de volgende vragen aan het HvJ EU voor te leggen:

1) Dienen de posten 9018 en 9019 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief aldus te worden uitgelegd dat de volgende, in de geneeskunde gebruikte apparaten daaronder kunnen worden ingedeeld: „UltraPulse Encore laser”-opzetstukken, „Light Sheer ST”, „IPL Quantum SR” en de bijbehorende handtoestellen „HR upgd for IPL Quantum” en „DL upgd for IPL Quantumsystem”, „Ultrashape contour I”-handtoestellen, „IPL Quantum SR 560” met toebehoren en „Ls-Duet” met toebehoren, alsook Lumenis M22?
2) Ingeval de posten 9018 en 9019 niet van toepassing zijn, kunnen die goederen dan worden ingedeeld onder post 8543 van de gecombineerde nomenclatuur?
3) Zo neen, onder welke andere post kunnen zij volgens de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur worden ingedeeld?

LS&R 662

Commission opens in-depth inquiry into alleged aid to German pharmaceutical companies in financial difficulties

Uit het persbericht: The European Commission has opened an in-depth investigation to verify whether a German scheme, granting companies in financial difficulties exemptions from rebates that pharmaceutical companies are obliged to offer to German public sickness funds and private health insurers, is in line with EU state aid rules. The opening of an in-depth investigation gives interested third parties an opportunity to comment on the scheme under assessment. It does not prejudge the outcome of the investigation.

Based on Council Directive 89/105/EEC which allows Member States to impose a price freeze on medicinal products, Germany introduced an obligatory manufacturer's rebate of 16% to be granted by producers of certain prescription medicines to public sickness funds and private health insurers between 1 August 2010 and 31 December 2013.

The Directive allows pharmaceutical companies to apply for derogations from such price freezes, if this is justified by "particular reasons". After a complaint by a German pharmaceutical company, the Commission opened an investigation on a German law that provides derogations from the mandatory rebate if it would jeopardise a company's financial standing. On this basis a number of derogations have been granted by the federal authority in charge.

At this stage, the Commission considers that these derogations involve state aid, as the exemptions from the rebate have an impact on state resources. They increase the costs of the public sickness funds that receive their means mainly from a central health fund which is partly financed through tax subsidies. Moreover, although the possibility for derogations from price freezes is foreseen in the Directive, the legal basis for the exemptions is a German law and they are granted on a case-by-case basis by a German authority. The notion of "particular reasons" leaves significant discretion to Member States.

Due to the definition of 'particular reasons' under German law, it is very likely that all beneficiaries concerned are firms in financial difficulty. State aid granted to companies in difficulty needs to comply with common criteria set out in the EU guidelines for rescuing and restructuring companies in financial difficulty (R&R guidelines, see MEMO/04/172). These criteria are aimed at avoiding that ailing companies are kept artificially alive with public subsidies to the detriment of more efficient competitors. At this stage, the Commission has doubts that the German measure complies with the R&R guidelines, because the aid is neither limited in time nor granted on the basis of a restructuring plan.

Background
The non-confidential version of the decision will be made available under the case number SA.34881 in the State Aid Register on the DG Competition website once any confidentiality issues have been resolved. New publications of state aid decisions on the internet and in the Official Journal are listed in the State Aid Weekly e-News.

LS&R 633

Informele Zienswijze beoordeling concurrentie tussen apotheken

ACM, Zienswijze en consultatie - Beoordeling van mogelijkheden tot gezamenlijk contracteren tussen niet-concurrenten, ACM/DM/2013/202346.
Een samenwerkingsverband van zelfstandige apotheken die geen concurrenten van elkaar zijn, mag gezamenlijk onderhandelen met zorgverzekeraars. Dit zegt de Autoriteit Consument & Markt in haar informele zienswijze aan de Coöperatieve Vereniging PACT U.A.

Download publicatie (PDF - 186 KB)

LS&R 619

Beboet voor belemmering generieke varianten plavix®

Autorité de la concurrence, republique française, 14 mei 2013, décision n° 13-D-11 (Sanofi Aventis)
Een bijdrage van Edmon Oude Elferink en Evi Mattioli, CMS EU Law Office, Brussel.

De Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten hechten groot belang aan de beschikbaarheid van generieke – en dus goedkopere – geneesmiddelen op de markt. Dat zij vastberaden zijn om de strijd aan te gaan tegen elke belemmering van markttoetreding van deze producten, blijkt uit het verhoogde toezicht in de farmaceutische sector. In Frankrijk onderzocht de mededingingsautoriteit of Sanofi-Aventis producenten van het generiek product van haar geneesmiddel Plavix® van de markt probeerde te weren. De autoriteit stelde op 14 mei 2013 een overtreding vast voor de periode van september 2009 tot januari 2010 en legde Sanofi-Aventis een boete op van 40,6 miljoen euro.

Deze bijdrage is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier.

5. Conclusie
Het onderhavige boetebesluit illustreert dat geneesmiddelenproducenten onder verhoogd toezicht staan van mededingingsautoriteiten. Het marktgedrag van de producenten wordt buitengewoon streng beoordeeld en die beoordeling kan leiden tot een vergaande beperking van de autonomie op de markt. Daarbij geldt dat de grens tussen mededinging op basis van kwaliteit en verboden marktgedrag niet altijd duidelijk is.

Het besluit van de Franse mededingingsautoriteit houdt in zekere zin verband met de boetes die de Europese Commissie op 19 juni 2013 [LS&R 604] oplegde aan geneesmiddelenproducenten voor een zogenaamde 'pay-for-delay' praktijk. De geneesmiddelenproducent Lundbeck, ontvanger van een boete van maar liefst 98,3 miljoen euro, had volgens het besluit producenten van generieke geneesmiddelen betaald voor uitstel van de introductie van generieke versies van het antidepressivum citalopram. De laatstgenoemde producenten zijn zelf voor de betreffende kartelinbreuk voor in totaal 52,2 miljoen euro beboet. De Office of Fair Trading in het Verenigd Koninkrijk doet momenteel ook onderzoek naar een vergelijkbare praktijk. GlaxoSmithKline zou drie producenten van generieke producten hebben betaald om het op de markt brengen van hun generieke product te vertragen.

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 11 - 20 van 32