LS&R 2237
18 april 2024
Uitspraak

Deskundige bepaalt welke medische gegevens verstrekt moeten worden

 
LS&R 2236
28 februari 2024
Uitspraak

Het Nederlandse registratiedossier voor Glucamagnesium behoort toe aan appellante

 
LS&R 2228
20 februari 2024
Artikel

AIPPI - Programma IE Symposium 13 maart 2024 in Zeist

 
LS&R 1167

Afslankend effect bij gebruik Groene Koffie moet nog worden beoordeeld

Vzr. RCC 7 augustus 2015, LS&R 1167, dossiernr. 2015/00589 (Afslankend effect Groene Koffie eerst worden getoetst)
Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft de aanbieding voor “De Tuinen Groene Koffie” op www.detuinen.nl. In de uiting wordt met betrekking tot dit product onder meer gezegd: “Ondersteunt de energiehuishouding en heeft een positieve invloed op de vetverbranding.” Het product bevat blijkens de ingrediëntendeclaratie op de website onder meer “Yerba Matte Leaf Extract”. De klacht: Klaagster stelt, samengevat, dat er geen betrouwbare gegevens zijn over het afslankende effect bij het gebruik van groene koffie tezamen met ‘Yerba Mate Extract’. Klaagster heeft ook geen betrouwbare bronnen kunnen vinden waaruit een positieve invloed op de verbranding.

Het oordeel van de voorzitter: 1)  De klacht is in het bijzonder gericht tegen het gedeelte van de uiting waarin met betrekking tot het aangeprezen product wordt gezegd: “heeft een positieve invloed op de vetbranding”. Niet in geschil is dat deze mededeling een gezondheidsclaim betreft als bedoeld in artikel 2 lid 5 van de Europese Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (Claimsverordening), en dan meer in het bijzonder een claim met betrekking tot een afslankend effect. Uit de uiting blijkt niet duidelijk op welk specifiek ingrediënt of op welke nutriënt de claim is gebaseerd. De voorzitter gaat er veronderstellenderwijs van uit dat de claim is gebaseerd op ‘Yerba Mate’ dat in de ingrediëntenlijst wordt genoemd en dat, zoals ook uit de informatie van de Keuringsraad KOAG/KAG blijkt, de enige stof in het product is die vooralsnog het gebruik van de onderhavige gezondheidsclaim onder de Claimsverordening kan rechtvaardigen. Het gaat om een botanical waarvoor nog geen gezondheidsclaims geautoriseerd zijn en ter zake waarvan de beoordeling momenteel ‘on hold’ staat.

2)  Vooropgesteld wordt dat de uiting volgens de Keuringsraad KOAG KAG niet in strijd is met de Claimsverordening omdat de gehanteerde claims in lijn zijn met de ‘on hold’ claims voor ‘Yerba Mate’ voor zover het betreft ‘Weightmanagement’ en ‘Invigoration of the body’. De voorzitter is eveneens van oordeel dat geen aanleiding bestaat om de onderhavige uiting in strijd met de Claimsverordening te achten. Er is sprake van een gezondheidsclaim met betrekking tot een botanische stof (Yerba Mate) die in het product is verwerkt, en die valt onder een overgangsregeling van de Claimsverordening. Hierdoor is de claim, indien aan de overige eisen wordt voldaan, niet in strijd met die verordening. Het feit dat deze overgangsregeling van toepassing is, ontslaat adverteerder echter niet van de verplichting om de werking van het product voldoende aannemelijk te maken. Dienaangaande is van belang dat de Europese Commissie nog geen beslissing heeft genomen over gezondheidsclaims voor de onderhavige botanische stof omdat deze nog niet door de EFSA is beoordeeld. Het feit dat deze stof om die reden op de ‘on hold’ lijst is geplaatst, impliceert derhalve nog geen enkel oordeel over de aannemelijkheid van de werking daarvan. Om die reden dient adverteerder, zolang deze beoordeling niet heeft plaatsgevonden en totdat de Europese Commissie de claim bij verordening heeft goedgekeurd, de werking van het product aannemelijk te maken indien deze, zoals in het onderhavige geval, gemotiveerd wordt betwist.

3)  Dat het aangeprezen product een afslankend effect heeft, is door adverteerder op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. In dit verband kon adverteerder op grond van het voorgaande niet volstaan met enkel te verwijzen naar de ‘on hold’ status. Deze status is immers, zoals blijkt uit het voorgaande, niet relevant voor de vraag of kan worden aangenomen dat‘Yerba Mate’ de aan deze stof toegeschreven afslankende werking heeft. Op grond hiervan oordeelt de voorzitter dat de uiting de gemiddelde consument een onjuist beeld geeft met betrekking tot de van het gebruik van het onderhavige product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Nu de werking niet aannemelijk is geworden, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
LS&R 1166

Boodschap in videofilm Lactacyd voldoende duidelijk

RCC 6 augustus 2015, LS&R 1166, dossiernr. 2015/00694 (Boodschap Lactacyd duidelijk)
Afwijzing. Lactacyd. De uiting: Het betreft een videofilmpje over het product Lactacyd, welk filmpje klaagster gezien heeft via https://www.youtube.com/watch?v=kOekrjj4di0. Het filmpje (“vragen (v)uurtje met Lactacyd”) toont mensen die op straat worden geïnterviewd over het reinigen van de vagina. In beeld verschijnt de stelling: “je vagina wassen met water is genoeg” met een vraagteken door die stelling. De reactie van een man luidt: “Dat vraag ik me eigenlijk ook af”. In beeld verschijnt de vraag: “Hoe reinig jij je vagina?”. Diverse vrouwen antwoorden: “Met water”. Een van hen voegt daaraan toe: “plus een washandje eventueel”. In beeld verschijnt: “Fabel? of Feit? Water is goed genoeg om je vagina te wassen”. Een aantal mensen zegt: “Feit”. Sommigen antwoorden: “Fabel”, waarop een vrouw zegt: “Als je bijvoorbeeld aan het afwassen bent, kun je niet alleen water gebruiken”. Dan is te lezen: “Water is mild en verfrissend maar….. water alleen is niet goed genoeg water + Lactacyd milde reiniging langdurige verfrissing voorkomen van ongemakken”. Op straat reageren twee mensen: “Echt”, “Nooit geweten…”, waarna zij het product (in verpakking) tonen. Ten slotte verschijnt in beeld: “Bestel een gratis sample” en “Lactacyd”.

De klacht: In het filmpje worden mensen op straat -volgens klaagster:“(uiteraard geacteerd)”-ingelicht over hygiëne van intieme delen. Ze verkondigen daarbij dat de stelling  “Water is goed genoeg om je vagina te wassen” een fabel is en suggereren dat je dagelijks zeep (in hun bewoording: “frisse wasgel”) móet gebruiken. Dit is misleidend voor een groot deel van de bevolking dat niet goed is voorgelicht over persoonlijke hygiëne. Zij krijgen de boodschap dat ze zeep moeten gebruiken bij het wassen van de vagina, terwijl dat niet wetenschappelijk kan worden onderbouwd. Verder raakt de vergelijking met het doen van de afwas met afwasmiddel kant noch wal.

Het oordeel van de Commissie:
De Commissie vat de klacht op in die zin dat in de uiting wordt gesuggereerd dat je dagelijks zeep moet gebruiken om je vagina te wassen, en dat die suggestie onjuist is. De Commissie acht deze klacht ongegrond, en overweegt daartoe het volgende. In het filmpje, waarin volgens het verweer sprake is van een levensecht straatinterview,  wordt noch gesteld noch gesuggereerd dat “zeep” moet worden gebruikt voor het reinigen van de vagina. Overigens wordt ook niet gesproken over “frisse wasgel”, zoals klaagster volgens de klacht kennelijk veronderstelt. De Commissie begrijpt uit het verweer dat de volledige naam van het in de uiting besproken product “Lactacyd Verfrissende Wasgel” is. In de uiting wordt het product echter aangeduid als “Lactacyd”. Gelet op het voorgaande mist de klacht feitelijke grondslag en dient deze om die reden te worden afgewezen. Overigens is bij verweer meegedeeld dat adverteerder het eens is met klaagster dat het onwenselijk is en zelfs onverstandig om de vagina dagelijks te wassen met zeep, omdat dagelijks gebruik van zeep de natuurlijke zuurgraad van de vagina zou verstoren. Adverteerder heeft vervolgens meegedeeld dat Lactacyd wasgel het tegendeel van zeep is, in die zin dat het een ‘zuur’ product is, dat helpt de zure bescherming van de vagina in stand te houden. Bij verweer heeft adverteerder ook meegedeeld dat het bestreden filmpje deel uitmaakt van de website vaginapagina.nl en dat op die website staat dat Lactacyd geen zeep bevat en wordt benadrukt dat het wassen van de vagina met zeep geen goed idee is. In de uiting zegt een vrouw: “Als je bijvoorbeeld aan het afwassen bent, kun je niet alleen water gebruiken”. Deze uitspraak moet duidelijk worden gezien in de context van de eerdere mededeling van de vrouw dat de stelling “Water is goed genoeg om je vagina te wassen” een “Fabel” is. Volgens de vrouw is “Water” kennelijk in beide gevallen “niet goed genoeg”. Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

 

LS&R 1165

Aanvraag zonder accreditatie ondervindt geen toetsing vanwege gelijkheid eerdere bijeenkomsten

CGR 24 juni 2015, LS&R 1165, Advies AA15.048 (Adviesaanvraag zonder verkregen accreditatie)
[X] heeft het voornemen gastvrijheid te verlenen in het kader van een nascholingsbijeenkomst voor [artsen Z], welke [op drie dagen in 2015] zal worden gehouden in het [ziekenhuis A] in Londen onder de titel “[B]”. De inhoud van het programma en een overzicht van de sprekers zijn bij de adviesaanvraag gevoegd. [X] heeft bij de [wetenschappelijke vereniging C] voor 12 punten accreditatie aangevraagd.

De beoordeling door de Commissie:
Vastgesteld kan worden dat de opzet van de nascholingsbijeenkomst nagenoeg gelijk is aan bijeenkomsten die [X] in voorafgaande jaren heeft georganiseerd en waarvoor de Codecommissie positief advies heeft gegeven. Verwezen wordt naar de adviezen A11.065, A12.066, A13.031 en A14.038. Anders dan bij de, hierboven genoemde, eerder door de Codecommissie beoordeelde adviesaanvragen heeft [X] ten tijde van de adviesaanvraag nog geen accreditatie van [wetenschappelijke vereniging C] verkregen. Dit zou betekenen dat de Codecommissie de nascholing zou moeten toetsen op de voet van artikel 6.4.5 lid 3 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en meer in het bijzonder op de inhoud en de te verlenen gastvrijheid. Aangezien het programma en de opzet van de nascholing nagenoeg gelijk zijn aan de eerder georganiseerde nascholingen, waarvoor accreditatie is verleend, gaat de Codecommissie ervan uit dat ook voor deze bijeenkomst accreditatie zal worden verkregen en laat de Codecommissie de hiervoor bedoelde toetsing achterwege, zodat met een verkort advies kan worden volstaan. De Codecommissie verzoekt [X], indien en zodra accreditatie is verkregen, de Codecommissie hiervan op de hoogte te stellen onder toezending van een kopie van de bevestiging daarvan van de [wetenschappelijke vereniging C]. Indien accreditatie niet mocht worden verkregen, dient alsnog voorafgaande aan de nascholing preventieve beoordeling door de Codecommissie op de voet van artikel 6.4.5 lid 3 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame plaats te vinden. De bijdrage die [X] per deelnemer voor haar rekening zal nemen, ligt binnen de grenzen van artikel 6.4.6 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Ook de plaats van de bijeenkomst vormt een passende locatie, nu de nascholing wordt georganiseerd in een toonaangevend centrum in de wereld voor [aandoeningen D].

Een en ander leidt tot de conclusie dat goedkeuring kan worden verleend aan de nascholing onder voorwaarde dat voorafgaande aan de nascholing accreditatie wordt verleend en de Codecommissie, als hiervoor bedoeld, door [X] wordt bericht.
LS&R 1164

Ontzegging inschrijving BIG register door verstoring professionele zorgverleningsrelatie

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 20 augustus 2015, LS&R 1164 (X tegen Verpleegkundige)
Klacht tegen verpleegkundige. De aangeklaagde verpleegkundige was werkzaam in de thuiszorg. Hij heeft zowel bij een cliënte met de ziekte van Huntington als bij een cliënte die leed aan een vorm van dementie meerdere malen seksueel grensoverschrijdend vertoond. Hij is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld tot ontzetting van het recht om beroepen in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 3 jaar. Voorts is de inschrijving in het BIG register inmiddels verlopen. De Inspectie verwijt de aangeklaagde verpleegkundige te handelen in strijd met de eerste tuchtnorm door overschrijding van de grenzen van de professionele zorgverleningsrelatie t.o.v. aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten door zich meerdere malen schuldig te maken aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van maatregel. Het hoger beroep van de Inspectie is gericht tegen de omstandigheid dat het Regionaal Tuchtcollege heeft nagelaten een maatregel op te leggen. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de bestreden beslissing voor zover het Regionaal Tuchtcollege heeft nagelaten een maatregel op te leggen en legt de verpleegkundige opnieuw rechtdoende de maatregel op van ontzegging van het recht om weer in het register te worden ingeschreven.

Beoordeling hoger beroep
4.4 Zoals het Centraal Tuchtcollege heeft overwogen in de uitspraak van 10 april 2014 nr. C2013.226 (ECLI:NL:TGZCTG:2014:126) onderkent het College dat degene aan wie een tuchtmaatregel wordt opgelegd deze maatregel als een straf ervaart als gevolg van de met de maatregel noodzakelijkerwijs gepaard gaande toevoeging van leed en mogelijk ander nadeel. Hoewel verzachtende omstandigheden kunnen worden meegewogen om een lichtere maatregel op te leggen die minder leed en nadeel toevoegt, moet bij de keuze van de in het gegeven geval meest passende en geboden maatregel de preventieve effectiviteit van de op te leggen maatregel leidend zijn. Dat wil zeggen: een maatregel die in de gegeven omstandigheden en gelet op de aard en de ernst van de aan de aangeklaagde tuchtrechtelijk verweten gedragingen naar verwachting het meeste effect zal sorteren om herhaling van dat gedrag te voorkomen. Dit betekent dat verzachtende omstandigheden, die grond vormen om leedtoevoeging die met de maatregel gepaard gaan te beperken, bij de keuze van de op te leggen maatregel weliswaar kunnen meewegen maar niet voorop behoren te staan.

4.5 Toegespitst op de gedragingen van de soort die in de onderhavige zaak aan de verpleegkundige worden verweten, wordt het volgende overwogen. Uit een oogpunt van een adequate zorgverlening door zorgverleners die integer en betrouwbaar dienen te zijn    voor de – zich veelal in een kwetsbare positie bevindende – zorgbehoevenden, zijn naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de aan de verpleegkundige verweten gedragingen zodanig strijdig met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden, dat een maatregel passend en geboden is die erop gericht is om te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder aan dat gedrag van die zorgverlener worden blootgesteld. 

4.7 Vast staat dat de inschrijving van verweerder in het BIG-register met ingang van 11 januari 2014 is beëindigd doordat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de oproep tot herregistratie. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het Centraal Tuchtcollege ervan overtuigd geraakt dat verweerder voordien al actief getracht heeft zijn registratie in het BIG-register ongedaan te maken, doch dat hij hierin vanwege redenen die buiten zijn macht lagen niet geslaagd is. Ter terechtzitting heeft verweerder, die zich kwetsbaar en coöperatief opstelde, verklaard nooit meer als zorgverlener in contact te willen komen met patiënten. Tevens heeft hij verklaard geen bezwaar te hebben tegen een maatregel inhoudende de ontzegging van het recht om wederom in het register te worden ingeschreven. Zijn enige bezwaar betreft de publicatie van de beslissing. 

4.8 Met inachtneming van de hiervoor onder 4.4 en 4.5 weergegeven uitgangspunten, en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals zijn leeftijd en zijn perspectieven op de arbeidsmarkt, die ten opzichte van de norm die hij geschonden heeft van onvoldoende gewicht zijn, is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege het opleggen van de zwaarste maatregel in dit geval passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat sprake is geweest van zeer ernstig grensoverschrijdend gedrag van verweerder jegens zeer kwetsbare patiënten waardoor het vertrouwen in hem als zorgverlener ernstig is geschaad. Ook heeft hij met zijn handelen het vertrouwen in de beroepsgroep beschaamd. Voorkomen dient te worden dat verweerder zich op enig moment weer kan laten inschrijven in het register. Mede gelet op het bepaalde in artikel 48, derde lid, van de Wet BIG zal verweerder dan ook de maatregel van ontzegging van het recht om weer in het register te worden ingeschreven worden opgelegd.
LS&R 1163

Preventieve toetsing tot voornemen nascholing

CGR 23 juni 2015, LS&R 1162, Advies AA15.046 (Preventieve toetsing nascholing)
[X] heeft een preventieve toetsing verzocht met betrekking tot haar voornemen om [op een vrijdag en zaterdag in 2015] in Utrecht of Amsterdam een nascholing te organiseren op [vakgebied Z]. De nascholing is bedoeld voor verpleegkundigen mét en zonder voorschrijfbevoegdheid uit Nederland en België alsmede voor [artsen A] in opleiding. Blijkens het voorlopige programma – samengesteld door een comité van vier verpleegkundigen – komen naast een aantal medisch inhoudelijke onderwerpen ook ethische dilemma’s in [vakgebied Z] aan de orde. In het programma voor de zaterdag is ook plaats ingeruimd voor een door [dienstverlener in informatiemanagement C] te verzorgen inleiding over ontwikkelingen, samenwerking en financiën in de zorg. De sprekers, voor zover in dit stadium al bekend, zijn medisch specialist (specialisme A en B) in Nederland. Doel van de nascholing is het bevorderen van kennis van [vakgebied Z], het ontwikkelen en bevorderen van inzichten in ethische kwesties en het vergroten van de kennis van de organisatie en financiering van de zorg.

De beoordeling door de Codecommissie
2.1. De Codecommissie gaat er in het navolgende van uit dat de accreditatie zal worden
aangevraagd en verkregen. Mocht die aanvraag bij nader inzien niet worden gedaan of worden afgewezen, dan zal
opnieuw advies moeten worden gevraagd.
2.2. Voor de toepassing van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame wordt onder “beroepsbeoefenaar” verstaan “een ieder die de bevoegdheid heeft om receptgeneesmiddelen voor te schrijven of ter hand te stellen.” (Hoofdstuk III, art. 1). Blijkens
de toelichting, waarin verwezen wordt naar art. 36a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, vallen onder de definitie ook verpleegkundigen met een BIGregistratie als gespecialiseerde verpleegkundige (hier niet van belang, vz), en als
verpleegkundig specialist (VS) acute, chronische, preventieve en intensieve zorg bij somatische aandoeningen en geestelijke gezondheidszorg. Op deze verpleegkundig specialisten met voorschrijfbevoegdheid is het volledige hoofdstuk VI van de Gedragscode van toepassing, net als op de “klassieke” beroepsbeoefenaren artsen, tandartsen en apothekers. Op de verpleegkundigen, die niet de BIG-kwalificatie als verpleegkundig specialist hebben - dat wil zeggen de verpleegkundigen, al of niet gespecialiseerd, die geen voorschrijfbevoegdheid hebben -, is hoofdstuk VI slechts in beperkte mate van toepassing, omdat zij, in de zin van de definitiebepaling, geen beroepsbeoefenaar zijn. Wél geldt het algemene art. 1 van Hoofdstuk VI over gunstbetoon. Verder verklaart art 4.2. van Hoofdstuk VI, dat Specifieke bepalingen met betrekking tot bijeenkomsten en manifestaties bevat, de
bepalingen over het verlenen van gastvrijheid in het kader van bijeenkomsten van overeenkomstige toepassing op verpleegkundigen, die in de uitoefening van hun beroep in opdracht van een arts geneesmiddelen toedienen of verstrekken aan patiënten. De Codecommissie gaat er van uit dat dit voor alle deelnemende verpleegkundigen geldt, althans het leeuwendeel ervan. Mocht een substantieel deel van hen niet betrokken zijn bij de toediening of verstrekking van medicijnen, dan geldt het algemene verbod van gunstbetoon (VI, art. 1) en moet het advies ten aanzien van de gehele nascholing negatief zijn.
2.3. Als accreditatie wordt verleend – uitgangspunt voor dit advies, zie 2.1. - , kan de nascholing worden aangemerkt als een bijeenkomst in de zin van Hoofdstuk VI, art. 4.5.1. Blijkens art. 6.4.6 wordt aangenomen dat de gastvrijheid bij bijeenkomsten binnen de - volgens art. 4.1. vereiste – redelijke perken blijft, als (1) de voor rekening van de vergunninghouder komende kosten van de gastvrijheid per beroepsbeoefenaar niet meer bedragen dan strikt noodzakelijk en in ieder geval niet meer dan € 500,00 per keer. De bijdrage van [X] blijft ruim beneden deze grens.
2.4. Blijkens de leden b en c van art. 4.1. moet de gastvrijheid strikt beperkt blijven tot het met de bijeenkomst beoogde doel en mag zij zich niet uitstrekken tot anderen dan de deelnemers aan het inhoudelijke programma. De Codecommissie treft in de stukken geen aanwijzingen aan dat in strijd met deze regels zal worden gehandeld, bijvoorbeeld door het bieden van een avondprogramma op kosten van [X] aan de deelnemers.
2.5. Met betrekking tot de locatie gaat de Codecommissie er van uit dat het programma zal worden gerealiseerd in het nog te contracteren middenklasse hotel. De keuze voor een middenklasse hotel doet veronderstellen dat het qua faciliteiten ondergeschikt is aan het hoofddoel van de bijeenkomst. De keuze voor Amsterdam of Utrecht komt de Codecommissie logisch voor.
2.6. De Codecommissie komt met inachtneming van het hierboven sub 2.1., 2.2. en 2.4. overwogene tot een positief advies.

LS&R 1162

Verbetering van concentratie en geheugen op verpakking Bacopa Arkocaps is onjuiste informatie

RCC 4 augustus 2015, LS&R 1161; dossiernr. 2015/00733 (Verbetering van concentratie en geheugen op verpakking Bacopa Arkocaps is onjuiste informatie)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding voornaamste kenmerken product. Etikettering. De uiting: De bestreden reclame-uiting. Het betreft de verpakking van “Bacopa Arkocaps”, 45 capsules. Op die verpakking staat onder meer: “verbetert concentratie en geheugen” en “Samenstelling. Elke capsule bevat: 200 mg Bacopa monniera extract”. De klacht: Op de verpakking wordt geclaimd: “verbetert concentratie en geheugen”. Volgens klager is er echter geen onderzoek, bewijs of aanwijzing betreffende verbetering van “concentratie en geheugen”. In de bijsluiter, waarvan klager een kopie overlegt, wordt ook niets vermeld over “geheugen”. Zonder (dubbelblind) onderzoek acht klager elke bewering dat een middel bijdraagt aan het geheugen en de concentratie uit den boze.

Het oordeel van de Commissie:
Klager heeft gemotiveerd weersproken dat de mededeling “verbetert concentratie en geheugen” op de bestreden verpakking juist is; volgens klager is er geen onderzoek of bewijs omtrent verbetering van concentratie en geheugen, waar het betreft het product  Bacopa Arkocaps. Het had op de weg van adverteerder gelegen om de juistheid van de onderhavige claim “verbetert concentratie en geheugen” aannemelijk te maken, maar adverteerder heeft, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, niet inhoudelijk op de klacht gereageerd. Gelet op het ontbreken van een zodanige reactie, waardoor adverteerder heeft nagelaten de juistheid en eerlijkheid van de reclame tegenover de Commissie  aannemelijk te maken, gaat de Commissie ervan uit dat de uiting gepaard gaat met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. De Commissie heeft kennis genomen van de mededeling van de Keuringsraad KOAG/KAG en de toelichting daarop dat de uiting, indien deze ter preventieve toetsing was voorgelegd aan de KAG, wellicht van een toelatingsnummer was voorzien, nu voor het onderhavige product gebruik wordt gemaakt van de “gezondheidsclaim” “verbetert concentratie en geheugen”. Dit maakt bovenstaand oordeel van de Commissie, dat er sprake is van misleidende en daardoor oneerlijke reclame in de zin van de NRC, echter niet anders.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
LS&R 1161

Ctgb overschrijdt beslistermijn ruimschoots

CBb 2 juli 2015, LS&R 1160; ECLI:NL:CBB:2015:190 (Stichting Natuur en Milieu en Stichting Greenpeace tegen College voor de Toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
Bestuursrecht. Gewasbescherming. De Stichting Natuur en Milieu heeft met een bezwaarschrift van 3 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 10 januari 2014 (14345N) omtrent de toelating van het middel Potato Prid en tegen de besluiten van verweerder omtrent intrekking, herbeoordeling en herregistratie van de middelen Admire (11483N), Gaucho Tuinbouw (12341N) en tot wijziging van Kohinor 700 (13831N) die allemaal zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Stichting Natuur en Milieu en Stichting Greenpeace hebben er dan ook belang bij dat binnen een redelijke termijn op hun bezwaren wordt beslist omdat de bestreden besluiten ertoe leiden dat de gewasmiddelen kunnen worden gebruikt en in het milieu kunnen worden gebracht. Het beroep slaagt. Verweerder heeft de beslistermijnen ruimschoots overschreden. College voor de Toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet uiterlijk 25 november 2015 een beslissing op de bezwaren nemen en dit bekend maken aan de appellanten.

Procesverloop
De stichting Natuur en Milieu heeft met een bezwaarschrift van 3 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 10 januari 2014 (14345N) omtrent de toelating van het middel Potato Prid, dat is gepubliceerd in de Staatscourant van 20 januari 2014. Appellanten hebben met een bezwaarschrift van 12 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder omtrent intrekking, herbeoordeling en herregistratie van de middelen Admire (11483N) en Gaucho Tuinbouw (12341N) en tot wijziging van de toelating van het middel Kohinor 700 (13831N) die zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 30 januari 2014 of 31 januari 2014. De aanvullende gronden zijn ingediend op 7 april 2014. Appellanten hebben verweerder met twee brieven van 3 november 2014 in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften.Appellanten hebben met een brief van 14 januari 2015 beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften en hebben dit beroep met een brief van 4 februari 2015 ingetrokken.Appellanten hebben met een brief van 9 april 2015 opnieuw beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften. Daarbij hebben zij het College verzocht om te bepalen dat het beroep gegrond is, om een termijn vast te stellen waarbinnen verweerder op de bezwaren moet hebben beslist, om vast te stellen dat verweerder aan hen een dwangsom verbeurt als hij niet binnen die termijn heeft beslist en om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Overwegingen
1.1. Appellanten hebben blijkens de hiervoor vermelde brief van 4 februari 2015 het door hen op 14 januari 2015 ingediende beroep tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften ingetrokken omdat met verweerder overeenstemming was bereikt over de verdere afhandeling van de bezwaarschriften. Aan het thans in geding zijnde beroep is ten grondslag gelegd dat verweerder zich niet aan de daarbij gemaakte afspraak heeft gehouden dat de behandeling van de bezwaren binnen afzienbare tijd zou plaatsvinden. Appellanten willen met het beroep voorkomen dat de besluitvorming over hun bezwaren nog langer en voor onbepaalde tijd door verweerder wordt uitgesteld. De bezwaren betreffen toepassingen van middelen ten aanzien van welke de beoordeling is afgerond en (her)registratie heeft plaatsgevonden. De bestreden besluiten leiden ertoe dat de middelen kunnen worden gebruikt en in het milieu gebracht. Appellanten hebben er dan ook belang bij dat binnen een redelijke termijn op hun bezwaren wordt beslist.

1.2. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de beslistermijn niet, dan wel niet verwijtbaar, heeft overschreden omdat hij, in verband met de hierna onder 1.3. vermelde omstandigheden, de beslistermijn redelijkerwijs heeft kunnen opschorten. Volgens verweerder weegt bovendien de plicht tot een zorgvuldige heroverweging van het primaire besluit zwaarder dan de plicht om binnen de in artikel 7:10 van de Awb genoemde termijn te beslissen. Verder stelt verweerder dat geen dwangsom kan worden opgelegd omdat de in geding zijnde besluiten moeten worden aangemerkt als besluiten van algemene strekking waarop artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is.

Het oordeel van het College
3.5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt tevens dat het beroep slaagt. De beslistermijnen zijn immers ruimschoots overschreden. Voor zover verweerder heeft beoogd aan te voeren dat de beslistermijnen in maart 2015 zijn verlengd omdat er toen met appellanten en de overige partijen overeenstemming was over het houden van een hoorzitting, komt daaraan geen betekenis toe, aangezien verweerder toen al in gebreke was en reeds rechtsgeldig in gebreke gesteld was. Wat verweerder heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van de duur van de bezwaarprocedure kan hem in het licht van het vorenstaande niet baten en behoeft daarom geen verdere bespreking. Het College volgt verweerder evenmin in zijn subsidiaire standpunt dat hem niet kan worden verweten dat hij de beslistermijnen heeft overschreden. Gesteld noch gebleken is dat hij de beslistermijnen niet tijdig heeft kunnen verlengen, waartoe artikel 7:10 van de Awb immers de mogelijkheid biedt. Het College zal het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
4. Het College zal verder, als waarom appellanten hebben verzocht, met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, een termijn vaststellen waarbinnen verweerder op de bezwaren moet hebben beslist, en zal, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor bedoelde termijn overschrijdt.
LS&R 1160

Robinsons Fruit Shoot siroop heeft onduidelijke samenstelling

RCC 22 juli 2015, LS&R 1160; dossiernr. 2015/00705 (Robinsons Fruit Shoot)
Aanbeveling (gedeeltelijk). Voeding en drank. Misleiding voornaamste kenmerken product. De uiting: Het betreft een abriposter waarop het product Robinsons Fruit Shoot siroop wordt aangeprezen. Op de poster zijn één flacon siroop groot en drie flacons siroop klein afgebeeld. Naast de grote flacon staat: “Nieuw: siroop pomp speciaal voor kinderen” en “Gemaakt van echt fruitsap*”, waarbij de asterisk verwijst naar de volgende tekst onderin de uiting: “Elke fles bevat minim[a]al 15% vruchtensap uit concentraat”

De klacht: Behalve dat de mededeling “speciaal voor kinderen” schaamteloze marketing is voor een product waarbij een kind volgens klager ver uit de buurt zou moeten blijven, is de mededeling “gemaakt van echt fruitsap” misleidend. Ter verduidelijking staat onderin de uiting dat elke fles minimaal 15% vruchtensap uit concentraat bevat. Als je vruchtensap uit concentraat al echt fruitsap zou willen noemen, dan is de mededeling “gemaakt ván echt fruitsap” alsnog misleidend en zou het beter zijn om te zeggen “gemaakt mét echt fruitsap”, aldus klager.

Het oordeel van de Commissie:
1)  De Commissie begrijpt dat klager met name bezwaar tegen de poster voor Robinsons Fruit Shoot siroop maakt omdat hij de mededeling “gemaakt van echt fruitsap” misleidend acht. Deze klacht treft naar het oordeel van de Commissie doel; zij overweegt daartoe het volgende. Door middel van de bij de mededeling “gemaakt van echt fruitsap” geplaatste asterisk wordt verwezen naar de onderin de uiting staande tekst “Elke fles bevat minimaal 15% vruchtensap uit concentraat”. Naar het oordeel van de Commissie wordt door deze mededelingen gesuggereerd dat de siroop - in ieder geval voor het grootste deel - uit fruitsap bestaat en dat van dit fruitsap minimaal 15% bestaat uit vruchtensap uit concentraat. In werkelijkheid echter, zo begrijpt de Commissie uit het verweer, betekenen de mededelingen dat fruitsap - in de vorm van vruchtensap uit concentraat - minimaal 15% van de inhoud van de siroop vormt.

2) Gelet op het voorgaande acht de Commissie de bestreden uiting onduidelijk ten aanzien van de samenstelling van het aangeprezen product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3) Indien en voor zover klager ook bezwaar maakt tegen de uiting vanwege de mededeling “speciaal voor kinderen” overweegt de Commissie het volgende. Het aangeprezen product betreft een voedingsmiddel in de zin van de RVV 2015. Krachtens artikel 8 lid 1 RVV 2015 is reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen tot en met 12 jaar niet toegestaan. Dit betekent – kort samengevat - dat a) geen reclame wordt geuit in/op mediadragers die zich specifiek op kinderen tot en met 12 jaar richten en b) op andere mediadragers reclame voor voedingsmiddelen alleen kan worden geuit wanneer het publiek waarvoor de reclame is bestemd voor minder dan 25% uit kinderen tot en met 12 jaar bestaat. De Commissie is van oordeel dat de onderhavige abriposter, waarvan niet is weersproken dat deze niet in de nabijheid van een school staat, niet specifiek op kinderen tot en met 12 jaar is gericht en daarom niet in strijd met artikel 8 lid 1 RVV 2015 is. In zoverre wordt de klacht afgewezen.

4) Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

LS&R 1159

Zacht zalf is ongeregistreerd geneesmiddel

RCC 30 juli 2015, LS&R 1159; dossiernr. 2015/00676 (Zacht Zalf Eurolac)
Aanbeveling. Gezondheid. Strijd met de wet. Bijzondere Reclamecode. De uiting: Het betreft een uiting op https://eurolactatie.net/2015/04/29/in-de-olie/. Daarin staat onder de aanhef “In de olie” onder meer: “Schimmelinfecties in zuigelingen en voedende moeders, veelal veroorzaakt door Candida Albicans en bekend onder de naam Spruw, kunnen de voeding en daarmee de verdere gezondheid van het kind in gevaar brengen. (…) Voor de behandeling van Spruw bij moeder en kind wordt meestal Nystatine of Miconazol voorgeschreven. (….) Er is in de loop der jaren ook onderzoek gedaan naar meer traditioneel toegepaste middelen (meestal huismiddeltjes genoemd) tegen infecties met schimmels en bacteriën. In de volgende alinea’s worden drie publicaties beschreven, namelijk die van Bergsson et al (1) over antimicrobiële werking van vetten in het algemeen, Ogbolu et al (2) over die van kokosolie in het bijzonder, en Devkatte et al (3) over het effect van allerlei plantaardige etherische oliën op schimmels, met name Candida Albicans. (…). De gecombineerde conclusies van de auteurs van deze publicaties(1) (2) (3) betekenen dat een mengsel van extra virgin kokosolie met enkele EO’s (EO’s = etherische oliën) bijvoorbeeld de bovenste twee van het lijstje van de vorige alinea, schimmels kan doden”. Onderaan het artikel staan “comments”, waaronder een comment van C.G.A. van Veldhuizen-Staas van 1 mei 2015. Daarin staat: “Je neemt niet-ontgeurde (‘extra virgin‘) kokosolie en laat die bij een temperatuur boven lichaamstemperatuur  (tussen 40 en 60 graden Celsius) vloeibaar worden. Daarbij doe je per 100ml 1ml etherische olie van kaneel en 1ml etherische olie van citroengras en mengt dit goed. Laat dan afkoelen en weer stevig worden. Ik heb dit al voor je gedaan en verkoop het in potjes van 15ml in de webwinkel https://www.eurolacwinkel.nl”. De klacht: De klacht kan als volgt worden samengevat.
Er is sprake van reclame voor het product “Zacht” van het merk Eurolac/van Eurolac Lacatatiekunde, waarbij medische claims worden gebruikt. Door het gebruik van deze claims wordt “Zacht” als geneesmiddel gepositioneerd. Omdat voor het product geen handelsvergunning is afgegeven, is de uiting in strijd met artikel 84 lid 2 van de Geneesmiddelenwet en met artikel 4 van de Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen. (CPG). Klaagster wijst er nog op dat C.G.A. van Veldhuizen-Staas de tekst van de bestreden webpagina ook elders op internet heeft laten plaatsen met een link naar haar eigen website www.borstvoeding.com. Voorts gebruikt zij op Twitter medische claims voor het onderhavige product.
Klaagster legt kopieën over van een uiting op borstvoeding.com, van een uiting op de  blog van mevrouw Van Veldhuizen, van een tweet die via het bedrijfsaccount van Eurolac is gestuurd en van de facebookpagina van Eurolac, op welke Facebookpagina sprake is van “De zalf Zacht”. Naar de mening van klaagster betekenen “deze uitingen samen” dat “Zacht zalf” door Eurolac volgens het aandieningscriterium wordt gepositioneerd als ongeregistreerd geneesmiddel.

Het oordeel van de Commissie: De Commissie stelt voorop dat zij zich zal beperken tot het beoordelen van de hierboven onder “De bestreden uiting” beschreven uiting, namelijk de tekst onder de aanhef “In de olie” in combinatie met de comments onder die tekst ten tijde van het indienen van de klacht, meer in het bijzonder het comment van C.G.A. van Veldhuizen-Staas, tegen welke uiting klaagster een duidelijk bezwaar naar voren heeft gebracht.
Klaagster heeft in verband met de klacht ook gewezen op een uiting op borstvoeding.com, een uiting op de blog van mevrouw Van Veldhuizen, een tweet via het bedrijfsaccount van Eurolac en op de facebookpagina van Eurolac en heeft gesteld dat “deze uitingen samen” betekenen dat Zacht zalf door Eurolac als ongeregistreerd geneesmiddel wordt gepositioneerd.
In de bestreden uiting wordt de in de comment beschreven combinatie van “niet-ontgeurde (‘extra virgin‘) kokosolie” en etherische oliën van kaneel en citroengras, verkrijgbaar in potjes van 15ml in de webwinkel https://www.eurolacwinkel.nl”, naar het oordeel van de Commissie genoemd als voorbeeld van een mengsel van extra virgin kokosolie met enkele EO’s (EO’s = etherische oliën), dat schimmels kan doden, zoals in de tekst boven de comments is beschreven. Aldus wordt voornoemde combinatie aan de consument gepresenteerd als zijnde geschikt voor: het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek of wond bij de mens als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Geneesmiddelenwet. Nu zoals de Keuringsraad KOAG/KAG heeft meegedeeld, voor dit middel geen handelsvergunning is afgegeven, is de uiting in strijd met artikel 84 lid 2 Geneesmiddelenwet en met het op deze wetsbepaling gebaseerde artikel 4 CPG. Artikel 4 CPG luidt:
“Het is verboden reclame te maken voor geneesmiddelen waarvoor de wettelijk vereiste handelsvergunning niet is afgegeven”.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC en met artikel 4 CPG. Zij beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

LS&R 1158

Scholl Kalknagel Behandelset bewijst claims niet

RCC 8 juni 2015, LF&R 1158; dossiernr. 2015/00306 (Scholl Kalknagel Behandelset)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding. Verpakking. De uiting: Het betreft de verpakking van het product “Scholl Kalknagel Behandelset”. Op die verpakking staat onder meer: “NIEUW wetenschappelijk bewezen” en “doodt 99,9% van alle nagelschimmels die kalknagels veroorzaken” en “Helpt de verspreiding en terugkeer van infecties te voorkomen”.

De klacht: Gesteld wordt: “doodt 99,9% van alle nagelschimmels die kalknagels veroorzaken” en “Helpt de verspreiding (….) van infecties te voorkomen”. Hoewel onwaarschijnlijk is dat dergelijke claims juist zijn, beweert adverteerder dat deze claims wetenschappelijk bewezen zijn. Herhaald verzoek van klager aan adverteerder om dit bewijs te leveren, is niet ingewilligd. Klager legt desbetreffende correspondentie over.

Het oordeel van de Commissie: De Commissie stelt voorop dat adverteerder bij herhaling in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk op de klacht te reageren, en wel bij brief van 31 maart 2015 en bij e-mails van 1, 17 en 28 april 2015. Bij e-mail van 29 april heeft het secretariaat van de Stichting Reclame Code (SRC) adverteerder ten slotte verzocht om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met SRC, omdat de Commissie op 30 april 2015 een tegen adverteerder gerichte klacht zou behandelen.
Ondanks bovengenoemde mogelijkheden om op de klacht te reageren, was ter zitting van 30 april 2015 geen reactie van adverteerder ontvangen.
Klager heeft gemotiveerd weersproken dat de mededelingen “doodt 99,9% van alle nagelschimmels die kalknagels veroorzaken” en “Helpt de verspreiding (….) van infecties te voorkomen” en “wetenschappelijk bewezen”, zoals aangebracht op de verpakking van “Scholl Kalknagel Behandelset” juist zijn. Vervolgens lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van die mededelingen aannemelijk te maken. Van adverteerder is echter geen reactie op de klacht ontvangen. Nu de juistheid van voornoemde, bestreden mededelingen niet aannemelijk is gemaakt, is de Commissie van oordeel dat de reclame gepaard gaat met onjuiste informatie ten aanzien de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.