LS&R 2237
18 april 2024
Uitspraak

Deskundige bepaalt welke medische gegevens verstrekt moeten worden

 
LS&R 2236
28 februari 2024
Uitspraak

Het Nederlandse registratiedossier voor Glucamagnesium behoort toe aan appellante

 
LS&R 2228
20 februari 2024
Artikel

AIPPI - Programma IE Symposium 13 maart 2024 in Zeist

 
LS&R 1416

Vragen aan HvJ EU: Moet datum eerste vergunning die onjuist is vastgesteld, worden gerectificeerd?

31 aug 2016, LS&R 1416; (Incyte Corporation), https://www.lsenr.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-moet-datum-eerste-vergunning-die-onjuist-is-vastgesteld-worden-gerectificeerd

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 31 augustus 2016, IEF 16521; IEFbe 2062; LS&R 1416; C-492/16 (Incyte Corporation) ABC. Incyte, een in de VS geregistreerde vennootschap, heeft op 24-01-2013 een ABC-aanvraag ingediend bij het Hongaarse Agentschap voor Intellectuele Eigendom (verweerder) met vermelding van een Europees basisoctrooi en de afgiftedatum voor de vergunning voor het in de handel brengen van het farmaceutisch product ‘Jakavi’, te weten 23-08-2012. Het ABC wordt 07-10-2014 verleend, geldig tot 24-08-2027, met vermelding van de beroepsmogelijkheid (30 dagen na kennisgeving). Verzoekster vraagt 18-11-2015 op grond van de HON wet administratieve procedures om vervanging van de vervaldatum (door 28-08-2027) omdat verweerder ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden met de datum van het in kennis stellen van de adressaat maar in plaats daarvan van de datum van het besluit zelf (afgifte vergunning), hetgeen in strijd zou zijn met arrest C-471/14. Verweerder wijst het verzoek af: de betreffende HON wet is niet van toepassing omdat het aangevallen besluit geen schrijf- of rekenfout bevat en het nationale recht moet worden toegepast zolang dit de effectieve werking van EUrecht niet in de weg staat (met verwijzing naar de 30-dagentermijn van de beroepsmogelijkheid). Verweerder wijst op de verschillende wijze waarop in diverse EULS het arrest C-471/14 wordt toegepast, te weten weigeren een reeds afgegeven ABC opnieuw vast te stellen en de vervaldatum daaraan aan te passen. Verzoekster stelt dat het arrest C-471/14 niet in de tijd is beperkt en dus ex tunc werking heeft en zij wijst op artikel 17.2 van Vo. 1610/96 dat rechtstreeks in alle EULS van toepassing is. Ambtshalve correctie zou dan ook moeten plaatsvinden.

LS&R 1414

Moest IT-dienstverlener bruikbare back-up van huisartsenpraktijk maken voor installatie?

Rechtbank Limburg 11 jan 2017, LS&R 1414; ECLI:NL:RBLIM:2017:90 (back up huisartsenpraktijk), https://www.lsenr.nl/artikelen/moest-it-dienstverlener-bruikbare-back-up-van-huisartsenpraktijk-maken-voor-installatie

Rechtbank Limburg 11 januari 2017, IT 2205; LS&R 1414 ;ECLI:NL:RBLIM:2017:90 (back up huisartsenpraktijk) IT-dienstverlening. Na niet-volledige installatie van een update en terugzetten back-up, zijn alle gegevens huisartsenpraktijk verloren gegaan. Dagelijkse back-ups op externe schijven bleken onbruikbaar. Geen verplichting voor IT-dienstverlener om ervoor te zorgen of te controleren dat bruikbare back-ups werden gemaakt. IT-dienstverlener moest wel back-up maken vóór installatie van de update. Vraag of deze back-up (ook) onbruikbaar zou zijn geweest en of IT-dienstverlener fout heeft gemaakt bij terugzetten back-up door verwijderen map en/of door de back-up niet te controleren. Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover nader uit te laten.

LS&R 1412

EOB plaatst archieven van 'legal texts' online

Naast de actuele 'legal texts' heeft het EOB nu ook haar archieven van online geplaatst; het gaat om de beschikbare edities van European Patent Convention, Guidelines for Examination, National law relating to the EPC and Case Law of the Boards of Appeal. Veel van de teksten zijn voor het eerst in digitale vorm beschikbaar. European Patent Convention; Guidelines for Examination in the European Patent Office; Guidelines for Search and Examination at the EPO as PCT Authority; National law relating to the EPC ; Case Law of the Boards of Appeal
 

LS&R 1411

Geef je op voor de John J. Allen beurs 2017

Ben jij afgestudeerd met een LL.M. titel? En heb je affiniteit met Intellectuele Eigendom? Dan kom je mogelijk in aanmerking voor de John J. Allen beurs van NautaDutilh. Je bent van harte uitgenodigd mee te doen aan de selectieprocedure. Tot en met 12 maart 2017 kun je je motivatiebrief en overige gevraagde documenten sturen naar secretariatrecruitment@nautadutilh.com. Op 30 en 31 maart worden interviews gehouden en op 4 april worden de kandidaten geïnformeerd over de uitslag. Op 17 juli 2017 vindt de officiële uitreiking van de John J. Allen beurs plaats. Meer details kun je lezen in de verdere toelichting.

LS&R 1410

Verzekering proefpersonenonderzoek dekt geen schade vijf jaar na trial

Hof Arnhem-Leeuwarden 27 dec 2016, LS&R 1410; ECLI:NL:GHARL:2016:10459 (appellant tegen HDI, MediRisk en Rijnstate), https://www.lsenr.nl/artikelen/verzekering-proefpersonenonderzoek-dekt-geen-schade-vijf-jaar-na-trial

Hof Arnhem-Leeuwarden 27 december 2016, LS&R 1410; ECLI:NL:GHARL:2016:10459 (appellant tegen HDI, MediRisk en Rijnstate) Hoger beroep; proefpersonenonderzoek of trial; verzekering onder Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (verder: WMOM); Appellant heeft van maart 2001 tot maart 1 onder de trial combinatietherapie gekregen. In juni 2003  speelde hepatitis B-virus op, de internest heeft opnieuw Lamivudine voorgeschreven. Ttot 2004 zijn er buikklachten ontwikkeld en wordt er de ziekte van Crohn gediagnosticeerd. Bij brieven van juni 2008 heeft hij HDI en MediRisk aansprakelijk gesteld. Dat is ná de uitlooptermijn van vijf jaar na de trial; de verzekering dekt niet niet. Het blijkt dat appellant in juni 2010, inmiddels buiten de uitlooptermijn, geen dekking meer had. Dat appellant in een afhankelijke en kwetsbare situatie zit en hoop heeft op verbetering bij aangrijpen van experimenteel nieuwe vorm van behandeling enerzijds en anderzijds zich blootstelt aan risico's, betekent niet dat hij psychisch onvermogen om te beslissen tot trialdeelname. Vorderingen worden afgewezen.

LS&R 1409

Uitspraak ingezonden door Paul Reeskamp en Marijn van der Wal, DLA Piper.

Grondslag van hoofdverzoek en hulpverzoek ontvalt na definitief oordeel Technische Kamer van Beroep

Rechtbank Den Haag 4 jan 2016, LS&R 1409; ECLI:NL:RBDHA:2017:131 (Coloplast tegen Medical4you), https://www.lsenr.nl/artikelen/grondslag-van-hoofdverzoek-en-hulpverzoek-ontvalt-na-definitief-oordeel-technische-kamer-van-beroep

Rechtbank Den Haag 4 januari 2017, IEF 16484, LS&R 1409; ECLI:NL:RBDHA:2017:131 (Coloplast tegen Medical4you) Octrooirecht. Procesrecht. Coloplast is houdster van EP1145729B1 voor een gebruiksklaar urinekathetersamenstel (dochter van EP398). EP729 is gewijzigd in stand gelaten bij de EOB oppositiedivisie, maar in beroep bij de TKB zijn het (ook in de Nederlandse procedure voorliggende) hoofd- en hulpverzoek herroepen. De TKB zal later beslissen over de geldigheid van twee resterende hulpverzoeken. Coloplast heeft na pleidooi haar eis gewijzigd en deze twee hulpverzoeken ingebracht in de - door haar gekozen - Nederlandse VRO-procedure. Dat is in strijd met de goede procesorde, mede gelet op het versnelde karakter van de VRO-procedure. Het verzoek tot schorsing totdat de TKB definitief heeft beslist, wordt geweigerd, nu partijen eerder te kennen gaven op korte termijn een vonnis te willen. De grondslag voor Coloplast's vorderingen is komen te ontvallen doordat zij zich niet langer op het hoofdverzoek en hulpverzoek beroept. In reconventie worden conclusie 1, en een aantal volgconclusies vernietigd nu Coloplast de geldigheid daarvan niet langer verdedigt. Proceskostenveroordeling jegens Coloplast vastgesteld op €92.500 (in conventie) en €92.500 (in reconventie).

LS&R 1408

Fibrant mag afspraken maken over verkoop en levering ammoniumsulfaat voor na de afloop distributieovereenkomst

Rechtbank Limburg 22 dec 2016, LS&R 1408; ECLI:NL:RBLIM:2016:11203 (CPH Chemicals tegen Fibrant), https://www.lsenr.nl/artikelen/fibrant-mag-afspraken-maken-over-verkoop-en-levering-ammoniumsulfaat-voor-na-de-afloop-distributieov

Vzr. Rechtbank Limburg 22 december 2016, IEF 16479; LS&R 1408; ECLI:NL:RBLIM:2016:11203 (CPH Chemicals tegen Fibrant) Als randvermelding. Contractenrecht. Opzegging distributieovereenkomst. Oorspronkelijke overeenkomst niet vervallen, maar later gewijzigd en aangevuld. Fibrant is producent van onder meer technical ammoniumsulfaat (TAS), voor kunstmest. CPH is een groothandel. Partijen hebben een Memorandum of Understanding ondertekend. Aan eerdere opzegging wordt geen gevolg gegeven (opzegtermijn van 18 maanden tegen eind van het jaar), de latere opzegging is rechtsgeldig. Fibrant dient de overeenkomst tot en met 31 december 2017 onverkort en te goeder trouw na te komen. Het staat de producent vrij om na afloop van de overeenkomst in concurrentie te treden met de distributeur. Fibrant mag gedurende de resterende looptijd van de overeenkomst met potentiële klanten overleg voeren en afspraken maken over verkoop en levering in de periode na afloop van de overeenkomst.

LS&R 1407

Expertise radioloog tussen verzekeraar en gynaecoloog niet op te roepen via 35 Wbp door patiënt

Rechtbank Gelderland 1 nov 2016, LS&R 1407; ECLI:NL:RBGEL:2016:6691 (moeder tegen Veduma Medisch Adviseurs), https://www.lsenr.nl/artikelen/expertise-radioloog-tussen-verzekeraar-en-gynaecoloog-niet-op-te-roepen-via-35-wbp-door-pati-nt

Rechtbank Gelderland 1 november 2016, IT 2200; LS&R 1407; ECLI:NL:RBGEL:2016:6691 (moeder tegen Veduma Medisch Adviseurs) Wet bescherming persoonsgegevens. Beroepsaansprakelijkheid arts. Moeder is via een keizersnede bevallen, bij haar kind is een hoge dwarslaesie geconstateerd en verwijt onzorgvuldige behandeling. Op voet van 834a Rv heeft niet op voet van 834a Rv recht op afgifte van een door de aansprakelijkheidsverzekeraar en de gyneacoloog ingewonnen expertise van een radioloog. Het advies van medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de arts tegen wie de verzoeker procedeert, wordt op voet van artikel 35 lid 2 Wbp wordt gevraagd mededeling te doen. De reikwijdte van het inzagerecht is beperkt tot feitelijke persoonsgegevens van eiseres, niet (ook) op de medische analyse. Maar ook indien het informatierecht zich wel zou uitstrekken over de hiervoor bedoelde medische analyse is Veduma niet gehouden daarvan mededeling te doen aan [eiseres]. Deze gynaecoloog en de Stichting, als procespartijen, hebben het recht zich vrijelijk en in beslotenheid op hun positie te beraden. Het aannemen van een verplichting tot openbaarmaking van een analyse van die positie door derden aan de wederpartij in de gerechtelijke procedure zou dit recht op onaanvaardbare wijze aantasten. Ex art. 43 aanhef en onder e Wbp is Veduma genoopt haar medische analyse aan [eiseres] te onthouden. Verzoek afgewezen.

LS&R 1405

Schoonheidssalon vordert verwijdering persoonsgegevens in incidentenregister verzekeringsfraude

Rechtbank Gelderland 19 okt 2016, LS&R 1405; ECLI:NL:RBGEL:2016:6690 (schoonheidssalon tegen VGZ), https://www.lsenr.nl/artikelen/schoonheidssalon-vordert-verwijdering-persoonsgegevens-in-incidentenregister-verzekeringsfraude

Rechtbank Gelderland 19 oktober 2016, IT 2194; LS&R 1405; ECLI:NL:RBGEL:2016:6690 (schoonheidssalon tegen VGZ) Onrechtmatige daad. VGZ aan de schoonheidssalon ter attentie van [eiseres] dat zij zich op het standpunt stelt dat de schoonheidssalon nota’s valselijk achteraf heeft opgesteld over de jaren 2010, 2011 en 2012, teneinde verzekerden bij VGZ vergoedingen te laten ontvangen waarop geen recht bestaat. De schoonheidssalon vordert ongedaanmaken an registratie van persoonsgegevens in het incidentenregister Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en ANBOS wegens verdenking betrokkenheid bij fraude. Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI); 8Wbp; 16Wbp. Zaak komt weer op de rol voor akte over hetgeen in 4.12 vermeld.

LS&R 1406

HvJ EU: compensatie kosten radiodiensten voor veiligheidsdiensten

Hof van Justitie EU 21 dec 2016, LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974 (TDC), https://www.lsenr.nl/artikelen/hvj-eu-compensatie-kosten-radiodiensten-voor-veiligheidsdiensten

HvJ EU 21 december 2016, IT 2195; LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974; C-222/13 (TDC) Telecom. De zaak betreft de compensatie voor kosten van spoed- en veiligheidsdiensten (radiodiensten). De universeledienstrichtlijn staat een nationale regeling in de weg die voorziet in een compensatiemechanisme wanneer winst van die diensten hoger is dan verlies van aanvullende verplichte diensten. HvJ EU:

De bepalingen van [universeledienstrichtlijn], meer bepaald artikel 32 van deze laatste, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die voorziet in een compensatiemechanisme voor het verrichten van aanvullende verplichte diensten op grond waarvan een onderneming geen aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van een aanvullende verplichte dienst, wanneer de winst die die onderneming heeft behaald met het verrichten van andere onder haar universeledienstverplichtingen vallende diensten hoger is dan het aan het verrichten van die aanvullende verplichte dienst verbonden verlies.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een onderneming die als verrichter van aanvullende verplichte diensten is aangewezen, slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van die diensten indien die kosten voor die onderneming een onredelijke last vormen.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de nettokosten die voor een aangewezen onderneming aan een universeledienstverplichting verbonden zijn, moeten worden berekend als zijnde het verschil tussen alle inkomsten en alle kosten die verband houden met de verrichting van de betrokken dienst, daaronder begrepen de inkomsten en de kosten die de onderneming ook zonder universeledienstverrichter te zijn zou hebben gehad.

In omstandigheden als in het hoofdgeding is het feit dat de met een aanvullende verplichte dienst in de zin van artikel 32 van de universeledienstrichtlijn belaste onderneming die dienst niet alleen op het grondgebied van Denemarken, maar ook op dat van Groenland verricht, niet van invloed op de uitlegging van de bepalingen van die richtlijn.

Artikel 32 van richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft voor zover het de lidstaten verbiedt, de onderneming die met het verrichten van een aanvullende verplichte dienst is belast de met die dienst verbonden kosten geheel of ten dele te laten dragen.Het loyaliteits-, het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan de met een universele dienst belaste onderneming aanvragen voor vergoeding voor het verlies over het voorgaande boekjaar moet indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen die onderneming bij de bevoegde nationale instantie een jaarverslag moet indienen, mits die termijn niet minder gunstig is dan de termijn die naar nationaal recht geldt voor een overeenkomstige aanvraag en hij de uitoefening van de aan de ondernemingen door de universeledienstrichtlijn verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, dat te verifiëren.