DOSSIERS
Alle dossiers

arts  

LS&R 878

Niet betalen voorschot deskundige levert medische aansprakelijkheid borstoperaties op

Rechtbank Rotterdam 19 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2387 (borstoperaties)
Medische aansprakelijkheid van arts in verband met door hem uitgevoerde borstoperaties. Het voorschot voor de door de rechtbank benoemde deskundige is door de arts niet betaald. Aangezien advisering van de rechtbank daardoor niet meer zal plaatsvinden, dient tot uitgangspunt voor de verdere beoordeling te worden genomen dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen. Dat brengt mee dat de arts aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door eiseres geleden schade. Begroting toekomstige materiële schade in verband met een nog uit te voeren hersteloperatie. De rechtbank acht een bedrag van € 750,-- passend als een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade in verband met de lichamelijke klachten als gevolg van de door de arts uitgevoerde borstoperaties.

LS&R 1053

Einde van waarneemovereenkomst huisartsenpost

Rechtbank Noord-Nederland 17 december 2014, LS&R 1054; ECLI:NL:RBNNE:2014:6365 (X tegen Dokterswacht Friesland)
Beëindiging waarneemovereenkomst met huisarts door huisartsenpost vanwege disfunctioneren van huisarts, bestaande uit schending van privacyregels en beroepsgeheim en onjuist medisch professioneel handelen. Schending privacyregels en beroepsgeheim in verband met activiteiten van de werkzaamheden van de partner. Aan X is een veertiental brieven en verklaringen voorgehouden, waaruit blijkt dat X privacygevoelige informatie omtrent patiënten doorgeeft aan X's echtgenoot, die werkzaam is als letselschadejurist. Rechtmatigheid verkregen bewijs. Duurovereenkomst tussen huisarts en huisartsenpost.

4.21. De rechtbank overweegt als volgt. Het door Dokterswacht gestelde disfunctioneren van [A] valt uiteen in een tweetal onderdelen, te weten schending van de privacyregels en het beroepsgeheim en onjuist medisch professioneel handelen, in het bijzonder de wijze van verslaglegging, bejegening en klachtafhandeling door [A]. Ingevolge het Protocol is disfunctioneren omschreven als "een structurele situatie van onverantwoorde zorg, waarin een patiënt wordt geschaad of het risico loopt te worden geschaad en waarbij de betreffende arts niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen. Disfunctioneren kan er ook uit bestaan dat een arts niet of onvoldoende in staat is tot collegiale samenwerking dan wel zich niet aan de samenwerkingsovereenkomst met Dokterswacht Friesland houdt."

4.22. De rechtbank stelt vast dat [A] in de verschillende procedures heeft erkend dat zij patiënten, ook nadat zij daarop begin 2008 is aangesproken en haar is verboden aldus te handelen, heeft doorverwezen naar het letselschadebureau van haar echtgenoot. Zo heeft zij blijkens het advies van de LCA in de stukken en tijdens de hoorzitting erkend dat zij patiënten doorverwijst en zal blijven doorverwijzen naar het letselschadebureau van haar echtgenoot. Ook in de onderhavige procedure leest de rechtbank in de stellingen van [A] met betrekking tot het doorgeven van gegevens van patiënten, die een ongeval hebben gehad, een erkenning dat zij dergelijke gegevens heeft doorgegeven aan haar echtgenoot ten behoeve van zijn letselschadepraktijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert dergelijk handelen (op zijn minst) schijn van belangenverstrengeling en een schending van haar beroepsgeheim op. Dat, zoals zij heeft gesteld, zij enkel nadat zij daarvoor toestemming heeft gekregen van de patiënt de gegevens aan haar echtgenoot doorgeeft, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Immers, met het vragen van bedoelde toestemming heeft [A] op eigen initiatief de juridische belangen van patiënten aan de orde gesteld. De rechtbank acht dit handelen laakbaar, gelet op de setting waarin dit handelen heeft plaatsgevonden, namelijk in de relatie arts en patiënt. Volgens de KNMG Gedragsregels voor artsen (2002) is het hoofddoel van de relatie tussen een arts en een patiënt adequate hulpverlening en mag van deze relatie door de arts nimmer misbruik worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van [A] valt onder de definitie van disfunctioneren.
LS&R 767

Aansprakelijkheid; kosten voorlopig getuigenverhoor niet begroot

Rechtbank Arnhem 10 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:3818 (platvoetstand en vaatzenuwstreng)
Deelgeschil. Medische aansprakelijkheid. Afwijzing op grond van artikel 1019z. Deskundigenberichten ingetrokken en geblokkeerd. Kosten voor voorlopig getuigenverhoor niet begroot.

Op 9 november 2001 is[verzoekster] door orthopedisch chirurg [verweerder 1] in de kliniek die de stichting exploiteert geopereerd aan haar rechtervoet, die een platvoetstand vertoonde. Bij de operatie, waarbij het hielbeen moest worden doorgezaagd, heeft [verweerder 1] onbedoeld de direct achter het hielbeen gelegen vaatzenuwstreng doorgenomen.

3.6. Bij de beoordeling in het kader van artikel 1019z Rv zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaan moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
Versantvoort heeft ter zitting al te kennen gegeven dat volgens haar in Nederland geen onafhankelijke deskundige kan worden gevonden. Afgezien daarvan is tussen partijen bepaald niet uitgekristalliseerd wat de gevolgen moeten zijn van de blokkering van het rapport van Verhaar, welke blokkering is geschied niet zozeer uit een oogpunt van privacy als wel omdat[verzoekster] van mening was dat de deskundige niet (meer) met de vereiste onafhankelijkheid kon rapporteren. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden nadere instructie het bestek van een deelgeschil te buiten gaat. De te vergen tijd en energie staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.

2.1.
Op 9 november 2001 is[verzoekster] door orthopedisch chirurg [verweerder 1] in de kliniek die de stichting exploiteert geopereerd aan haar rechtervoet, die een platvoetstand vertoonde. Bij de operatie, waarbij het hielbeen moest worden doorgezaagd, heeft [verweerder 1] onbedoeld de direct achter het hielbeen gelegen vaatzenuwstreng doorgenomen.[verzoekster] ervaart na de operatie een beperkte belastbaarheid van de rechtervoet. Zij heeft veel pijn, ook in rust, een erg koude voet, en kan niet veel lopen, aldus[verzoekster].

2.2.
Versantvoort houdt [verweerder 1] en de stichting aansprakelijk voor de letselschade die zij als gevolg van het doornemen van de vaatzenuwstreng lijdt. De schade is onder meer erin gelegen dat[verzoekster], die met haar echtgenoot een horecaonderneming drijft, vanwege de beperkingen die zij bij het lopen ondervindt extra personeelskosten moet maken. [verweerder 1] en de stichting wijzen aansprakelijkheid van de hand.

(...)
3.6.
Bij de beoordeling in het kader van artikel 1019z Rv zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaan moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
Versantvoort heeft ter zitting al te kennen gegeven dat volgens haar in Nederland geen onafhankelijke deskundige kan worden gevonden. Afgezien daarvan is tussen partijen bepaald niet uitgekristalliseerd wat de gevolgen moeten zijn van de blokkering van het rapport van Verhaar, welke blokkering is geschied niet zozeer uit een oogpunt van privacy als wel omdat[verzoekster] van mening was dat de deskundige niet (meer) met de vereiste onafhankelijkheid kon rapporteren. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden nadere instructie het bestek van een deelgeschil te buiten gaat. De te vergen tijd en energie staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.
3.7.
Ter zake van de kosten geldt het volgende.
Begroot dienen te worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van[verzoekster] (artikel 1019aa Rv). Het getuigenverhoor heeft niet plaatsgevonden in de onderhavige procedure, maar in de procedure strekkende tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. De kosten van[verzoekster] bij de behandeling van deze laatste procedure komen daarom niet op de voet van artikel 1019aa Rv voor begroting in aanmerking. Dit oordeel ligt ook in de rede nu de noodzaak van een getuigenverhoor in de deelgeschilprocedure zelf in het algemeen leidt tot afwijzing van het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv. Blijkens het verzoekschrift heeft de advocaat van[verzoekster] 13,5 uur aan het voorlopig getuigenverhoor besteed. De kosten van deze uren zullen derhalve niet worden begroot.
LS&R 736

Geen productaansprakelijkheid bij hartklepprothese

HR 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013;978 (hartklepprothese)
Zie eerder: LS&R 288 Zie ook: Conclusie A-G HR 6 september 2013, ECLI:NL:PHR:2013:835 (hartklepprothese). Eiseres is in 2004 geopereerd in het LUMC, waarbij zij een door Medtronic geproduceerde hartklepprothese (Advantage hartklep) geïmplanteerd heeft gekregen. Deze hartklep is voorzien van een CE-merk. Bij sommige patiënten sluit deze klep niet volledig en dat is bij eiseres het geval. Eiseres vordert schadevergoeding van de fabrikant, arts en het ziekenhuis. De rechtbank is van oordeel dat het niet gaat om een gebrekkig product en dat de cardioloog in redelijkheid tot de keuze van de Advantage hartklep kon komen. Ook is niet aannemelijk dat eiseres klinische klachten of gezondsheidsschade heeft als gevolg van de hartklep. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Nu is eiseres naar de Hoge Raad gestapt. De Procureur-Generaal is de middelen nagelopen en onderschrijft het oordeel van de rechtbank en het hof.

6.1.1 De Rechtbank wees er aan het slot van haar vonnis al op dat het gebeurde “zuur” is voor [eiseres] (rov. 4.18). Dat is uiteraard het geval. Maar die enkele omstandigheid betekent niet dat anderen dus aansprakelijk zijn. Voor zodanige aansprakelijkheid is een juridische basis nodig. Volgens Rechtbank en Hof, die hun oordelen uitvoerig hebben onderbouwd, is hetgeen [eiseres] heeft aangedragen onvoldoende om als juridisch fundament voor aansprakelijkheid te kunnen dienen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

3 Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

LS&R 732

Ontbreken van handeling in operatieverslag betekent niet dat hij niet is verricht

Gerechtshof Amsterdam 10 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2868 (appellant tegen Academisch Medisch Centrum)
Medische aansprakelijkheid. Operatieverslag. Bij appellante is op verdenking van schildklierkanker een schildklierverwijdering uitgevoerd. Dit door een vaatchirurg en een chirurg in opleiding onder begeleiding. Tijdens deze operatie is de rechter stembandzenuw van appellante onherstelbaar beschadigd. De rechtbank heeft het AMC niet aansprakelijk willen stellen voor de materiële en immateriële schade geleden ten gevolge van de operatie, dit na het inwinnen van een deskundigenbericht. Volgens appellante lag de fout in dat tijdens de operatie geen dissectie van de rechter stembandzenuw heeft plaatsgevonden. Zij wijst op het operatieverslag waar dit niet expliciet in wordt vermeld.

Het hof is het met de rechtbank eens dat het niet vermelden van de dissectie niet betekent dat er geen dissectie heeft plaatsgevonden. De deskundige heeft het operatieverslag geanalyseerd en kan ook niet tot de conclusie komen dat de dissectie niet heeft plaatsvonden. Ook denkt de deskundige dat waarschijnlijk is gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot kan worden verlangd. Het gaat om een waarschijnlijkheidsoordeel. Het hof bevestigd verder het oordeel van de rechtbank dat de complicatie opgetreden bij de operatie niet is veroorzaakt doordat de chirurg in opleiding onvoldoende ervaring had.

De beoordeling
3.4.2 Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de omstandigheid dat in het operatieverslag niet expliciet staat vermeld dat dissectie van de rechter stembandzenuw heeft plaatsgevonden nog niet het bewijs oplevert dat géén dissectie van die zenuw heeft plaatsgevonden, zoals [appellante] heeft gesteld. Terecht heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat een operatieverslag niet wordt bijgehouden om tot bewijs in een juridische procedure te strekken. Een operatieverslag wordt bijgehouden voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Op grond van het operatieverslag kan dan ook niet worden geoordeeld dat [appellante] het bewijs van haar stelling (voorshands) heeft geleverd.

3.4.5 De deskundige heeft aldus met zijn specifieke kennis en kunde van de (vaat-) chirurgie de inhoud van het operatieverslag geanalyseerd op een consistente en inzichtelijke wijze. Zijn hiervoor besproken antwoord is gemotiveerd en vloeit logisch voort uit de toelichting die hij heeft gegeven. Dat de deskundige in zijn antwoord de bewoordingen ‘waarschijnlijk wel’ heeft gebezigd doet geen afbreuk aan de conclusie van de rechtbank dat [appellante] met dit deskundigenbericht niet het bewijs heeft geleverd van haar stelling dat geen dissectie van de rechter stembandzenuw heeft plaatsgevonden. De deskundige is niet aanwezig geweest bij de operatie en kan niet anders dan op basis van de hem ter beschikking gestelde stukken een waarschijnlijkheidsoordeel geven. De stellingen van [appellante] in het kader van de grieven 1 tot en met 4 stuiten hierop af. Een contra-expertise is niet in het geding gebracht. De grieven falen.

3.5.2 De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de complicatie die bij de operatie is opgetreden, is veroorzaakt doordat [X] onvoldoende ervaring had en deze complicatie zich dus niet zou hebben voorgedaan bij een in dit opzicht meer ervaren chirurg. Ook daarover was een vraag gesteld aan de deskundige, die op die vraag heeft geantwoord dat ook in ervaren handen een onbedoeld letsel van de zenuw kan ontstaan en dat dit slechts zeer zelden gebeurt, maar helaas voorkomt. Op grond van de cijfers die de deskundige daarbij heeft genoemd, heeft de rechtbank overwogen dat deze complicatie zich in 98,5% van de gevallen bij een onervaren chirurg evenmin voordoet en dat de kans dat een complicatie zoals hier aan de orde zich voordoet (het hof leest:) een procentpunt groter is bij een onervaren chirurg ten opzichte van een voldoende ervaren chirurg. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de kansvergroting op de onderhavige complicatie aldus dermate gering is, dat op basis daarvan niet kan worden geoordeeld dat de complicatie is te wijten aan onervarenheid van [X] en dat deze zich niet zou hebben voorgedaan als de operatie zou zijn uitgevoerd door een in dit opzicht meer ervaren chirurg.

3.5.3. In de toelichting op deze grief heeft [appellante] aangevoerd dat een kans van 1,5% ten opzichte van een kans van 0,5% een kans is die een factor 3 groter is. Dat is volgens [appellante] een heel groot verschil. Als [X] voldoende ervaring had gehad was de kans op schade drie keer zo klein geweest, aldus [appellante].

3.5.4. Het hof is evenwel van oordeel dat dit geen afbreuk doet aan de overweging van de rechtbank en dat een kansvergroting van een procentpunt te gering is om daaraan consequenties te verbinden. Het hof neemt de overweging van de rechtbank dan ook over en maakt deze tot de zijne. Grief 5 faalt.

LS&R 697

Causaal verband en omkeringsregel bij voorgeschreven medicijn

Rechtbank Midden-Nederland 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3261 (Eiseres tegen Meander Medisch Centrum Stichting)
Letselschade, deelgeschil, causaal verband, omkeringsregel, medicijn voorschrijving.

De reumatoloog had verzoeker medicatie (Plaquenil) voorgeschreven. Hierbij zijn de veiligheidsnormen gebaseerd op het Farmacotherapeutisch kompas niet in acht genomen. Vier maanden na het gebruik van de medicatie is er bij verzoeker een oogaandoening (retinopathie) ontstaan. Nu is de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de oogaandoening en het handelen/nalaten van de reumatoloog. Volgens de hoofdregel moet verzoeker dit aantonen, maar er wordt hier een uitzondering gemaakt. De omkeringsregel is van toepassing, want de niet in acht genomen norm is er juist om bescherming te bieden tegen het specifieke gevaar dat zich heeft verwezenlijkt. Er is tegenbewijs geleverd dat behelst dat de schade ook zonder schending van de veiligheidsnorm zou kunnen ontstaan. Op dit moment kan de rechtbank geen oordeel geven over het ontbreken of het bestaan van het causaal verband. De cruciale vraag of het mogelijk is dat als gevolg van kortdurend Plaquenilgebruik retinopathie ontstaat, behoeft deskundige beantwoording.

3.1 [verzoekster] verzoekt de rechtbank: te beslissen dat causaal verband bestaat tussen het verwijtbaar handelen van [A] en de oogaandoening van [verzoekster] en dat Meander en MediRisk derhalve volledig aansprakelijk zijn voor de gevolgen van deze oogaandoening;

4.3 De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de bewijslast van het causaal verband tussen de medische fout en de door haar gestelde schade bij [verzoekster]. Met toepassing van de omkeringsregel wordt op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt, in die zin dat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige gedraging of toerekenbare tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen (bewijsvermoeden), tenzij degene die wordt aangesproken bewijst - waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs aannemelijk maken voldoende is - dat de bedoelde schade ook zonder die onrechtmatige gedraging of toerekenbare tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van de omkeringsregel is vereist dat sprake is van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, een veiligheidsnorm, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.

4.5 [A] heeft [verzoekster] op 28 juli 2008 Plaquenil voorgeschreven zonder voorafgaand oogheelkundig onderzoek te laten verrichten. Evenmin hebben tussentijds oogheelkundige controle(s) plaatsgehad na aanvang van het medicijngebruik. De rechtbank is van oordeel dat [A] door dit na te laten de hiervoor beschreven veiligheidsnorm heeft geschonden. Toen na vier maanden gebruik van Plaquenil bij [verzoekster] aan haar beide ogen een retinopathie is ontstaan, heeft zich het in 4.4. genoemde risico verwezenlijkt. Tegen dit specifieke gevaar beoogt de norm nu juist bescherming te bieden. Aan de voorwaarden voor toepassing van de omkeringsregel is dan ook voldaan. Dit betekent dat het causaal verband tussen het handelen c.q. nalaten van [A] en de schade van [verzoekster] in beginsel is gegeven, behoudens tegenbewijs. Waardóór het specifieke risico is veroorzaakt is hierbij, anders dan Meander en MediRisk voorstaan, niet relevant omdat vanwege de normschending het causaal verband wordt aangenomen.

4.6 Het tegenbewijs behelst dat de schade, de retinopathie, ook zou zijn ontstaan indien de veiligheidsnorm niet zou zijn geschonden.

Meander en MediRisk stellen zich op het standpunt dat zij met het rapport van [C] reeds tegenbewijs hebben geleverd op basis waarvan het vermoeden van causaal verband is ontzenuwd.

4.7 (..)Samengevat leidt het vooroverwogene tot de volgende conclusie. Bij toepassing van de omkeringsregel, waarbij het bewijsrisico op [verzoekster] (blijft) rust(en), wordt causaal verband aangenomen, welk bewijsvermoeden door middel van tegenbewijs kan worden ontzenuwd. In het onderhavige geval concludeert de rechtbank dat dit bewijsvermoeden is ontzenuwd, met als gevolg dat [verzoekster] het bestaan van het causaal verband moet aantonen. Dit bewijs is op dit moment niet geleverd: niet door middel van de - onvolledige en onvoldoende gemotiveerde - gezamenlijke geëntameerde expertise en evenmin, zelfstandig dan wel in samenhang bezien met voormelde expertise, door het in het geding gebrachte artikel uit een medisch tijdschrift. Bovendien kan op grond van het rapport van [C] evenmin geconcludeerd worden dat het causaal verband ontbreekt.

Het vooroverwogene betekent dat rechtbank op dít moment, vanwege het onvolledige rapport van [C], het causaal verband tussen kort gezegd de retinopathie en de gedragingen van [A] niet kan vaststellen, waarmee niet vaststaat dat dat causaal verband er niet is. De cruciale vraag of het mogelijk is dat als gevolg van kortdurend Plaquenilgebruik, zoals in de situatie van [verzoekster], retinopathie ontstaat, behoeft deskundige beantwoording.

4.8. Het causaal verband tussen de oogaandoening en de gedragingen van [A] kan evenmin vastgesteld worden aan de hand van de regel "res ipsa loquitur”, hetgeen [verzoekster] primair aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Uit de enkele omstandigheid dat er geen indicaties zijn dat er andere oorzaken zijn voor de bij [verzoekster] ontstane retinopathie kan niet worden afgeleid dat de retinopathie dus het gevolg is van het Plaquenilgebruik.

Ook op grond van de meer subsidiaire grondslag kan geen causaal verband worden vastgesteld. Proportionele aansprakelijkheid van Meander is pas aan de orde indien vaststaat dat het oogletsel mede veroorzaakt is door het gebruik van Plaquenil.

LS&R 698

Opdrachtnemer aansprakelijk voor schade bij vrijwillige cosmetische ingreep

Rechtbank Oost-Nederland 29 maart 2013, ECLI:NL:RBONE:2013:2835 (aansprakelijkheid cosmetische ingreep)
My Eye 20071231 100x100Complicaties, cosmetische ingreep, goed opdrachtnemer, aansprakelijkheid, schadevergoeding, ANWB smartengeldgids.
Rechtspraak.nl: Complicaties (bobbels/verhardingen) na vrijwillige cosmetische ingreep aan wenkbrauwen. Niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen (artikel 7:401 BW). Tekortkoming niet voor herstel vatbaar en correcte nakoming is blijvend onmogelijk (artikel 6:74 BW en artikel 6:81 BW). Gedaagde beweert de behandeling niet te hebben uitgevoerd. Ook bleef gedaagde ondanks herhaalde verzoeken daartoe weigerachtig aan te geven welke gel/filler destijds is gebruikt, hetgeen kennelijk wel relevante informatie is voor de behandeling van de complicaties. Thans is sprake van een cosmetisch acceptabel resultaat. [red. Eiser vraagt om vergoeding van materiële schade en immateriële schade op basis van de ANWB Smartengeldgids 2009]. De kantonrechter oordeelt een immateriële schadevergoeding van € 750,00 redelijk en billijk voor de in vier jaar tijd ondergane behandelingen.

2.1 [eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. a) voor recht verklaart dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor door [eisende partij] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade tegen gevolge van de door [gedaagde partij] uitgevoerde behandeling waarbij een vloeistof is geïnjecteerd in de wenkbrauwen van [eisende partij];

2.2 [eisende partij] baseert haar vordering op de stelling dat [gedaagde partij] niet als zorgvuldig opdrachtnemer heeft gehandeld. [gedaagde partij] is toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tot het opvullen van wenkbrauwen met permanent effect (wanprestatie). Daarom dient [gedaagde partij] de schade te vergoeden. De materiële schade bestaat uit de behandelingskosten van [gedaagde partij] ad € 300,00, de behandelingskosten van de Rembrandt Kliniek ad € 50,00, de kosten van de medische rapportage van het Diaconessenhuis te Leiden ad € 60,24 en de reis- en belkosten, begroot op € 200,00 (in totaal € 610,24). Met het oog op toekomstige kosten wordt tevens een verklaring voor recht gevraagd dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de schade van [eisende partij]. De immateriële schade is op basis van de ANWB Smartengeldgids 2009 redelijkerwijs vastgesteld op € 1.250,00 en dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de behandeling is verricht. Daarnaast vordert [eisende partij] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW € 2.031,30 aan advocaatkosten. Daarbij merkt [eisende partij] op dat zij niet verplicht is van de verleende toevoeging gebruik te maken.

2.3 [gedaagde partij] betwist de overeenkomst van opdracht en voert aan dat zij de behandeling niet heeft uitgevoerd. Wel zijn meerdere ontharingsbehandelingen bij [eisende partij] gedaan en daarvoor staat nog een bedrag van € 750,00 open. Verder voert [gedaagde partij] aan dat het probleem van de bobbeltjes bij de wenkbrauwen zonder operatie te behandelen is. Als [eisende partij] contact opgenomen had, had [gedaagde partij] het gratis en zonder risico voor haar kunnen oplossen.

De beoordeling
3.3
Gezien de gedetailleerde toelichting van [eisende partij] ten aanzien van de behandeling, alsmede gelet op de inhoud van de overgelegde e-mailberichten tussen haar en [gedaagde partij] is de enkele ontkenning van [gedaagde partij] dat zij de behandeling niet heeft uitgevoerd, onvoldoende. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt namelijk dat [gedaagde partij] op de herhaalde vragen van [eisende partij] wanneer de behandeling precies heeft plaatsgevonden en welke gel er destijds is gebruikt, niet ontkent dat zij de wenkbrauwen van [eisende partij] heeft behandeld. In haar e-mailbericht van 22 mei 2012 van 13.56.32 uur bevestigt [gedaagde partij] zelfs dat [eisende partij] ‘dure gel heeft gedaan’.

3.4 De kantonrechter gaat er in het navolgende dan ook van uit dat [gedaagde partij] in november 2008 in opdracht van [eisende partij] de wenkbrauwen van [eisende partij] heeft ingespoten met een gel/filler en dat als gevolg hiervan bobbels/verhardingen zijn ontstaan.

3.5 Nu de behandeling door [gedaagde partij] en de klachten van [eisende partij] vast staan, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde partij] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en

redelijk handelend vakgenoot zou doen en dat [gedaagde partij] dus ondeugdelijk heeft gepresteerd. [gedaagde partij] heeft bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen (artikel 7:401 BW). Zij is te kort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Nu niet gesteld of gebleken is dat de gevolgen van de behandeling van de wenkbrauwen [gedaagde partij] niet kunnen worden toegerekend, is sprake van wanprestatie.

3.6 Om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding dient naast de wanprestatie tevens sprake te zijn van verzuim. Ook hieraan is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan. De wijze waarop [gedaagde partij] [eisende partij] heeft behandeld en/of het door haar gebruikte middel hebben tot gevolg gehad dat in het gelaat van [eisende partij] rondom de wenkbrauwen bobbels/verhardingen zijn ontstaan. Had [gedaagde partij] haar werkzaamheden wel naar behoren uitgevoerd dan wel had [gedaagde partij] een deugdelijk middel toegepast dan waren deze problemen niet opgetreden. De tekortkoming van [gedaagde partij] is daardoor niet voor herstel vatbaar en correcte nakoming is blijvend onmogelijk (artikel 6:74 BW en artikel 6:81 BW). Daarbij overweegt de kantonrechter dat - gezien de door [eisende partij] overgelegde verklaringen van B. Gundogdu van 27 januari 2012 dat de verhardingen alleen door middel van excisie kunnen worden verwijderd en de verklaring van T. van Eijk van 17 januari 2013 dat het inspuiten van de bulten met een oplosmiddel onvoldoende resultaat gaf zodat de gel/filler daarna mechanisch is ontlast door evacuatie onder plaatselijke verdoving - [gedaagde partij] met de enkele verwijzing naar een website onvoldoende heeft onderbouwd dat de bobbels/verhardingen zonder operatie zijn te behandelen. Daarbij betrekt de kantonrechter nog dat [gedaagde partij] ondanks herhaalde verzoeken daartoe weigerachtig bleef aan te geven welke gel/filler destijds is gebruikt, hetgeen kennelijk wel relevante informatie is voor de behandeling van de complicaties.

3.7 Het voorgaande betekent dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de door [eisende partij] geleden schade bestaande uit € 50,00 (behandelingskosten) en € 60,24 (medische rapportage). Deze gevorderde en niet betwiste bedragen worden dan ook toegewezen.

3.10 De aard en ernst van de niet betwiste complicaties rechtvaardigt verder een immateriële schadevergoeding, echter niet het door [eisende partij] gevorderde. [eisende partij] heeft vrijwillig gekozen voor een cosmetische ingreep aan haar wenkbrauwen en thans is sprake van een cosmetisch acceptabel resultaat. De vergelijking van [eisende partij] met de gevallen die in de Smartengeldgids beschreven staan, gaat niet op nu in vrijwel alle gevallen sprake was van blijvend zichtbare ontsiering(en) en/of littekens in het gelaat. [eisende partij] heeft inmiddels een acceptabel cosmetisch resultaat met haar wenkbrauwen bereikt. Nu het wel vier jaar heeft geduurd voor een acceptabel cosmetisch resultaat in het gelaat was bereikt en gelet op de door [eisende partij] ondergane behandelingen, acht de kantonrechter een bedrag van € 750,00 redelijk en billijk.

Op andere blogs:
Van Till (Behandeling cosmetisch arts doet rechter fronsen)

LS&R 660

Sponsoring artsen (niet in opleiding) toegestaan bij innovatieve en/of kwaliteitsverbeterende activiteiten

CGR Codecommissie 11 juli 2013, advies AA13.037 (Sponsoring tropenstage)
Artsen (niet) in opleiding. Sponsoring. Gastvrijheid. Verbetering medische zorg. Positief advies.
Het verzoek - Het opleidingsinstituut [A] en een werkgroep van de Vereniging [B] hebben het voornemen om op enig moment een 8-daagse tropenstage in Ghana te organiseren voor Nederlandse [artsen C] in opleiding. De doelstelling is het ontwikkelen van expertise bij zeldzame aandoeningen [D] en het uitwisselen van kennis en vaardigheden tussen Ghanese en Nederlandse artsen. Het gaat om 9-10 [artsen C] in opleiding, die vergezeld zullen worden door 3-4 [artsen C] en 2 medewerkers van [X]. Er zullen ter plaatse klinieken bezocht worden en er zullen operaties worden uitgevoerd, waarbij de [artsen C] in opleiding zullen assisteren. Daarnaast zullen er voordrachten worden gehouden. Het programma is verder nog niet uitgewerkt en er zijn ook nog geen sprekers bekend. Wel is reeds een voorlopige begroting bepaald, die per deelnemer neerkomt op € 900,- voor de vluchten en € 105,- per dag voor de verblijfskosten. [X] heeft het voornemen om de reis- en verblijfskosten van de deelnemers te betalen. Zij verzoekt toetsing van dit voornemen, waartoe zij stelt dat een en ander toelaatbaar is op grond van de Gedragsregels Sponsoring. Zij verwijst in dit kader naar een eerder advies van de Codecommissie, A12.052.

Het oordeel van de Codecommissie
De Codecommissie begrijpt het verzoek zo dat alleen ter beoordeling staat of de reis- en verblijfskosten van de begeleidende [artsen C] kunnen worden gesponsord, en niet ook die van de deelnemende [artsen C] in opleiding. In onderdeel 2.1. van het verzoek wordt immers gesproken over "...een bijdrage ten behoeve van beroepsbeoefenaren die aan een bijeenkomst deelnemen door het geven van voordrachten en het uitvoeren van operaties in het kader van opleiding...". Indien de Codecommissie dit niet goed heeft opgevat en het derhalve dus ook het doel is om de [artsen C] in opleiding te "sponsoren", geldt dat voor deze categorie sprake is van een samenkomst die niet langs de lijn van de Gedragsregels Sponsoring beoordeeld dient te worden, maar langs de lijn van de regels die gelden voor het verlenen van Gastvrijheid. Voor een verantwoord advies in die trant - nogmaals: zo dat al beoogd is door [X] - ontbreekt echter voldoende informatie, zodat de Codecommissie ook om die reden daartoe (nog) niet zal overgaan.

Wat betreft de [artsen C] (niet in opleiding) geldt dat de Codecommissie, met de nodige voorzichtigheid gelet op de summiere informatie, vooralsnog met [X] van oordeel is dat hier inderdaad sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met die welke in A12.052 is beschreven. Sponsoring is toegestaan indien aannemelijk is dat de ondersteuning betrekking heeft op innovatieve en/of kwaliteitsverbeterende activiteiten, de ondersteuning directe of indirecte verbetering van zorg aan patiënten tot doel heeft en de betreffende activiteiten niet of niet volledig op andere reguliere wijze worden gefinancierd. Bij deze tropenstage lijkt aan deze vereisten te worden voldaan. Het gaat om verbetering van de medische zorg zowel in Ghana als in Nederland (ook in Nederland kunnen zich de hier zeldzame maar in Ghana veel voorkomende aandoeningen voordoen) en er is geen sprake van enige andere (volledige) financiering. Het gaat hier niet om een vast onderdeel van de opleiding [E], maar om een facultatieve activiteit. (...)

Met in achtneming van al het voorgaande, het aangegeven voorbehoud daaronder nadrukkelijk begrepen, komt de Codecommissie tot een positief advies ten aanzien van de deelnemende [artsen C] niet in opleiding.

LS&R 641

Scheidsgerecht heeft grote betekenis toegekend aan partijdig rapport

HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0259 (eiser tegen Slotervaartziekenhuis) Procureur-Generaal, zie ECLI:NL:PHR:2013:CA0259.
Sick buildingArbitrage. Arbeidsrecht. Bewijs. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding. Eiser is medisch specialist, volgens een beding in zijn arbeidsvoorwaarden worden (arbeidsrechtelijke) geschillen tussen partijen beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Het Scheidsgerecht ontbindt, na overlijden van een behandelde patiënt, de overeenkomst op grond van 7:685 lid 2 BW. De rechtbank oordeelt dat het vonnis van het scheidsgerecht in strijd met de openbare orde of de goede zeden tot stand is gekomen. Gezien de samenstelling van de onderzoekscommissie was namelijk de vrees van [eiser] gerechtvaardigd dat het onderzoeksrapport niet op objectieve wijze tot stand zou komen.

Het Hof oordeelt dat uit de rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van het scheidsgerecht blijkt dat het scheidsgerecht twee redenen zag waarom herstel van vertrouwen tussen [eiser] en het Slotervaartziekenhuis niet viel te verwachten: (i) [eiser] heeft te lang ontkend bij de behandeling van een patiënt verwijtbaar te hebben gehandeld. En dat deze reden het oordeel zelfstandig kan dragen.

3.2.3. (...) Uit de motivering van het vonnis van het scheidsgerecht wordt duidelijk dat het zich een eigen, zelfstandig oordeel heeft gevormd over de mogelijkheden tot herstel van vertrouwen tussen het Slotervaartziekenhuis en [eiser]. Uit de rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van het scheidsgerecht blijkt dat het scheidsgerecht twee redenen zag waarom herstel van vertrouwen tussen [eiser] en het Slotervaartziekenhuis niet viel te verwachten: (i) [eiser] heeft te lang ontkend bij de behandeling van een patiënt verwijtbaar te hebben gehandeld, en (ii) [eiser] heeft zich in de procedure voor het scheidsgerecht zodanig negatief uitgelaten over personen binnen het ziekenhuis dat hij heeft bijgedragen aan de inmiddels onontkoombare gevolgtrekking dat voldoende grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Geen van beide redenen is ontleend aan het rapport waartegen [eiser] zich keert; beide redenen zijn door het scheidsgerecht zelf, op basis van eigen waarneming, geformuleerd. (rov. 4.4) De eerste reden kan het oordeel dat van vertrouwensherstel geen sprake meer kan zijn, zelfstandig dragen. De tweede reden vormt daarvan een nadere ondersteuning. (rov. 4.5)

Het hof volgt [eiser] niet in zijn stelling dat het onderzoeksrapport voor het scheidsgerecht bepalend is geweest. [eiser] stelt daartoe dat het scheidsgerecht heeft overwogen "Op grond van het vorenstaande en met overneming van de conclusies van het onderzoeksrapport is het Scheidsgerecht van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wijziging van omstandigheden behoort te worden ontbonden". Naar het oordeel van het hof moet deze overweging echter aldus worden begrepen dat het eigen oordeel van het scheidsgerecht over de (on)mogelijkheid tot vertrouwensherstel overeenstemt met de conclusies van het onderzoek. (rov. 4.10)

3.3 Volgens onderdeel 2 van het middel is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het scheidsgerecht enkel op basis van eigen waarneming een onherstelbare vertrouwensbreuk aanwezig heeft geacht.

3.4 Het onderdeel treft doel. Het scheidsgerecht heeft onder meer als volgt geoordeeld:

“4.4    Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft het onderzoeksrapport ruimschoots voldoende aangetoond dat sprake is van een onherstelbare verstoring van de verhoudingen tussen partijen. (...) Op grond van het vorenstaande en met overneming van de conclusies van het onderzoeksrapport is het Scheidsgerecht van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wijziging van omstandigheden behoort te worden ontbonden. (…)”

Deze passages laten geen andere lezing toe dan dat het scheidsgerecht voor zijn oordeel grote betekenis heeft toegekend aan het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde rapport. Dat wordt niet anders doordat het scheidsgerecht in de rov. 4.4-4.7, weergegeven in de conclusie van de plv. Procureur-Generaal onder 15, ook eigen overwegingen aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het oordeel van het hof dat de eigen overwegingen van het scheidsgerecht diens oordeel zelfstandig dragen en het rapport daarbij niet bepalend is geweest, is dan ook onbegrijpelijk.

LS&R 639

Huisarts tekortgeschoten bij verdenking diep veneuze trombose

Hof Den Haag 21 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1488 (Diep veneuze trombose)
Simpósio de Trombose e HemostasiaMedische aansprakelijkheid; verdenking diep veneuze trombose; is de huisarts in 1997, gelet op het verslag van de radioloog van het uitgevoerde echografisch onderzoek, tekort geschoten jegens de patient in haar onderzoeksplicht en informatieplicht? Deskundigenonderzoek.

8. Het hof komt vervolgens toe aan de beoordeling van het laatste verwijt van [appellante] als genoemd in de onder 7 vermelde rechtsoverweging sub c, inhoudende dat [geïntimeerde] [appellante] ten onrechte niet op 1 december 1997 heeft geïnstrueerd dat zij het gebruik van Marvelon onmiddellijk diende te staken. Zoals het hof reeds heeft overwogen in zijn tussenarrest van 3 april 2012 onder 5, zal het hof op dit punt een huisarts benoemen als deskundige. Het hof stelt zich voor om aan deze deskundige de volgende vraag voor te leggen:

Had [geïntimeerde], als redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts en naar de stand van de wetenschap op dat moment gelet op de destijds vigerende richtlijnen, [appellante] op 1 december 1997 moeten instrueren dat zij het gebruik van Marvelon onmiddellijk diende te staken? U dient er bij de beoordeling van deze vraag van uit te gaan dat [geïntimeerde] het verslag van het echografisch onderzoek dat diezelfde dag bij [appellante] had plaatsgevonden en waaruit geen aanwijzingen voor een DVT naar voren kwamen als betrouwbaar mocht beschouwen, maar dat – naar [geïntimeerde] wist – ondanks de uitslag van het echografisch onderzoek een diep veneuze trombose bij [appellante] niet volledig kon worden uitgesloten.
Hebt u vanuit uw deskundigheid verder nog opmerkingen die volgens u voor de beoordeling van bovenstaande vraag relevant kunnen zijn?


Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 18 juni 2013 voor het nemen van akte aan de zijde van beide partijen met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 9 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.