Gepubliceerd op donderdag 19 juni 2014
LS&R 924
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Eenzijdige wijziging salariëring niet rechtsgeldig

Hof Amsterdam 13 mei 2014, LS&R 924 (appellant tegen OLVG)
Wijziging prestatiebekostiging. Appellant is als cardioloog werkzaam bij het OLVG. In 2008 heeft het OLVG appellant geïnformeerd over de invoering van een nieuw honereringssystematiek. Dit betekende voor appellant dat de geldende “HB-arbeidsovereenkomst” (de arbeidsovereenkomst waarbij het vaste salaris mede werd bepaald aan de hand van de zgn. (HB) honorarium-budgetmethodiek) niet langer kan worden toegepast en daarom zou worden voorzien van een addendum. Tegen deze voorgelegde wijziging werd door appellant bezwaar aangevoerd en konden partijen uiteindelijk niet tot overeenstemming komen, waarbij OLVG in 2011 alsnog het addendum van toepassing verklaart. Appellant vordert terecht dat de eenzijdige wijziging met betrekking tot salariëring niet rechtsgeldig is en nakoming van de eerdere bij de arbeidsovereenkomst bepalingen inzake salariëring.

3.23 In dit verband verdient nog aantekening dat OLVG in hoger beroep heeft aangevoerd dat de toets zoals neergelegd in genoemd arrest een te ver gaande toets is om te beoordelen of OLVG van [appellant] kan verlangen in te stemmen met de wijziging van de manier waarop de verandering van het salaris van [appellant] wordt berekend. Zij voert daartoe aan dat art. 18.4 van de arbeidsovereenkomst een vrucht is van onderhandeling van de (toen nog vrijgevestigde) aan OLVG verbonden medisch specialisten en dat de staf als collectief de wijziging in de contractuele relatie heeft geaccepteerd en voorts dat de totstandkoming en inhoud van art. 18.4 tot een lichtere toets noopt. Het hof volgt OLVG hierin niet, reeds omdat de door haar aangevoerde omstandigheden voor zover relevant in de toetsing moeten worden betrokken. Grond om een andere maatstaf aan te leggen vormen de omstandigheden waarop OLVG zich beroept echter niet.

3.25 (...) De slotsom moet zijn dat OLVG als goed werkgever geen aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel aan [appellant] tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden zoals zij heeft gedaan, dat het daartoe strekkende voorstel overigens ook niet redelijk is en dat aanvaarding daarvan redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Grief IV slaagt.