Gepubliceerd op donderdag 19 juni 2014
LS&R 917
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Medisch specialist niet-ontvankelijk in cassatie tegen Bronovo

HR 6 juni 2014, LS&R 917 (Eiseres tegen Stichting Bronovo)
Motiveringsplicht. Zie ook: conclusie A-G HR 25 april 2014, ECLI:NL:PHR:2014:349. Eiseres is als vrijgevestigd medisch specialist werkzaam bij een locatie van het Bronovo ziekenhuis op de afdeling oogheelkunde. Er ontstaan problemen in deze samenwerking. In beroep wordt een bevel tot toelating voor eiseres om haar praktijk uit te kunnen voeren afgewezen. Eiseres gaat in cassatie, omdat volgens haar de afwijzing van het bevel niet voldoende is gemotiveerd door het hof (ECLI:NL:GHDHA:2013:4495). De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk op grond van art. 80a lid 1 RO.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4 - 8).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie A-G
8. Onderdeel 3 klaagt dat rov. 7 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting over de mogelijkheid om nieuwe feiten in het geding te betrekken. Hieromtrent is het uitgangspunt dat partijen in hoger beroep nieuwe feiten mogen aanvoeren, zij het dat de eisen van een goede procesorde in beginsel meebrengen dat zij daarvoor maar éénmaal gelegenheid krijgen. De appellant moet de nieuwe feiten waarop hij zich in appel wil beroepen aanvoeren bij memorie van grieven2. In dit geval faalt de klacht omdat het hof rekening heeft gehouden met nieuwe feiten die de Stichting in haar memorie van grieven had aangevoerd3. Voor het overige is het oordeel niet onbegrijpelijk. Het hof beoordeelde niet of er oorzakelijk verband is tussen de in eerste aanleg getroffen maatregel en de geconstateerde verslechtering van de verhouding tussen partijen. Het hof beoordeelde, overeenkomstig de wet, opnieuw de noodzaak van een voorlopige voorziening en heeft die noodzaak niet aanwezig geacht.