DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 9 september 2024
LS&R 2256
||
19 aug 2024
19 aug 2024, LS&R 2256; ECLI:NL:RBAMS:2024:4733 (LinXis tegen gedaagde), https://www.lsenr.nl/artikelen/octrooizaak-linxis-wordt-doorverwezen-naar-rechtbank-den-haag

Octrooizaak LinXis wordt doorverwezen naar rechtbank Den Haag

Rb. Amsterdam 19 augustus 2024 IEF 22229, LS&R 2256; ECLI:NL:RBAMS:2024:4733 (LinXis tegen gedaagde). LinXis is een biotechnologiebedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van middelen voor de behandeling van levensbedreigende ziekten. Voor haar werkzaamheden heeft LinXis drie managementovereenkomsten gesloten met de vennootschap van gedaagde. LinXis heeft deze overeenkomsten later met onmiddellijke ingang opgezegd. Gedaagde stelt dat hij desondanks (mede-)uitvinder is en aanspraak maakt op een aantal producten/technologieën ten behoeve waarvan LinXis octrooiaanvragen heeft ingediend. LinXis is het daar niet mee eens. Zij verzoekt de rechtbank om voor recht te verklaren dat gedaagde geen uitvinder is van de producten in kwestie, nu hij daaraan geen uitvindersbijdrage zou hebben geleverd. Mocht dat toch wel het geval zijn, dan zou gedaagde al zijn rechten aan LinXis hebben overgedragen. Daarnaast vordert LinXis een verklaring voor recht dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen en dat gedaagde onrechtmatig jegens LinXis heeft gehandeld. Gedaagde verzoekt om afwijzing van de vorderingen van LinXis. Volgens hem heeft hij een voor de uitvindersvraag relevante bijdrage geleverd aan de materie van de octrooien, wat hem mede-uitvinder zou maken. Verder betwist gedaagde dat hij schuldig zou zijn aan wanprestatie. Bovendien vordert gedaagde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van LinXis kennis te nemen en dat zij de zaak integraal doorverwijst naar de rechtbank Den Haag. Het betreft namelijk een octrooikwestie, waarover de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd is (zie art. 80 lid 1 sub b ROW). LinXis is het hier voor een gedeelte van de vorderingen mee eens. De rechter oordeelt dat de gehele zaak zal worden doorverwezen naar de rechtbank Den Haag, aangezien de vorderingen aan elkaar verknocht zijn. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.9. [gedaagden] legt - samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. In de Overeenkomsten staat een forumkeuzebeding voor de rechtbank Amsterdam. Dit beding doorbreekt echter niet de bij wet bepaalde bevoegdheid van de rechtbank Den Haag. Laatstgenoemde rechtbank is exclusief bevoegd kennis te nemen van vorderingen tot opeising van een octrooirecht (artikel 80 ROW). Vorderingen 1 en 2 van LinXis moeten worden opgevat als verkapte opeisingsvorderingen in de zin van artikel 78 lid 1 ROW. Beoordeling van deze vorderingen vraagt bij uitstek octrooirechtelijke deskundigheid, die aanwezig is bij de rechtbank Den Haag. Het past niet in het systeem van de wet om voor vorderingen tot niet-opeising van een octrooirecht de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag los te laten. Ook ten aanzien van de vorderingen 3-5 en 6-10 is de rechtbank Den Haag bevoegd. Deze vorderingen zijn namelijk verknocht aan vorderingen 1 en 2 in de zin van artikel 220 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling en berechting om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daar komt bij dat [gedaagden] een reconventionele vordering instelt tot opeising van de octrooien. Ten aanzien daarvan is de rechtbank Den Haag (internationaal) bevoegd. De verknochtheid van de vorderingen in conventie van LinXis en de reconventionele opeisingsvordering van [gedaagden] verzet zich tegen afzonderlijke behandeling van de vorderingen. De vorderingen houden nauw en onlosmakelijk verband met elkaar. Het gaat om beantwoording van dezelfde rechtsvragen en beoordeling van hetzelfde feitencomplex.
Daarnaast heeft [gedaagden] er belang bij de andere bestuurders van LinXis in vrijwaring op te roepen, voor zover de vorderingen van LinXis gebaseerd op wanprestatie en/of bestuurdersaansprakelijkheid voor toewijzing vatbaar zouden zijn.

4.5. In dit geval is tussen de vorderingen van een zodanige samenhang sprake dat een gezamenlijke behandeling is aangewezen. De vorderingen van partijen gaan over hetzelfde feitencomplex en de feitelijke en juridische geschilpunten vertonen een grote onderlinge samenhang. LinXis stelt ook zelf dat de beslissing van de rechtbank Den Haag van invloed kan zijn op de vorderingen 6 t/m 10 in conventie en 3.5g en h in reconventie en verzoekt daarom de behandeling van die vorderingen aan te houden in afwachting van de beslissing van de rechtbank Den Haag. Dit duidt erop dat de vorderingen verknocht zijn. Een van de verwijten van LinXis is dat [gedaagde 1] als CEO de IE-overdrachtsclausule uit zijn de Overeenkomst heeft verwijderd. Een ander verwijt van LinXis is dat [gedaagde 1] ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op de Octrooien, waardoor zij op kosten wordt gejaagd. Voor de beoordeling van deze verwijten is het oordeel relevant van de rechtbank Den Haag over de vraag of [gedaagde 1] mede-uitvinder is en aanspraak toekomt op de Octrooien. Vanwege deze samenhang tussen de vorderingen is gezamenlijke behandeling daarvan wenselijk.