DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 18 januari 2024
LS&R 2226
||
11 jan 2024
11 jan 2024, LS&R 2226; ECLI:EU:C:2024:8 (Mylan AB tegen Gilead), https://www.lsenr.nl/artikelen/prejudiciele-beslissing-over-uitlegging-van-artikel-9-lid-7-van-richtlijn-2004-48-eg

Prejudiciële beslissing over uitlegging van artikel 9, lid 7, van richtlijn 2004/48/EG

HvJEU 11 januari 2024,IEF 21842,LS&R 2226,IEFbe 3707, ECLI:EU:C:2024:8 (Mylan AB tegen Gilead) In deze zaak gaat het om een geschil tussen Mylan AB en Gilead over een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor een antiretroviraal geneesmiddel. De markkinaoikeus (bijzondere rechter van Finland) heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), met name met betrekking tot de verenigbaarheid van de Finse risicoaansprakelijkheidsregeling met Artikel 9, Lid 7 van richtlijn 2004/48/EG. Deze bepaling creëert de bevoegdheid voor rechterlijke instanties om op verzoek van de verweerder een passende vergoeding op te leggen voor schade die is geleden door onterechte voorlopige maatregelen. De Finse regeling bepaalt dat de verzoeker schade moet vergoeden als een voorlopige maatregel ongegrond blijkt.

Het Hof stelt in de eerste prejudiciële vraag de vraag of artikel 9, lid 7, van richtlijn 2004/48/EG moet worden uitgelegd als niet in strijd met een nationale regeling voor schadevergoeding bij voorlopige maatregelen, die gebaseerd is op risicoaansprakelijkheid van de eiser van die maatregelen. In deze regeling kan de rechter echter het schadebedrag aanpassen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, inclusief de mogelijke betrokkenheid van de verweerder bij het ontstaan van de schade. Het Hof overweegt dat de tekst van artikel 9, lid 7, van richtlijn 2004/48/EG duidelijk aangeeft dat het aan de nationale rechterlijke instantie is om te bepalen of aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan. Voorts concludeert het Hof dat artikel 9, lid 7, van richtlijn 2004/48/EG geen belemmering vormt voor een nationale regeling voor schadevergoeding gebaseerd op risicoaansprakelijkheid, waarbij de rechter het schadebedrag kan aanpassen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, inclusief de mogelijke betrokkenheid van de verweerder bij het ontstaan van de schade.

30. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dus duidelijk dat het aan de rechterlijke instantie waarbij een dergelijk verzoek is ingediend staat om na te gaan of aan de drie voorwaarden van die bepaling is voldaan. In de eerste plaats moet zij nagaan of de voorlopige maatregelen zijn herroepen of zijn vervallen wegens een handelen of nalaten van de eiser, dan wel of er geen sprake is geweest van een inbreuk of dreiging van een inbreuk is op het intellectuele-eigendomsrecht van die eiser. In de tweede plaats moet zij beoordelen of er sprake is van schade. In de derde plaats moet zij bepalen of er een causaal verband bestaat tussen die schade en die maatregelen.

43. In casu blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter dat volgens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een eiser die onnodig of ongegrond een voorlopige maatregel heeft verkregen, de verweerder moet vergoeden voor de schade die is veroorzaakt door de voorlopige maatregel en de tenuitvoerlegging daarvan, alsmede voor de in dat verband veroorzaakte kosten. In het kader van een dergelijke regeling is voor aansprakelijkstelling van de eiser dus niet vereist dat hij een fout heeft begaan. Hieruit volgt dat eenieder die om een voorlopige maatregel verzoekt verplicht is in de door die maatregel veroorzaakte schade te vergoeden indien het intellectuele-eigendomsrecht op basis waarvan de maatregel is toegekend, later nietig wordt verklaard. Volgens de nationale rechtspraak kan het bedrag van de schadevergoeding wel worden verlaagd wanneer de verweerder zelf het ontstaan van de schade mogelijk heeft gemaakt of niet de redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen of te beperken en aldus heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.