Gepubliceerd op donderdag 2 november 2017
LS&R 1530
||
31 okt 2017
31 okt 2017, LS&R 1530; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:152 (Klaagster tegen huisarts), https://www.lsenr.nl/artikelen/huisarts-had-pati-nt-op-kortere-termijn-naar-neuroloog-moeten-sturen

Huisarts had patiënt op kortere termijn naar neuroloog moeten sturen

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 31 oktober 2017, LS&R 15 ; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:152 (Klaagster tegen huisarts). Gegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft bij haar beoordeling ten onrechte geen acht geslagen op wat onder andere de dochter van klaagster heeft gezegd. De huisarts had hieruit kunnen afleiden dat de woordvindstoornissen al vier weken speelden. De huisarts heeft de subtiele signalen die ook gerelateerd kunnen worden aan neurologische problemen, niet opgepikt. Zij had gezien de voormelde signalen van klaagster in de differentiaal diagnose een mogelijke TIA moeten overwegen. Er waren voldoende signalen voor een niet-pluisgevoel. Dat de huisarts niet direct een duidelijke diagnose had, valt haar niet te verwijten, maar er had wel verwacht mogen worden een ander beleid te volgen, namelijk verwijzing naar neuroloog op korte termijn. Klacht gegrond. Waarschuwing.

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het tuchtrecht gaat uit van persoonlijke verwijtbaarheid, zodat het persoonlijk handelen van verweerster tijdens het spreekuurcontact op 27 december 2016 bij voormelde beoordeling centraal staat.

5.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij bij klaagster tijdens het spreekuur geen verwardheid of woordvindingsprobleem kon vaststellen. Zij heeft deze klachten geduid als een mogelijk delier, veroorzaakt door de darminfectie. Verweerster was bang dat het gewichtsverlies, hoewel bewust en gewenst, een eventuele onderliggende oorzaak had. Zij heeft klaagster daarom verwezen voor bloedonderzoek en haar geadviseerd veel te drinken en Loperamide te gebruiken. Verweerster had geen niet-pluisgevoel.

5.3 Voor zover het de geconstateerde gastro-enteritis betreft acht het College het door verweerster ingestelde beleid (bloedonderzoek en bij aanhoudende klachten na twee weken terugkomen) juist. Ook kan in een dergelijk geval aan een delier worden gedacht, zoals verweerster heeft overwogen. Naar het oordeel van het College heeft verweerster bij haar beoordeling echter ten onrechte geen acht geslagen op wat door onder andere de dochter over klaagster naar voren is gebracht. Daaruit had klaagster kunnen afleiden dat de woordvindstoornissen, ergo de cerebrale/neurologische problemen al vier weken speelden (zoals verweerster ook heeft aangetekend in het journaal), terwijl klaagster pas twee dagen klachten van diarree had. Aldus was het niet zonder meer logisch de woordvindstoornissen en het omdraaien van woorden, het niet kunnen lezen van de krant en het aangeven van de telefoon in plaats van de afstandsbediening, te relateren aan een delier als gevolg van darmklachten. Deze subtiele signalen die ook gerelateerd kunnen worden aan neurologische problemen, heeft verweerster niet opgepikt. Uit het relaas van de dochter bleek bovendien dat de familie zich zorgen maakte over klaagster. Weliswaar heeft verweerster, zoals ter zitting betoogd, gedacht aan mogelijke dementie, maar zij had  gezien voormelde signalen van klaagster in de differentiaal diagnose een mogelijke TIA moeten overwegen. Al met al waren er voldoende signalen voor een niet-pluisgevoel. Dat verweerster niet direct een duidelijke diagnose had, valt haar niet te verwijten. Maar van verweerster had verwacht mogen worden gezien haar ter ore gekomen gegevens een ander beleid te volgen, namelijk verwijzing naar neuroloog op korte termijn. In zoverre kan de klacht van klaagster gegrond worden verklaard.

5.4 De conclusie is dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het College is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met een waarschuwing. Deze maatregel is bedoeld als een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van de handelwijze van de arts naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken. Verweerster heeft er ter zitting blijk van gegeven van deze zaak te hebben geleerd en in een voorkomend geval de informatie van de familie van de patiënt serieus bij haar beoordeling te zullen betrekken en  anders te zullen handelen.