Gepubliceerd op woensdag 8 november 2017
LS&R 1533
||
31 okt 2017
31 okt 2017, LS&R 1533; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:149 (Inspectie voor de Gezondheidszorg tegen verpleegkundige), https://www.lsenr.nl/artikelen/verpleegster-gaat-professionele-grenzen-te-buiten-door-seksuele-relatie-met-pati-nt

Verpleegster gaat professionele grenzen te buiten door seksuele relatie met patiënt

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 31 oktober 2017, LS&R 1533; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:149 (Inspectie voor de Gezondheidszorg tegen verpleegkundige). Gegronde klacht van de IGZ tegen een verpleegkundige wegens grensoverschrijdend gedrag. De verpleegkundige heeft door het grensoverschrijdend gedrag de professionele grenzen die zij als verpleegkundige in acht behoorde te nemen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Nationale beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden 2007 en 2015, overschreden. Klacht gegrond. Schorsing voor de duur van twaalf maanden.

5.1.       Vaststaat dat verweerster een persoonlijke, intieme en seksuele relatie is aangegaan met de patiënt, welke relatie meer dan een jaar heeft geduurd. Ook toen rond oktober 2014 het contact met de patiënt ongemakkelijk werd heeft verweerster de relatie niet beëindigd. De omstandigheid dat verweerster naar haar zeggen niet zelfstandig uit deze situatie kon komen ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid als zorgverlener. Niet alleen had zij deze relatie niet mogen aangaan, maar bovendien had ze dit moeten aankaarten bij haar werkgever. Dit alles heeft verweerster niet gedaan. Ook het verweer dat ze dacht dat de behandeling van patiënt na ontslag was afgerond gaat niet op. Niet alleen heeft verweerster dit niet deugdelijk geverifieerd, maar een relatie met een voormalig patiënt zo snel na een behandelrelatie is hoe dan ook uit den boze. Het college komt hier nog op terug. Verweerster heeft keer op keer haar grenzen als professional niet (voldoende) duidelijk gemaakt richting de patiënt en langdurig gehandeld in strijd met de professionele grenzen die zij als verpleegkundige in acht diende te nemen.

5.2.      Zoals klaagster aangeeft, is het een vitale norm uit het tuchtrecht dat een hulpverlener zich moet onthouden van het aangaan van een seksuele relatie met een patiënt die aan zijn/haar zorg is toevertrouwd. Dat geldt zowel tijdens de hulpverlening als in de periode daarna (de zogenaamde ‘afkoelingsperiode’). De ratio van deze norm is dat het bij een professionele relatie in de gezondheidszorg gaat om afhankelijkheid van de patiënt van de hulpverlener, die aan het eind van de behandeling niet onmiddellijk is verdwenen. Deze afhankelijkheid vraagt om het blijven bewaren van een professionele afstand door de hulpverlener jegens de patiënt en om het beschermen van de belangen van de patiënt. Dat is te meer het geval wanneer, zoals hier het geval is, het gaat om een patiënt die was opgenomen met psychische problemen.

5.3.      Verder staat vast dat verweerster de situatie niet heeft besproken binnen de instelling, niet aan het begin van de relatie en ook niet toen de communicatie verslechterde en de patiënt dreigde met zelfmoord als zij niet bij hem zou blijven. Dit terwijl, zoals haar bekend was, de patiënt indertijd was opgenomen in verband met een zelfmoordpoging na het beëindigen van een eerdere relatie. Kennelijk heeft verweerster niet overwogen dat het in het belang van de patiënt zou kunnen zijn om binnen de instelling openheid van zaken te geven zodat hij de zorg zou kunnen ontvangen die hij op dat moment nodig had. Pas toen de patiënt daadwerkelijk (weer) een zelfmoordpoging had gedaan waarvoor hij opnieuw werd opgenomen, heeft verweerster binnen de instelling openheid van zaken gegeven over haar relatie met de patiënt. Dit deed zij kennelijk alleen omdat zij op dat moment geen andere mogelijkheid meer zag.

5.4.      Het college is van oordeel dat verweerster hiermee de professionele grenzen die zij als verpleegkundige in acht behoorde te nemen, heeft overschreden. Deze grenzen vloeien onder meer voort uit artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden van 2007 en uit artikel 2.4 van Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden uit 2015 (‘dat ik geen intieme of seksuele relatie aanga met de zorgvrager’, ‘dat ik hulp vraag bij collega’s of leidinggevende indien de professionele grenzen dreigen te vervagen’) alsmede, meer in het algemeen, uit artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (‘de hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard’). Verweerster heeft voorts de gedragscode en richtlijnen en aanbevelingen van de instelling zoals weergegeven onder 2.11. en 2.12, genegeerd.

Haar handelswijze is tuchtrechtelijk dan ook zeer verwijtbaar.

5.5.      De conclusie is dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van de patiënt behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.6.      Over de maatregel wordt het volgende overwogen. Verweerster is gedurende een langere periode verwikkeld geweest in een complexe en seksuele relatie met een kwetsbare psychiatrische patiënt. Zij heeft dit gedrag niet getoetst aan de professionele normen die op dit punt volstrekt duidelijk zijn. Zij heeft deze relatie niet gemeld, noch bij haar toenmalige werkgever noch bij haar latere werkgever in de patiëntenzorg, en zij heeft evenmin hulp gezocht om aan deze situatie een einde te maken. Het college maakt zich over dit gedrag, en de wijze waarop verweerster tegen dit gedrag aankijkt, ernstige zorgen. Weliswaar heeft verweerster aangegeven dat zij therapie heeft gevolgd, maar deze therapie was voornamelijk gericht op traumaverwerking naar aanleiding van het onder 2.8. vermelde incident. Tijdens deze therapie is, zo heeft verweerster ter zitting verklaard, niet uitgebreid gesproken over hoe verweerster met haar professionele grenzen om moet gaan. Ter zitting en ook eerder heeft verweerster geen, althans onvoldoende, inzicht in haar eigen handelen getoond. Zij bagatelliseert haar eigen rol ten koste van de patiënt en legt de verantwoordelijk­heid voor hetgeen is gebeurd nog steeds voornamelijk bij hem en niet bij zichzelf. Zij miskent daarmee de ernst van het haar als ‘professional’ gemaakte verwijt en de rol die zij daarin heeft gespeeld. Gelet op dit gebrek aan inzicht acht het college terugkeer van verweerster in haar beroep als verpleegkundige, in ieder geval voorlopig, ongewenst. Het college zal verweerster daarom de maximale schorsing opleggen voor de duur van een jaar. Voor een volledige doorhaling van de inschrijving als verpleegkundige acht het college, mede gezien de jeugdige leeftijd van verweerster, thans onvoldoende grond. Wél vindt het college hierbij na te melden waarschuwing op zijn plaats.

5.7.      Mocht verweerster ooit overwegen om terug te keren naar haar beroep als verpleegkundige dan wel naar elders in de patiëntenzorg, dan dient verweerster eerst een  adequate therapie te volgen om doordrongen te raken van de oorzaken en de gevolgen van haar grensoverschrijdend gedrag en om haar in staat te stellen zich de geldende professionele normen (opnieuw) eigen te maken. Een dergelijke maatregel kan echter in dit stadium, nu verweerster buiten de zorg werkzaam is, niet met voldoende effect worden opgelegd. Wel wordt verweerster ernstig in overweging gegeven een dergelijke therapie te volgen.

5.8.      Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.