Volledige tekst overeenkomst eengemaakt octrooigerecht, statuut en verdeling van zaken
De volledige, vertaalde tekst van de overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (met het Statuut en de verdeling van zaken binnen de centrale afdeling), Tractatenblad 2013, nr. 92. (pdf)
 De overeenkomstsluitende lidstaten,
De overeenkomstsluitende lidstaten,
 Overwegende dat samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van octrooien aanzienlijk bijdraagt tot het integratieproces in Europa, in het bijzonder door de totstandbrenging van een interne markt binnen de Europese Unie, gekenmerkt door het vrije verkeer van goederen en diensten, en de invoering van een stelsel ter voorkoming van concurrentievervalsing in de interne markt;
 Overwegende dat de gefragmenteerde markt voor octrooien en de aanzienlijke verschillen in rechterlijk bestel tussen de lidstaten ten koste gaan van innovatie, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen, die moeite ondervinden hun octrooirechten te doen gelden en zich te verdedigen tegen ongegronde vorderingen en vorderingen betreffende octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden;
Overwegende dat het Europees Octrooiverdrag (EOV), dat door alle  lidstaten van de Europese Unie is bekrachtigd, één enkele procedure voor  het verlenen van Europese octrooien door het Europees Octrooibureau  voorschrijft;
Overwegende dat octrooihouders krachtens Verordening  (EU) nr. 1257/20122) voor hun Europese octrooien eenheidswerking kunnen  vragen zodat zij eenheidsoctrooibescherming krijgen in de lidstaten van  de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking;
Geleid  door de wens de handhaving van octrooien en het verweer tegen  ongegronde vorderingen en octrooien die nietig zouden moeten worden  verklaard, te verbeteren en de rechtszekerheid te vergroten door het  instellen van een eengemaakt octrooigerecht voor geschillen over  inbreuken op en de geldigheid van octrooien;
Overwegende dat het  eengemaakt octrooigerecht zo moet worden opgezet dat het snel zeer  deugdelijke beslissingen kan geven, waarbij een redelijk evenwicht  tussen de belangen van rechthebbenden en andere partijen wordt betracht,  en rekening wordt gehouden met de vereiste evenredigheid en  flexibiliteit;
Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht een  rechtbank voor alle overeenkomstsluitende lidstaten moet zijn en zo  onderdeel moet worden van hun rechterlijk bestel, met uitsluitende  bevoegdheid inzake Europese octrooien met eenheidswerking en inzake  Europese octrooien die worden verleend overeenkomstig de bepalingen van  het EOV;
Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie  ervoor moet zorgen dat de rechtsorde van de Unie eenvormig blijft en dat  het primaat van het recht van de Europese Unie gewaarborgd wordt;
Herinnerend  aan de verplichtingen die krachtens het Verdrag betreffende de Europese  Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie  (VWEU) op de overeenkomstsluitende lidstaten rusten, zoals de  verplichting loyaal samen te werken (artikel 4, lid 3, VEU) en via het  eengemaakt octrooigerecht zorg te dragen voor de algehele uitvoering en  eerbiediging van het Unierecht op hun grondgebied en de rechterlijke  bescherming van de in het Unierecht neergelegde individuele rechten;
Overwegende  dat het eengemaakt octrooigerecht het Unierecht moet eerbiedigen en  uitvoeren en, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese  Unie als bewaker van het Unierecht, moet zorgen voor de correcte  toepassing en eenvormige uitlegging ervan, in het bijzonder moet het  eengemaakt octrooigerecht, in samenwerking met het Hof van Justitie van  de Europese Unie, het Europees recht correct uitleggen door te steunen  op de jurisprudentie van het Hof en overeenkomstig artikel 267 VWEU  prejudiciële beslissingen te vragen;
Overwegende dat de  overeenkomstsluitende lidstaten, conform de jurisprudentie van het Hof  van Justitie van de Europese Unie inzake niet-contractuele  aansprakelijkheid, aansprakelijk moeten zijn voor schade ten gevolge van  inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals  het verzuim een zaak met het oog op een prejudiciële beslissing naar het  Hof van Justitie van de Europese Unie te verwijzen;
Overwegende dat  inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het  verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële  beslissing te verzoeken, rechtstreeks worden toegerekend aan de  overeenkomstsluitende lidstaten, waartegen dus op grond van de artikelen  258, 259 en 260 VWEU een inbreukprocedure kan worden aangespannen om  het primaat van het Unierecht te doen handhaven en de correcte  toepassing ervan te verzekeren;
Herinnerend aan het primaat van het  Unierecht, omvattende het VEU, het VWEU, het Handvest van de  grondrechten van de Europese Unie, de algemene beginselen van het  Unierecht, die het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft  ontwikkeld – in het bijzonder het recht op een daadwerkelijk  rechtsmiddel en op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak  binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige  rechtbank – de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese  Unie en het afgeleid Unierecht;
Overwegende dat elke lidstaat van de  Europese Unie tot deze overeenkomst moet kunnen toetreden. Lidstaten die  hebben besloten niet deel te nemen aan de nauwere samenwerking op het  gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming mogen aan deze  overeenkomst deelnemen met betrekking tot Europese octrooien die voor  hun grondgebied zijn verleend;
Overwegende dat deze overeenkomst in  werking dient te treden op de laatste van de volgende data: op 1 januari  2014, of op de eerste dag van de vierde maand na de dertiende  nederlegging – op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten  die hun bekrachtigings- of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de  drie staten behoren met het grootste aantal geldende Europese octrooien  in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt  ondertekend – of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van  inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/20123)  inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst;
Zijn het volgende overeengekomen:
DEEL I ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Eengemaakt octrooigerecht
Een  eengemaakt octrooigerecht voor de beslechting van geschillen over  Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking wordt  ingesteld.
Het eengemaakt octrooigerecht is een gerecht voor de  overeenkomstsluitende lidstaten en valt dus onder de Unierechtelijke  verplichtingen die op de nationale gerechten van de  overeenkomstsluitende lidstaten rusten.
Artikel 2 Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „Gerecht”,
het eengemaakt octrooigerecht dat bij deze overeenkomst wordt ingesteld.
b) „lidstaat”,
een lidstaat van de Europese Unie.
c) „overeenkomstsluitende lidstaat”:
een lidstaat die partij is bij deze overeenkomst.
d) „EOV”,
het Verdrag van 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien , zoals gewijzigd.
e) „Europees octrooi”,
een  octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en  dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012.
f) „Europees octrooi met eenheidswerking”,
een  octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en  dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012.
g) „octrooi”,
een Europees octrooi en/of een Europees octrooi met eenheidswerking.
h) „aanvullend beschermingscertificaat”,
een  aanvullend beschermingscertificaat, verleend op grond van Verordening  (EG) nr. 469/20094) of van Verordening (EG) nr. 1610/965).
i) „statuut”,
het in bijlage I vervatte statuut van het Octrooigerecht, dat integraal onderdeel van deze overeenkomst vormt.
j) „Reglement voor de procesvoering”,
het reglement voor de procesvoering van het Gerecht, vastgesteld overeenkomstig artikel 41.
Artikel 3 Werkingssfeer
Deze overeenkomst is van toepassing op:
a) het Europees octrooi met eenheidswerking;
b) het voor een door een octrooi beschermd product afgegeven aanvullend beschermingscertificaat;
c)  het Europees octrooi dat nog niet is verstreken op de datum van  inwerkingtreding van deze overeenkomst, of dat na die datum is verleend,  onverminderd artikel 83; en
d) de aanvraag voor een Europees octrooi  die nog in behandeling is op de datum van inwerkingtreding van deze  overeenkomst, of na die datum is ingediend, onverminderd artikel 83.
Artikel 4 Rechtsvorm
1.  In elke overeenkomstsluitende lidstaat bezit het Gerecht  rechtspersoonlijkheid en de ruimste handelingsbevoegdheid die bij de  wetgeving van die staat aan rechtspersonen wordt verleend.
2. Het Gerecht wordt vertegenwoordigd door de president van het Hof van beroep, die overeenkomstig het statuut wordt verkozen.
Artikel 5 Aansprakelijkheid
1.  De contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht wordt beheerst door  het op het contract toepasselijke recht, overeenkomstig Verordening (EG)  nr. 593/20086) (Rome I), indien van toepassing, of bij ontstentenis  daarvan overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van het gerecht  waarbij de zaak aanhangig is gemaakt.
2. De niet-contractuele  aansprakelijkheid van het Gerecht voor de door het Gerecht of door het  personeel bij de ambtsuitoefening veroorzaakte schade, voor zover het  geen burger- of handelsrechtelijke zaak in de zin van Verordening (EG)  nr. 864/20077) (Rome II) betreft, wordt beheerst door het recht van de  overeenkomstsluitende lidstaat waar de schade is ontstaan. Deze bepaling  laat de toepassing van artikel 22 onverlet.
3. De rechtbank die  bevoegd is om kennis te nemen van de in lid 2 bedoelde geschillen is een  rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende staat waar de  schade in de zin van lid 2 is opgetreden.
HOOFDSTUK II INSTITUTIONELE BEPALINGEN
Artikel 6 Het Gerecht
1. Het Gerecht bestaat uit een Gerecht van eerste aanleg, een Hof van beroep en een griffie.
2. Het Gerecht vervult de bij deze overeenkomst toegekende taken.
Artikel 7 Het Gerecht van eerste aanleg
1. Het Gerecht van eerste aanleg bestaat uit een centrale afdeling en lokale en regionale afdelingen.
2.  De centrale afdeling zetelt in Parijs en heeft afdelingen in Londen en  München. De zaken voor de centrale afdeling worden verdeeld  overeenkomstig bijlage II, die integraal onderdeel is van deze  overeenkomst.
3. Een overeenkomstsluitende lidstaat kan, op zijn  verzoek, overeenkomstig het statuut op zijn grondgebied een lokale  afdeling laten oprichten. De overeenkomstsluitende lidstaat waar een  lokale afdeling wordt gevestigd, bepaalt de zetel van die afdeling.
4.  Op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat wordt in die staat  een aanvullende lokale afdeling opgericht per honderd octrooizaken die  zijn ingeleid gedurende elk van de drie opeenvolgende jaren voor of na  de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. In een  overeenkomstsluitende lidstaat zijn ten hoogste vier lokale afdelingen  gevestigd.
5. Overeenkomstig het statuut wordt voor twee of meer  overeenkomstsluitende lidstaten op hun verzoek een regionale afdeling  opgericht. Zij bepalen de zetel van de afdeling. De regionale afdeling  kan zaken op meerdere locaties behandelen.
Artikel 8 Samenstelling van de kamers van het Gerecht van eerste aanleg
1. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft een multinationale samenstelling.
Onverminderd lid 5 en artikel 33, lid 3, onder a), telt zij drie rechters.
2.  Elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende  lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van  inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld minder dan vijftig  octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, telt één juridisch  geschoolde rechter die onderdaan is van de overeenkomstsluitende  lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en twee juridisch geschoolde  rechters die geen onderdaan zijn van die overeenkomstsluitende lidstaat  en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, per zaak uit de pool van  rechters worden toegewezen.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 2,  telt elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende  lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van  inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld vijftig of meer  octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, twee juridisch geschoolde  rechters die onderdaan zijn van de overeenkomstsluitende lidstaat waar  de lokale afdeling zetelt, en één juridisch geschoolde rechter die geen  onderdaan is van die overeenkomstsluitende lidstaat en die  overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters wordt  toegewezen. Deze derde rechter blijft aan de lokale afdeling verbonden,  indien dat in geval van een hoge werklast met het oog op de efficiëntie  is vereist.
4. Elke kamer van een regionale afdeling telt twee  juridisch geschoolde rechters die worden gekozen uit een regionale lijst  en die onderdaan zijn van de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten,  en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan van een van die  lidstaten is en die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van  rechters wordt toegewezen.
5. Op verzoek van een der partijen,  verzoekt een kamer van een lokale of regionale afdeling de President van  het Gerecht van eerste aanleg om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit  de pool van rechters een bijkomende technisch geschoolde rechter met  toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen. Voorts kan een  kamer van een lokale of regionale afdeling, na de partijen te hebben  gehoord, in voorkomend geval op eigen initiatief een dergelijk verzoek  doen.
In geval van toewijzing van een dergelijke technisch geschoolde  rechter mag geen technisch geschoold rechter op grond van artikel 33,  lid 3, onder a), worden toegewezen.
6. Elke kamer van de centrale  afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van  verschillende overeenkomstsluitende lidstaten, en één technisch  geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring die  overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt  toegewezen. Elke kamer van de centrale afdeling die vorderingen in de  zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, telt echter drie  juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende  overeenkomstsluitende lidstaten.
7. Onverminderd de leden 1 tot en  met 6, kunnen de partijen er overeenkomstig het reglement voor de  procesvoering mee instemmen dat hun zaak door één juridisch geschoolde  rechter wordt behandeld.
8. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.
Artikel 9 Het Hof van beroep
1.  Elke kamer van het Hof van beroep heeft een multinationale  samenstelling en telt vijf rechters. Zij telt drie juridisch geschoolde  rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende  lidstaten en twee technisch geschoolde rechters met toepasselijke  kwalificaties en ervaring. Die technisch geschoolde rechters worden  overeenkomstig artikel 18 door de president van het Hof van beroep uit  de pool van rechters aan de kamer toegewezen.
2. Niettegenstaande lid  1 telt elke kamer die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1,  onder i), behandelt, drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan  zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.
3. Elke kamer van het Hof van beroep wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.
4. De kamers van het Hof van beroep worden ingesteld overeenkomstig het statuut.
5. Het Hof van beroep heeft zijn zetel in Luxemburg.
Artikel 10 De griffie
1.  In de zetel van het Hof van beroep wordt een griffie ingesteld. Zij  staat onder leiding van de griffier en vervult de haar overeenkomstig  het statuut toegewezen taken. Het door de griffie bijgehouden register  is voor het publiek toegankelijk volgens de voorwaarden van deze  overeenkomst en het reglement voor de procesvoering.
2. Bij elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg wordt een subalterne griffie ingesteld.
3.  De griffie houdt een register van alle zaken voor het Gerecht. Elke  zaak wordt bij de registratie door de subalterne griffie ter kennis  gebracht van de centrale griffie.
4. Het Gerecht benoemt overeenkomstig artikel 22 van het statuut de griffier en stelt de dienstvoorschriften vast.
Artikel 11 Comités
Een  administratief comité, een begrotingscomité en een raadgevend comité  worden opgericht, die ervoor zorgen dat deze overeenkomst daadwerkelijk  wordt uitgevoerd en toegepast. Zij verrichten met name de in deze  overeenkomst en het statuut bepaalde taken.
Artikel 12 Het administratief comité
1.  In het administratief comité heeft een vertegenwoordiger van elke  overeenkomstsluitende lidstaat zitting. De Europese Commissie wordt in  de vergaderingen van het administratief comité als waarnemer  vertegenwoordigd.
2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.
3.  Tenzij in deze overeenkomst of het statuut anders is bepaald, besluit  het administratief comité bij meerderheid van drie vierde van de  vertegenwoordigde en aan de stemming deelnemende overeenkomstsluitende  lidstaten.
4. Het administratief comité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het administratief comité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter.
Deze termijn kan worden verlengd.
Artikel 13 Het Begrotingscomité
1. Het begrotingscomité is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat.
2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.
3.  Het begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de  vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten. De begroting  wordt evenwel bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers  van de overeenkomstsluitende lidstaten vastgesteld.
4. Het begrotingscomité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het begrotingscomité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter. Deze termijn kan worden verlengd.
Artikel 14 Het raadgevend comité
1. Het raadgevend comité:
a) helpt het administratief comité bij de voorbereiding van de benoeming van rechters van het Gerecht;
b)  stelt aan het in artikel 15 van het statuut bedoelde presidium  richtsnoeren voor het in artikel 19 bedoelde opleidingsprogramma voor  rechters voor; en
c) dient het administratief comité van advies over  de in artikel 48, lid 2, bedoelde criteria waaraan de kwalificaties  moeten voldoen.
2. Het raadgevend comité bestaat uit octrooirechters  en juristen die als uiterst kundig bekend staan op het gebied van het  octrooirecht en de behandeling van octrooigeschillen. Zij worden volgens  de bij het statuut vastgestelde procedure voor een termijn van zes jaar  benoemd. Deze termijn kan worden verlengd.
3. Het raadgevend comité  wordt met aandacht voor een breed spectrum aan deskundigheid en met  vertegenwoordiging van elk van de overeenkomstsluitende lidstaten  samengesteld. De leden van het raadgevend comité verrichten hun taken  geheel onafhankelijk en zijn niet gebonden aan aanwijzingen.
4. Het raadgevend comité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het administratief comité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter.
Deze termijn kan worden verlengd.
HOOFDSTUK III DE RECHTERS VAN HET GERECHT
Artikel 15 Selectiecriteria voor de benoeming van rechters
1.  Het Gerecht bestaat uit juridisch en uit technisch geschoolde rechters.  De rechters moeten aan de hoogste bekwaamheidsnormen voldoen en bewezen  ervaring met de behandeling van octrooigeschillen hebben.
2. De  juridisch geschoolde rechters beschikken over de nodige kwalificaties om  benoemd te worden in een rechterlijk ambt in een overeenkomstsluitende  lidstaat.
3. De technisch geschoolde rechters bezitten een  universitair diploma en bewezen deskundigheid op een bepaald  technologisch gebied. Zij hebben tevens een bewezen kennis van het  burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht die van pas komt in  octrooigeschillen.
Artikel 16 Benoemingsprocedure
1. Het  raadgevend comité stelt een lijst op van de kandidaten die het meest  geschikt zijn om overeenkomstig het statuut tot rechter van het Gerecht  te worden benoemd.
2. Op basis van de lijst benoemt het administratief comité in onderlinge overeenstemming de rechters van het Gerecht.
3. De uitvoeringsbepalingen betreffende de benoeming van de rechters worden in het statuut opgenomen.
Artikel 17 Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid
1.  Het Gerecht, de rechters en de griffier genieten rechterlijke  onafhankelijkheid. Zij zijn bij de ambtsuitoefening niet gebonden aan  aanwijzingen.
2. Juridisch geschoolde en technisch geschoolde  rechters die voltijdrechter zijn, mogen geen andere, al dan niet  bezoldigde beroepswerkzaamheid verrichten, tenzij het administratief  comité een uitzondering toestaat.
3. Onverminderd lid 2 sluit de  uitoefening van het ambt van rechter de uitoefening van andere  rechterlijke functies op nationaal niveau niet uit.
4. De uitoefening  van het ambt van technisch geschoolde rechter in deeltijd sluit de  uitoefening van een andere functie niet uit, mits er geen  belangenconflict bestaat.
5. In geval van een belangenconflict neemt  de betrokken rechter niet deel aan de procedure. De regels inzake  belangenconflicten worden in het statuut opgenomen.
Artikel 18 Pool van rechters
1. Overeenkomstig het statuut wordt een pool van rechters gevormd.
2.  De pool van rechters bestaat uit alle juridisch geschoolde en technisch  geschoolde rechters van het Gerecht van eerste aanleg die in voltijd of  deeltijd rechter bij het Gerecht zijn. De pool van rechters bevat per  technologisch gebied ten minste één technisch geschoolde rechter met  passende kwalificaties en ervaring. De technische geschoolde rechters  uit de pool van rechters staan ook ter beschikking van het Hof van  beroep.
3. In de gevallen waarin zulks in deze overeenkomst of het  statuut is bepaald, worden de rechters door de president van het Gerecht  van eerste aanleg uit de pool van rechters aan de betrokken afdeling  toegewezen. De toewijzing van rechters geschiedt op basis van hun  juridische of technische deskundigheid, talenkennis en passende  ervaring. De toewijzing van rechters garandeert dat in alle kamers van  het Gerecht van eerste aanleg dezelfde kwaliteit van het werk en  hetzelfde hoge niveau van juridische en technische deskundigheid geldt.
Artikel 19 Opleidingsprogamma
1.  Een opleidingsprogramma voor rechters wordt opgezet (de nadere gegevens  staan in het statuut) opdat de beschikbare deskundigheid inzake  octrooigeschillen wordt verbeterd en uitgebreid en deze specifieke  kennis en ervaring over een groot geografisch gebied worden verspreid.  De voor het programma benodigde voorzieningen bevinden zich in  Boedapest.
2. Het opleidingsprogramma omvat in het bijzonder:
a)  stages in nationale octrooigerechten of afdelingen van het Gerecht van  eerste aanleg waarin een aanzienlijk aantal octrooigeschillen worden  behandeld;
b) verbetering van de talenkennis;
c) technische aspecten van het octrooirecht;
d)  de verspreiding van kennis en ervaring op het gebied van  civielrechtelijke procedures ten behoeve van technisch geschoolde  rechters;
e) de voorbereiding van kandidaat-rechters.
3. Het  opleidingsprogramma zal voorzien in permanente opleiding. Regelmatig  worden bijeenkomsten van alle rechters van het Gerecht gehouden waarop  ontwikkelingen in het octrooirecht worden besproken en de consistentie  van de rechtspraak van het Gerecht wordt bewaakt.
HOOFDSTUK IV HET PRIMAAT VAN HET UNIERECHT, AANSPRAKELIJKHEID EN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE LIDSTATEN
Artikel 20 Het primaat van het Unierecht en de eerbieding ervan
Het Gerecht past het Unierecht onverkort toe en eerbiedigt het primaat ervan.
Artikel 21 Verzoek om een prejudiciële beslissing
In  het bijzonder overeenkomstig artikel 267 VWEU werkt het Gerecht, als  gemeenschappelijk gerecht van alle overeenkomstsluitende lidstaten en  als onderdeel van hun rechterlijk bestel, en evenals ieder nationaal  gerecht, samen met het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de  correcte toepassing en eenvormige uitlegging van het Unierecht. De  beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn bindend  voor het Gerecht.
Artikel 22 Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van inbreuken op het Unierecht
1.  De overeenkomstsluitende lidstaten zijn, overeenkomstig het Unierecht  inzake de nietcontractuele aansprakelijkheid van de lidstaten voor  schade veroorzaakt door hun gerechten die het Unierecht schenden,  gezamenlijk en ieder afzonderlijk aansprakelijk voor schade die het  gevolg is van een inbreuk op het Unierecht door het Hof van beroep.
2.  De schadevordering wordt ingesteld tegen de overeenkomstsluitende  lidstaat waar de eiser zijn verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij  ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, bij de bevoegde instantie  van die lidstaat. Als de eiser geen verblijfplaats of hoofdvestiging  noch, bij ontstentenis daarvan, een vestiging heeft in een  overeenkomstsluitende lidstaat, kan hij de vordering instellen tegen de  overeenkomstsluitende lidstaat waar het Hof van beroep zetelt, bij de  bevoegde instantie van die lidstaat.
De bevoegde instantie past de  lex fori, met uitzondering van het internationaal privaatrecht, toe in  alle aangelegenheden kwesties die niet door het Unierecht of deze  overeenkomst worden geregeld. De eiser heeft recht op het gehele bedrag  aan schadevergoeding dat is toegekend door de bevoegde instantie van de  overeenkomstsluitende lidstaat waartegen de vordering was ingesteld.
3.  De overeenkomstsluitende lidstaat die schadevergoeding heeft betaald,  kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, leden 3 en 4, naar  evenredigheid regres nemen op de andere overeenkomstsluitende lidstaten.  Het regres wordt nader geregeld door het administratief comité.
Artikel 23 Aansprakelijkheid van de overeenkomstsluitende lidstaten
De  handelingen van het Gerecht worden rechtstreeks toegerekend aan elk van  de overeenkomstsluitende lidstaten afzonderlijk, ook voor de toepassing  van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU, en aan alle  overeenkomstsluitende lidstaten gezamenlijk.
HOOFDSTUK V RECHTSBRONNEN EN MATERIEEL RECHT
Artikel 24 Rechtsbronnen
1.  Geheel in overeenstemming met artikel 20 beslist het Gerecht, in zaken  die op grond van deze overeenkomst aanhangig zijn gemaakt, op grond van:
a) het Unierecht, inclusief Verordening (EU) nr. 1257/2012 en Verordening (EU) nr. 1260/20128);
b) deze overeenkomst;
c) het EOV;
d)  andere internationale overeenkomsten die toepasselijk zijn op octrooien  en bindend zijn voor alle overeenkomstsluitende lidstaten; en
e) het nationaal recht.
2.  Voor zover het Gerecht beslist op grond van het nationaal recht van de  overeenkomstsluitende lidstaten en, indien nodig, van andere staten,  wordt het toepasselijke recht bepaald:
a) door de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht die regels van internationaal privaatrecht bevatten, of
b)  bij ontstentenis van rechtstreeks toepasselijke bepalingen van  Unierecht of, indien het Unierecht niet van toepassing is, door  internationale regelgeving die voorschriften van internationaal  privaatrecht bevat; of
c) bij ontstentenis van de onder a) en b)  bedoelde bepalingen, door de door het Gerecht aangewezen nationale  regels van internationaal privaatrecht.
3. Het recht van  niet-overeenkomstsluitende staten is van toepassing indien het op grond  van de in lid 2 bedoelde regels is aangewezen, in het bijzonder met  betrekking tot de artikelen 25 tot en met 28, 54, 55, 64, 68 en 72.
Artikel 25 Recht om de directe toepassing van de uitvinding te verbieden
Een  octrooi verleent de houder ervan het recht om iedere derde die hiertoe  niet de toestemming van de houder heeft verkregen, het volgende te  verbieden:
a) een product waarop het octrooi betrekking heeft, te  vervaardigen, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, dan  wel met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben;
b) een  werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien  de derde weet of behoorde te weten dat toepassing van de werkwijze  zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, aan te bieden voor  toepassing op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten  waar dat octrooi werking heeft;
c) een product dat rechtstreeks is  vervaardigd volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft,  aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, of met dat doel in  te voeren of in voorraad te hebben.
Artikel 26 Recht om de indirecte toepassing van de uitvinding te verbieden
1.  Een octrooi verleent de houder het recht om iedere derde die hiertoe  niet de toestemming van de houder heeft verkregen, te verbieden in de  overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, aan een  ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te  passen, middelen die een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding  betreffen, voor de toepassing van die uitvinding aan te bieden of te  leveren, indien de derde weet of behoorde te weten dat deze middelen  voor die toepassing geschikt en bestemd zijn.
2. Lid 1 geldt niet  indien de daarin bedoelde middelen algemeen in de handel verkrijgbare  producten zijn, met uitzondering van het geval dat de derde degene aan  wie hij levert, aanzet tot het verrichten van een krachtens artikel 25  verboden handeling.
3. Hij die de in artikel 27, onder a) tot en met  e), bedoelde handelingen verricht, wordt niet geacht in de zin van lid 1  gerechtigd te zijn de uitvinding toe te passen.
Artikel 27 Beperking van de werking van een octrooi
De uit een octrooi voortvloeiende rechten zijn niet van toepassing op:
a) in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden verrichte handelingen;
b) proefnemingen die het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;
c) het gebruik van biologisch materiaal voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere gewasvariëteiten;
d)  handelingen die zijn toegestaan op grond van artikel 13, lid 6 van  Richtlijn 2001/82/EG9) of artikel 10, lid 6 van Richtlijn 2001/83/EG10),  met betrekking tot een octrooi voor het product in de zin van een van  deze richtlijnen;
e) de bereiding voor direct gebruik ten behoeve van  individuele gevallen op medisch voorschrift van geneesmiddelen door  apotheken, of handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;
f)  het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding aan boord van schepen van  andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de  industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de  Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar het  octrooi werking heeft, in het schip zelf, de machines, het scheepswant,  de tuigage en andere bijbehorende zaken, ingeval die schepen zich  tijdelijk of per ongeluk in de wateren van een overeenkomstsluitende  lidstaat begeven waar het octrooi werking heeft, mits dit gebruik  uitsluitend ten behoeve van het schip plaatsvindt;
g) het gebruik van  de geoctrooieerde uitvinding bij de bouw of het gebruik van  luchtvaartuigen of landvoertuigen of andere middelen van vervoer van  andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de  industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de  Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat  octrooi werking heeft, of van toebehoren van deze luchtvaartuigen of  landvoertuigen, ingeval zij zich tijdelijk of per ongeluk op het  grondgebied van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar dat  octrooi werking heeft;
h) de handelingen vermeld in artikel 27 van  het Verdrag van 7 december 194411) inzake de internationale burgerlijke  luchtvaart, ingeval deze handelingen betrekking hebben op een  luchtvaartuig van een ander land dat partij is bij dat Verdrag dan een  overeenkomstsluitende lidstaat waar dat octrooi werking heeft;
i) het  gebruik door een landbouwer van zijn oogst voor de voortplanting of  vermenigvuldiging door hem in zijn eigen bedrijf, op voorwaarde dat het  plantaardig voortplantingsmateriaal voor gebruik in de landbouw aan de  landbouwer is verkocht of anderszins verhandeld door of met instemming  van de houder van het octrooi. De draagwijdte en de voorwaarden voor dit  gebruik zijn bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2100/9412);
j)  het gebruik voor landbouwdoeleinden, door een landbouwer, van vee dat  onder octrooibescherming valt, op voorwaarde dat het fokvee of ander  dierlijk fokmateriaal door de octrooihouder of met zijn instemming aan  de landbouwer is verkocht of anderszins is verhandeld. Dit gebruik omvat  het beschikbaar stellen van het dier of ander dierlijk fokmateriaal met  het oog op de activiteit van de landbouwer, doch niet de verkoop  daarvan in het kader van of ten behoeve van een commerciële  reproductieve bedrijvigheid;
k) de handelingen en het gebruik van de  verkregen informatie, toegestaan op grond van de artikelen 5 en 6 van  Richtlijn 2009/24/EG1 van de Raad, met name de bepalingen inzake  decompilatie en compatibiliteit; en
l) de handelingen die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 98/44/EG2 zijn toegestaan.
Artikel 28 Recht van voorgebruik van de uitvinding
Eenieder  die, indien voor een uitvinding een nationaal octrooi was verleend, in  een overeenkomstsluitende lidstaat een recht op grond van voorgebruik  van die uitvinding of een recht van persoonlijk bezit van die uitvinding  zou hebben gehad, geniet in die overeenkomstsluitende lidstaat dezelfde  rechten met betrekking tot een octrooi voor dezelfde uitvinding.
Artikel 29 Uitputting van de aan het Europees octrooi verbonden rechten
De  aan het Europees octrooi verbonden rechten strekken zich niet uit tot  handelingen die met betrekking tot een product worden verricht nadat het  in de Unie door of met toestemming van de octrooihouder in de handel is  gebracht, tenzij de octrooihouder zich op legitieme gronden tegen  verdere verkoop van het product kan verzetten.
Artikel 30 Effecten van aanvullende beschermingscertificaten
Een  aanvullend beschermingscertificaat verleent dezelfde rechten als een  octrooi en op een dergelijk certificaat zijn dezelfde beperkingen en  verplichtingen van toepassing.
HOOFDSTUK VI INTERNATIONALE RECHTSMACHT EN BEVOEGDHEID
Artikel 31 Internationale rechtsmacht
De  internationale rechtsmacht van het Gerecht wordt vastgesteld  overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1215/2012 of, in voorkomend geval,  op grond van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de  tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken  (Verdrag van Lugano)13).
Artikel 32 Bevoegdheid van het Gerecht
1. Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van:
a)  vorderingen wegens feitelijke inbreuk of dreiging van inbreuk op  octrooien en aanvullende beschermingscertificaten, met inbegrip van  reconventionele vorderingen betreffende licenties;
b) vorderingen tot verklaring van niet-inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;
c) vorderingen tot het verkrijgen van voorlopige en bewarende maatregelen of van een verbodsmaatregel;
d) vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;
e)  reconventionele vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot  nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;
f)  vorderingen tot schadevergoeding op grond van de voorlopige bescherming  die wordt verleend door een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag;
g)  vorderingen in verband met het gebruik van de uitvinding voordat het  octrooi is verleend of met het recht dat stoelt op voorgebruik van de  uitvinding;
h) vorderingen tot vergoeding voor licenties op grond van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1257/2012; en
i)  vorderingen met betrekking tot besluiten van het Europees Octrooibureau  bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van Verordening  (EU) nr. 1257/2012.
2. De nationale gerechten van de  overeenkomstsluitende lidstaten blijven bevoegd ter zake van vorderingen  betreffende octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die  buiten de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht vallen.
Artikel 33 Bevoegdheid van de afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg
1. Onverminderd lid 6, worden de in artikel 32, lid 1, onder a), c), f) en g), bedoelde vorderingen aanhangig gemaakt bij:
a)  de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende  lidstaat waar de feitelijke inbreuk of dreigende inbreuk zich heeft  voorgedaan of zich kan voordoen, of de regionale afdeling waaraan die  overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt; of
b) de lokale afdeling  die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de  verweerder of een van de verweerders zijn verblijfplaats of  hoofdvestiging heeft of, bij ontstentenis daarvan„ zijn vestiging heeft,  of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat  deelneemt. Tegen meerdere verweerders kan alleen een vordering worden  ingesteld als zij tot elkaar in een commerciële relatie staan en de  vordering op dezelfde vermeende inbreuk betrekking heeft.
Overeenkomstig  de eerste alinea, onder b), worden de vorderingen, bedoeld in artikel  32, lid 1, onder h), bij de lokale of regionale afdeling ingesteld.
Vorderingen  tegen verweerders die hun verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij  ontstentenis daarvan, hun vestiging buiten het grondgebied van de  overeenkomstsluitende lidstaten hebben, worden overeenkomstig punt a)  van de eerste alinea bij de lokale of regionale afdeling of bij de  centrale afdeling ingesteld.
Indien de betrokken  overeenkomstsluitende lidstaat niet het gastland van een lokale afdeling  is en niet aan een regionale afdeling deelneemt, wordt de vordering bij  de centrale afdeling ingesteld.
2. Indien een vordering, bedoeld in  artikel 32, lid 1, onder a), c), f), g) en h), aanhangig is bij een  afdeling van het Gerecht van eerste aanleg, mag een dergelijke vordering  tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi niet bij  een andere afdeling worden ingesteld.
Indien een vordering, bedoeld  in artikel 32, lid 1, onder a), aanhangig is bij een regionale afdeling  en de inbreuk is gepleegd op het grondgebied van drie of meer regionale  afdelingen, verwijst de regionale afdeling de zaak op verzoek van de  verweerder naar de centrale afdeling.
Als een vordering tussen  dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij verscheidene afdelingen  aanhangig zijn, is de afdeling waar de vordering het eerst aanhangig is  gemaakt bevoegd voor de gehele zaak, en verklaren de afdelingen waar de  vordering later is ingesteld deze overeenkomstig het reglement voor de  procesvoering niet-ontvankelijk.
3. In het geval van een vordering  wegens inbreuk, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder e), kan een  reconventionele vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel  32, lid 1, onder a),worden ingesteld. De betrokken lokale of regionale  afdeling heeft, na de partijen te hebben gehoord, de keuze om:
a)  zowel de vordering wegens inbreuk als de reconventionele vordering tot  nietigverklaring te behandelen en de president van het Gerecht van  eerste aanleg te verzoeken om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de  pool van rechters een technisch geschoolde rechter met toepasselijke  kwalificaties en ervaring toe te wijzen;
b) de reconventionele  vordering tot nietigverklaring naar de centrale afdeling te verwijzen en  de inbreukprocedure te behandelen of op te schorten; of
c) met goedvinden van de partijen de zaak ter afdoening naar de centrale afdeling te verwijzen.
4.  De in artikel 32, lid 1, onder b) en d), bedoelde vorderingen worden  bij de centrale afdeling aanhangig gemaakt. Deze vorderingen kunnen  echter, indien een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32,  lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij een  lokale of regionale afdeling is ingesteld, uitsluitend bij dezelfde  lokale of regionale afdeling worden ingesteld.
5. Indien bij de  centrale afdeling een vordering tot nietigverklaring, in de zin van  artikel 32, lid 1, onder d), aanhangig is, kan, overeenkomstig lid 1 van  dit artikel, een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32,  lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde  octrooi, bij eender welke afdeling of bij de centrale afdeling worden  ingesteld. De betrokken lokale of regionale afdeling heeft de keuze om  overeenkomstig lid 3 van dit artikel te handelen.
6. Een vordering  tot verklaring van niet-inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder  b), die aanhangig is bij de centrale afdeling, wordt opgeschort indien  binnen drie maanden na de datum waarop de vordering bij de centrale  afdeling is ingesteld, bij een lokale of regionale afdeling tussen  dezelfde partijen of tussen de houder van een exclusieve licentie en de  partij die een verklaring van niet-inbreuk vordert, over hetzelfde  octrooi een vordering wegens inbreuk, zoals bedoeld in artikel 32, lid  1, onder a), wordt ingesteld.
7. De partijen kunnen overeenkomen de  in artikel 32, lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde vorderingen in te  stellen bij de afdeling van hun keuze, waaronder de centrale afdeling.
8.  De in artikel 32, lid 1, onder d) en e), bedoelde vorderingen kunnen  worden ingesteld zonder dat de aanvrager bij het Europees Octrooibureau  oppositie hoeft in te stellen.
9. De in artikel 32, lid 1, onder i), bedoelde vorderingen worden aanhangig gemaakt bij de centrale afdeling.
10.  Een partij stelt het Gerecht in kennis van elke nietigheids-,  beperkings- of oppositieprocedure die, en van elk verzoek om versnelde  behandeling dat bij het Europees Octrooibureau aanhangig is.
Het Gerecht kan de procedure opschorten indien een spoedige beslissing van het Europees Octrooibureau wordt verwacht.
Artikel 34 Territoriale toepassingsgebied van beslissingen
De  beslissingen van het Gerecht hebben, in het geval van een Europees  octrooi, gelding op het grondgebied van de overeenkomstsluitende  lidstaten waar het Europees octrooi werking heeft.
HOOFDSTUK VII OCTROOIBEMIDDELING EN -ARBITRAGE
Artikel 35 Centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage
1.  Een centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage („het Centrum”) wordt  opgericht. Het Centrum zetelt in Ljubljana en Lissabon.
2. Het  Centrum voorziet in de behoefte aan bemiddeling en arbitrage bij  octrooigeschillen die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst  vallen. Artikel 82 is mutatis mutandis van toepassing op iedere  schikking die door gebruikmaking van de faciliteiten van het Centrum, en  ook door bemiddeling, wordt bereikt. In de bemiddelings- of  arbitrageprocedure kan het octrooi echter niet worden nietig verklaard  of beperkt.
3. Het Centrum stelt de bemiddelings- en arbitrageregels vast.
4. Het Centrum stelt een lijst van bemiddelaars en scheidsrechters op die de partijen bijstaan bij de beslechting van geschil.
DEEL II FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 36 Begroting van het Gerecht
1.  De begroting van het Gerecht wordt gefinancierd uit de eigen inkomsten  van het Gerecht en, ten minste tijdens de in artikel 83 bepaalde  overgangsperiode, voor zover nodig uit bijdragen van de  overeenkomstsluitende lidstaten. Inkomsten en uitgaven zijn in  evenwicht.
2. De eigen inkomsten van het Gerecht omvatten de griffierechten en andere inkomsten.
3.  De griffierechten worden door het administratief comité bepaald. Zij  bestaan uit een vast recht, in combinatie met een waarde-afhankelijk  recht boven een van te voren bepaald maximum.
De griffierechten  worden zo bepaald dat het juiste evenwicht ontstaat tussen het beginsel  dat toegang tot de rechter op billijke grondslag moet worden verzekerd,  in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen,  micro-entiteiten, natuurlijke personen, organisaties zonder  winstoogmerk, universiteiten en openbare organisaties voor onderzoek, en  de regel dat de partijen in passende mate moeten bijdragen in de  gerechtskosten, met inachtneming van het door hen genoten economisch  voordeel en de doelstelling van het Gerecht zelf in zijn uitgaven te  voorzien en het financiële evenwicht te handhaven. Het niveau van de  griffierechten wordt op gezette tijden door het administratief comité  geëvalueerd. Gerichte steunmaatregelen voor kleine en middelgrote  ondernemingen en micro-entiteiten kunnen worden overwogen.
4. Als het  Gerecht er niet in slaagt de begroting met eigen inkomsten in evenwicht  te brengen, worden door de overeenkomstsluitende lidstaten bijzondere  financiële bijdragen verstrekt.
Artikel 37 Financiering van het Gerecht
1. De administratie van het Gerecht wordt, overeenkomstig het statuut, uit de begroting gefinancierd.
Overeenkomstsluitende  lidstaten die een lokale afdeling opzetten, treffen daartoe de nodige  voorzieningen. Overeenkomstsluitende lidstaten die een regionale  afdeling delen, treffen daartoe gezamenlijk de nodige voorzieningen. De  overeenkomstsluitende lidstaten waar zich de centrale afdeling, haar  afdelingen of het Hof van beroep zetelen, treffen daartoe de nodige  voorzieningen.
Gedurende een eerste overgangsperiode van zeven jaar,  die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt,  leveren de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten ook ondersteunend  administratief personeel, onverminderd het statuut van dat personeel.
2.  Op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt betalen de  overeenkomstsluitende lidstaten de eerste financiële bijdragen voor de  oprichting van het Gerecht.
3. Tijdens de eerste overgangsperiode van  zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking  treedt, wordt de bijdrage van iedere overeenkomstsluitende lidstaat die  de overeenkomst vóór de inwerkingtreding heeft geratificeerd of ertoe is  toegetreden, berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat  op het grondgebied van die lidstaat op de datum van inwerkingtreding  van de overeenkomst werking heeft en het aantal Europese octrooien ten  aanzien waarvan er bij nationale gerechten van die staat in de drie jaar  voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst vorderingen  wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.
Tijdens  dezelfde overgangsperiode van zeven jaar worden, ten aanzien van  lidstaten die de overeenkomst na de inwerkingtreding bekrachtigen of  ertoe toetreden, de bijdragen berekend aan de hand van het aantal  Europese octrooien dat op de datum van bekrachtiging of toetreding op  het grondgebied van de bekrachtigende of toetredende lidstaat werking  heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij de  nationale gerechten van de bekrachtigende of toetredende lidstaat in de  drie jaar voorafgaand aan de bekrachtiging of toetreding vorderingen  wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.
4. Zodra het  Gerecht, na afloop van de eerste overgangsperiode van zeven jaar, geacht  wordt zelf in zijn financiering te voorzien, worden de eventueel  benodigde bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten bepaald  volgens de schaal voor de verdeling van jaarlijkse vernieuwingstaksen  voor Europese octrooien met eenheidswerking die van toepassing is  wanneer de bijdrage nodig is.
Artikel 38 Financiering van het opleidingsprogramma voor rechters
Het opleidingsprogramma voor rechters wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.
Artikel 39 Financiering van het Centrum
De administratie van het Centrum wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.
DEEL III ORGANISATORISCHE EN PROCEDUREBEPALINGEN
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 40 Statuut
1. In het statuut zijn de nadere voorschriften betreffende de organisatie en de werking van het Gerecht vastgelegd.
2.  Het statuut is aan deze overeenkomst gehecht. Het kan, op voorstel van  het Gerecht of op voorstel van een overeenkomstsluitende lidstaat na  overleg met het Gerecht, bij besluit van het administratief comité  worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst is  evenwel niet toegestaan.
3. Het statuut garandeert dat de werking  van het Gerecht op de meest efficiënte en kostenefficiënte wijze wordt  georganiseerd en waarborgt toegang tot de rechter op billijke grondslag.
Artikel 41 Reglement voor de procesvoering
1.  In het reglement voor de procesvoering zijn de nadere voorschriften  betreffende de procedure voor het Gerecht vastgelegd. De voorschriften  zijn in overeenstemming met deze overeenkomst en met het statuut.
2.  Het reglement voor de procesvoering wordt door het administratief comité  na breed overleg met de belanghebbenden vastgesteld. Voorafgaandelijk  wordt het advies van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van  het Reglement voor de procesvoering met het Unierecht ingewonnen.
Het  reglement kan, op voorstel van het Gerecht en na overleg met de  Europese Commissie, bij besluit van het administratief comité worden  gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst en het  statuut is evenwel niet toegestaan.
3. Het reglement voor de  procesvoering garandeert dat de beslissingen van het Gerecht aan de  hoogste kwaliteitsnormen voldoen en dat de procedure op de meest  efficiënte en kostenefficiënte manier wordt georganiseerd. Het waarborgt  een redelijk evenwicht tussen de legitieme belangen van de  verschillende partijen. Het zorgt ervoor dat rechters over de nodige  beoordelingsmarge beschikken zonder dat de voorspelbaarheid van de  procedure voor de partijen in het gedrang komt.
Artikel 42 Evenredigheid en billijkheid
1. Het Gerecht behandelt de geschillen op een wijze die in verhouding staat tot het belang en de complexiteit ervan.
2.  Het Gerecht ziet erop toe dat de in deze overeenkomst bepaalde regels,  procedures en rechtsmiddelen eerlijk en billijk worden toegepast en geen  concurrentieverstoring veroorzaken.
Artikel 43 Dossierbeheer
De  aanhangige zaken worden door het Gerecht, overeenkomstig het reglement  voor de procesvoering, actief beheerd, zonder dat afbreuk wordt gedaan  aan de vrijheid van de partijen zelf het voorwerp van het geding en het  bewijsmateriaal te bepalen.
Artikel 44 Elektronische procedures
Het  Gerecht maakt, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering,  optimaal gebruik van elektronische procedures, zoals elektronische  indiening van aanvragen door de partijen, elektronische bewijsvoering,  en videoconferenties.
Artikel 45 Openbare procesvoering
De  procesvoering is openbaar, tenzij het Gerecht besluit de zaak, voor  zover nodig, in het belang van een der partijen of van andere  betrokkenen, dan wel in het algemene belang van de rechtsbedeling of de  openbare orde, vertrouwelijk te behandelen.
Artikel 46 Handelingsbevoegdheid
Iedere  natuurlijke persoon en iedere rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde  instantie, die op grond van het nationale recht gerechtigd is een  procedure aan te spannen, is bevoegd om voor het Gerecht als partij op  te treden.
Artikel 47 Partijen
1. De octrooihouder kan een vordering bij het Gerecht instellen.
2.  Tenzij in de licentieovereenkomst anders is bepaald, kan de houder van  een exclusieve licentie voor een octrooi op dezelfde wijze als de  octrooihouder een vordering bij het Gerecht inleiden, mits deze hiervan  tevoren in kennis is gesteld.
3. De houder van een niet-exclusieve  licentie is niet gerechtigd om een procedure bij het Gerecht in te  leiden, tenzij de octrooihouder hiervan tevoren in kennis wordt gesteld  en voor zover zulks bij de licentieovereenkomst uitdrukkelijk is  toegestaan.
4. De octrooihouder is gerechtigd zich bij de licentiehouder te voegen in een zaak die deze bij het Gerecht heeft aangebracht.
5.  De geldigheid van het octrooi kan in een door de licentiehouder  aangespannen inbreukprocedure niet worden aangevochten, indien de  octrooihouder niet aan de procedure deelneemt. De partij in een  inbreukprocedure die de geldigheid van het octrooi wenst te bestrijden,  dient een vordering tegen de octrooihouder in te stellen.
6. Elke  andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met  procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, door een  octrooi wordt geraakt, kan overeenkomstig het reglement voor de  procesvoering een vordering instellen.
7. Elke andere natuurlijke of  rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig  het nationale recht dat, wordt geraakt door een besluit dat het Europees  Octrooibureau heeft genomen bij het uitvoeren van de taken, omschreven  in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1257/2012, kan overeenkomstig  artikel 32, lid 1, onder i), een vordering instellen.
Artikel 48 Vertegenwoordiging
1.  De partijen worden vertegenwoordigd door advocaten die gemachtigd zijn  om hun beroep uit te oefenen voor een gerecht van een  overeenkomstsluitende lidstaat.
2. De partijen kunnen zich subsidiair  laten vertegenwoordigen door Europese octrooiadvocaten die krachtens  artikel 134 van het Europees Octrooiverdrag bevoegd zijn om als  professionele vertegenwoordigers voor het Europees Octrooibureau op te  treden, en die over passende kwalificaties, zoals een Europees  certificaat inzake octrooigeschillen, beschikken.
3. De criteria  waaraan kwalificaties in de zin van lid 2 moeten voldoen, worden door  het administratief comité opgesteld. De griffier houdt een lijst van  octrooiadvocaten met bevoegdheid om de partijen voor het Gerecht te  vertegenwoordigen.
4. De vertegenwoordigers van de partijen kunnen  zich laten bijstaan door octrooiadvocaten, die overeenkomstig het  reglement van de procesvoering pleitbevoegdheid bij het Gerecht hebben.
5.  De vertegenwoordigers van de partijen genieten de rechten en  immuniteiten die voor een onafhankelijke taakvervulling nodig zijn,  zoals de vertrouwelijkheid, in procedures voor het Gerecht, van de  communicatie tussen een vertegenwoordiger en de partij of een andere  persoon, zulks onder de bij het reglement voor de procesvoering  vastgestelde voorwaarden, tenzij de betrokken partij uitdrukkelijk  afziet van dat voorrecht.
6. De vertegenwoordigers van de partijen  zijn ertoe gehouden het Gerecht geen verkeerde voorstelling van de zaken  of de feiten te geven, ook niet als zij zich daarvan bewust zijn of dat  redelijkerwijs behoren te zijn.
7. In de procedures, bedoeld in  artikel 32, lid 1, onder i), is vertegenwoordiging in de zin van de  leden 1 en 2 van onderhavig artikel niet vereist.
HOOFDSTUK II PROCEDURETAAL
Artikel 49 Proceduretaal bij het Gerecht van eerste aanleg
1.  De proceduretaal bij de lokale en regionale afdelingen is een officiële  taal van de Europese Unie, die de officiële taal of een van de  officiële talen is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de  betrokken afdeling zich bevindt, dan wel de officiële taal of talen,  bepaald door de overeenkomstsluitende staten die een regionale afdeling  delen.
2. Onverminderd lid 1, kunnen de overeenkomstsluitende  lidstaten een of meer officiële talen van het Europees Octrooibureau als  proceduretaal bij hun lokale of regionale afdeling bepalen.
3. De  partijen kunnen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend, als  proceduretaal te gebruiken, mits de bevoegde kamer daarmee instemt.  Indien de kamer niet met hun keuze instemt, kunnen de partijen verzoeken  de zaak naar de centrale afdeling te verwijzen.
4. Met goedvinden  van de partijen kan de bevoegde kamer, om praktische redenen en  billijkheidshalve, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als  proceduretaal te gebruiken.
5. Op verzoek van een der partijen kan de  president van het Gerecht van eerste aanleg, na de andere partijen en  de bevoegde kamer te hebben gehoord, uit billijkheidsoverwegingen en  rekening houdend met alle omstandigheden en met de standpunten van de  partijen, in het bijzonder het standpunt van de verweerder, besluiten de  taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken. De  president van het Gerecht van eerste aanleg beoordeelt dan of er  behoefte is aan specifieke vertaling en vertolking.
6. De proceduretaal bij de centrale afdeling is de taal waarin het betrokken octrooi is verleend.
Artikel 50 Proceduretaal bij het Hof van beroep
1. Bij het Hof van beroep wordt dezelfde proceduretaal gebruikt als in eerste aanleg.
2. Onverminderd lid 1 kunnen de partijen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.
3.  In uitzonderlijke gevallen kan het Hof van beroep, voor zover het  passend wordt geacht, besluiten om, voor de gehele of een deel van de  procedure, een andere officiële taal van een overeenkomstsluitende  lidstaat als proceduretaal te gebruiken, mits de partijen daarmee  instemmen.
Artikel 51 Andere taalregelingen
1. Elke kamer van  het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van beroep kan, voor zover  passend, de vertalingsvoorschriften terzijde stellen.
2. Op verzoek  van een der partijen en voor zover passend, wordt door elke afdeling van  het Hof van beroep en het Gerecht van eerste aanleg voorzien in  vertolking ten behoeve van de partijen bij de mondelinge behandeling.
3.  Onverminderd artikel 49, lid 6, kan de verweerder die zijn  verblijfplaats, hoofdvestiging of vestiging in een lidstaat heeft, in  geval van een inbreukprocedure bij de centrale afdeling, op verzoek een  vertaling van belangrijke stukken in de taal van de lidstaat van  verblijf of van de hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, van de  vestiging, krijgen in de volgende gevallen:
a) overeenkomstig artikel 33, lid 1, derde of vierde alinea, is
 
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
 
         
 
         
 
         
 
         
 
        