DOSSIERS
Alle dossiers

apotheker  

LS&R 237

Nieuwe Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding

Nieuwe Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding

Vandaag, 28 augustus 2012, publiceren artsenfederatie KNMG en apothekersorganisatie KNMP de richtlijn ‘Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding’. De richtlijn ondersteunt artsen en apothekers bij een effectieve en veilige uitvoering van euthanasie.

De richtlijn bevat praktisch goed toepasbare teksten met handvatten voor arts en apotheker in de gezamenlijke voorbereiding en evaluatie van een effectieve en veilige uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding. De richtlijn vervangt de KNMP Standaard Euthanatica uit 2007 en bevat onder meer aanwijzingen voor te gebruiken euthanatica, doseringen, wijze van uitvoering en toedieningsmaterialen.

Gedeelde verantwoordelijkheid
Euthanasie of hulp bij zelfdoding is in de eerste plaats voor de patiënt en diens naasten een ingrijpende gebeurtenis. Maar het is ook ingrijpend voor arts en apotheker. Zij worden niet dagelijks geconfronteerd met de uitvoering van euthanasie of het verlenen van hulp bij zelfdoding. KNMG en KNMP benadrukken met deze gezamenlijke richtlijn de persoonlijke én gedeelde verantwoordelijkheid van artsen en apothekers in dit proces.

LS&R 212

In redelijkheid besloten niet op de lijst te zetten

Vzr. Rechtbank Arnhem 3 juli 2012, LJN BX4308 (Medizorg Holding B.V. tegen VGZ Zorgverzekeraar N.V.)

Apothekers. Tussen Medizorg en VGZ bestaat een overeenkomst die inhoudt, dat Medizorg slechts aanspraak heeft op vergoeding van geneesmiddelen die op de limitatieve lijst staan, dat Medizorg aan VGZ kan verzoeken die lijst aan te vullen en dat VGZ dergelijke verzoeken op redelijke wijze zal beoordelen. In kort geding staat vast dat Medizorg aan VGZ heeft verzocht het geneesmiddel Victrelis op de lijst te zetten en dat VGZ dit verzoek heeft afgewezen. De vraag is of die afwijzing de toets de door VGZ te hanteren maatstaf kan doorstaan. De farmaceutische zorg die Medizorg verleent, wijkt af van die van openbare apotheken door het gespecialiseerde karakter van Medizorg. Medizorg onderscheid zich door het beperkte pakket dure geneesmiddelen voor bepaalde aandoeningen in combinatie met een vorm van bijkomende zorg aan de patiënt die de geneesmiddelen moet gebruiken, verstrekt vanuit een centrale vestiging.

De voorzieningenrechter oordeelt dat dit de afzonderlijke behandeling van Medizorg rechtvaardigt. Volgens de rechtbank is het onvoldoende aannemelijk geworden dat de aanvullende zorg die Medizorg bij verstrekking van het geneesmiddel Victrelis verleent meerwaarde heeft ten opzichte van die van openbare apotheken. VGZ heeft volgens de voorzieningenrechter in redelijkheid besloten het geneesmiddel Victrelis niet op de limitatieve lijst te zetten.

4.3. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands als volgt. De voorkeur van VGZ voor het verlenen van farmaceutische zorg via openbare apotheken is gebaseerd op redelijke, beleidsmatige argumenten (hiervoor onder 3.3 weergegeven), die zij in dit kort geding afdoende heeft toegelicht. Het staat VGZ vrij haar inkoopbeleid op die voorkeur te baseren en daarbij de vier criteria te hanteren die hierboven zijn aangehaald. In het onderhavige geval zijn vooral de laatste twee criteria (vragen 3 en 4) van belang. Medizorg en VGZ zijn het erover eens dat het geneesmiddel Victrelis wordt geleverd door openbare apotheken. De farmaceutische zorg die Medizorg (al dan niet gekwalificeerd als ‘unieke leverancier’) verleent, wijkt van die van openbare apotheken af door het gespecialiseerde karakter ervan (zie de dagvaarding onder 2). Medizorg stelt zich wel op het standpunt dat zij (ook) een openbare apotheek is en niet een unieke leverancier, maar op de precieze kwalificatie komt het hier niet aan. Feit is dat Medizorg (en nog twee anderen) zich van alle overige regionale (openbare) apotheken onderscheiden door het beperkte pakket dure geneesmiddelen voor bepaalde aandoeningen in combinatie met een vorm van bijkomende zorg aan de patiënt die de geneesmiddelen moet gebruiken, verstrekt vanuit een centrale vestiging. Dat rechtvaardigt de afzonderlijke behandeling van Medizorg. VGZ heeft betwist dat Medizorg zich met de aanvullende zorg die zij bij de verstrekking van het geneesmiddel Victrelis verleent van openbare apotheken onderscheidt; openbare apotheken kunnen die aanvullende zorg volgens haar ook verlenen. In het kader van dit kort geding is het onvoldoende aannemelijk geworden dat de aanvullende zorg die Medizorg met betrekking tot het geneesmiddel Victrelis verleent meerwaarde heeft ten opzichte van die van openbare apotheken. Voorshands oordeelt de voorzieningenrechter daarom dat VGZ op grond van haar voorkeur en aan de hand van de vier hierboven opgenomen vragen in redelijkheid heeft kunnen besluiten het geneesmiddel Victrelis niet op de limitatieve lijst te zetten. Het mag zo zijn dat VGZ financieel niet slechter af is indien Medizorg het geneesmiddel Victrelis verstrekt, dan indien dit door een openbare apotheek wordt verstrekt. Dat is echter niet de maatstaf. Zoals uit het voorgaande blijkt, staat het VGZ vrij als maatstaf aan te leggen of aflevering door een unieke apotheek meerwaarde heeft, qua zorgverlening en/of de zorgkosten.

LS&R 201

Apotheek moet meewerken aan goedkope medicijnverstrekking

College van Beroep voor het bedrijfsleven 7 juni 2012, LJN BW7731 (Apotheek A B.V. tegen de Nederlandse Zorgautoriteit) - persbericht

GreenUit het persbericht: Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bevestigde op donderdag 7 juni 2012 het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat een Zeeuwse apotheek over aanmerkelijke marktmacht beschikt voor de levering van exclusief via de apotheek verkrijgbare (genees-)middelen. Uit onderzoek blijkt dat consumenten een voorkeur hebben voor een apotheek in hun directe woonomgeving. De apotheek behaalt meer dan 90% van de omzet door leveringen aan consumenten die minder dan 8 kilometer van de apotheek wonen. In dat bedieningsgebied ondervindt de apotheek niet of nauwelijks concurrentie. Haar marktmacht maakt het de apotheek mogelijk om medicijnen te leveren waaraan zij zelf het meest verdient. De apotheek weigert afspraken te maken met verzekeraars over de levering van goedkope medicijnen. Daardoor krijgen sommige verzekerden duurdere medicijnen dan waarop hun verzekering aanspraak geeft. Als gevolg hiervan stijgen de kosten en (uiteindelijk) de premies. Bovendien belemmert de apotheek de concurrentie van verzekeraars in de regio Breskens. NZa acht dat onwenselijk en verplicht daarom de apotheek om voor een periode van drie jaar te voldoen aan elk redelijk verzoek van zorgverzekeraars om tot afspraken te komen.

Op andere blogs:
Lismanll.nl (De ontpoldering van de farmacie)

LS&R 195

Samenwerking in handel in medicijnen

HR 1 juni 2012, LJN BU5609 (ESMILO tegen Mediq Apotheken Beheer B.V.) met conclusie A-G Wissink

Drugs and MedicationsTotstandkoming samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot handel in medicijnen. Strijd met publiekrechtelijk voorschrift; art. 37c Besluit bereiding en aflevering farmaceutische producten (oud); art. 4 lid 3 Wet op de geneesmiddelenvoorziening (oud). Verboden strekking; nietigheid? Art. 3:40 BW.

3.2.1 In dit geding heeft Esmilo zich op het standpunt gesteld, kort gezegd en voor zover in cassatie van belang, dat de samenwerkingsovereenkomst waarover tussen partijen is onderhandeld, rechtsgeldig tot stand is gekomen, en dat Mediq ten onrechte heeft geweigerd deze na te komen. Op de voet daarvan heeft zij schadevergoeding gevorderd.
Mediq heeft op diverse gronden bestreden dat de samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen.

3.2.2 De rechtbank heeft de door Mediq aangevoerde verweren verworpen en haar veroordeeld tot betaling aan Esmilo van een schadevergoeding van € 3.865.860,--.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van Esmilo alsnog afgewezen. Het hof was weliswaar van oordeel dat de door Esmilo aan haar vorderingen ten grondslag gelegde overeenkomst inderdaad tot stand was gekomen, maar het achtte deze overeenkomst nietig.

3.2.3 Het principale cassatieberoep van Esmilo is gericht tegen het oordeel van het hof dat de tussen partijen gesloten overeenkomst nietig is; het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep van Mediq keert zich tegen het oordeel dat deze overeenkomst tot stand is gekomen.

4.4 Deze klacht treft doel. Weliswaar is art. 3:40 BW in de T.M. nog aldus toegelicht dat indien een prestatie waartoe de overeenkomst volgens haar inhoud of strekking een der partijen verplicht, door de wet is verboden, de overeenkomst volgens het eerste lid nietig is (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 191). Maar zoals in de verdere wetsgeschiedenis ligt besloten (zie de citaten in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.13.3 en 3.13.4), en ook in de rechtspraak is aanvaard (zie HR 7 april 2000, LJN AA5401, NJ 2000/652 en HR 11 mei 2001, LJN AB1555, NJ 2002/364), kan niet langer worden geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de overeenkomst tot een door de wet verboden prestatie verplicht, meebrengt dat zij een verboden strekking heeft en dus nietig is, ook niet als beide partijen zich bij het sluiten van de overeenkomst bewust waren van dat wettelijk verbod. Zoals door de regeringscommissaris is opgemerkt is er namelijk een groot aantal wettelijke verboden, in het algemeen van publiekrechtelijke aard, bij het opstellen waarvan de wetgever niet de privaatrechtelijke gevolgen voor ogen had (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1138). Een overeenkomst die in strijd komt met een zodanig verbod hoeft niet strijdig te zijn met de openbare orde. Daarom dient de rechter, indien een overeenkomst verplicht tot een door de wet verboden prestatie, in zijn beoordeling of de overeenkomst op die grond in strijd is met de openbare orde in elk geval te betrekken welke belangen door de geschonden regel worden beschermd, of door de inbreuk op de regel fundamentele beginselen worden geschonden, of partijen zich van de inbreuk op de regel bewust waren, en of de regel in een sanctie voorziet, en daarvan in de motivering van zijn oordeel rekenschap af te leggen.

LS&R 194

Apotheek en aanbesteding

Rechtbank Assen 30 mei 2012,LJN BW7185 (APOTHEEK X tegen GEMEENTE ASSEN)

Aanbesteding apotheekdiensten? Ongeoorloofde staatssteun? Twee apotheken strijden om vestiging in een nieuwbouwwijk. De gemeente houdt zich intensief bezig met het gezondheidscentrum in die wijk. Een van hen slaagt er in zich in dit centrum te vestigen. Een eventuele beslissing van het gemeentebestuur met betrekking tot de vestiging van een apotheek heeft geen betrekking op een overheidsopdracht die aanbesteed zou moeten worden. Weliswaar heeft een gemeente uitdrukkelijk een taak op het gebied van de volksgezondheid, doch ingevolge de vigerende wetgeving betreft dit niet de vestiging van apotheken. Apotheken bedienen particulieren en verlenen als zodanig geen dienst aan de gemeente. Ook is er geen plicht tot aanbesteding op grond van het feit dat voor een te vestigen supermarkt, een tender is gehouden onder belangstellende supermarktketens. Het gelijkheidsbeginsel is hier niet van toepassing. Of sprake is geweest van ongeoorloofde staatsteun voor de concurrerende apotheek, blijft in het midden nu de hierop betrekking hebbende vordering tot vergoeding van schade moet worden afgewezen, aangezien niet vaststaat dat de apotheek er wel in was geslaagd zich te vestigen als de gemeente zich had onthouden van de gewraakte handelwijze.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeente noch op grond van aanbestedingsregels noch anderszins gehouden een aanbesteding te organiseren voor de vestiging van een apotheek. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.3. Geldende aanbestedingsregels zijn neergelegd in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (hierna: BAO). Het BAO is een implementatie van de Europese Aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG. Uitgangspunt van de richtlijn en het BAO is dat een aanbestedingsprocedure een inkoopproces is, waarbij de aanbestedende dienst zijn behoefte definieert, zodat de markt een bij die behoefte aansluitend aanbod kan doen. Anders gezegd: de Richtlijn en het BAO bestrijken niet de behoeften van marktpartijen, maar beperken zich tot behoeftes van overheidsdiensten. Aanbestedingen betreffen dan ook voorgenomen overheidsopdrachten voor werken, leveringen of diensten aan die overheid bij de uitvoering van haar taak.

4.4. De rechtbank volgt de gemeente in haar opvatting dat (een eventuele beslissing van het gemeentebestuur terzake) vestiging van apotheken in Kloosterveste geen overheidsopdracht als bedoeld in de aanbestedingsregels kan worden geacht. Weliswaar heeft een gemeente uitdrukkelijk een taak op het gebied van de volksgezondheid, doch ingevolge de vigerende wetgeving betreft dit niet de vestiging van apotheken. Apotheken bedienen particulieren en verlenen als zodanig geen dienst aan de gemeente. Het verstrekken van medicijnen en advies aan de gemeente Assen is niet wat de gemeente Assen met haar bemoeienis met het gezondheidscentrum in Kloosterveste beoogde. Op grond van geldende aanbestedingsregels behoeft de gemeente derhalve geen aanbesteding of tender te houden.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen andere rechtsgrond voor een gehoudenheid van de gemeente om een aanbesteding of tender te organiseren.

LS&R 192

Realiseren tweede apotheek

Rechtbank 's-Gravenhage 23 mei 2012, LJN BW7256 (eisers tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie)

GreenAls randvermelding. Overeenkomst van opdracht. Gedaagde is als opdrachtnemer tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting de zorgplicht van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Als professioneel dienstverlener had gedaagde in dit geval zorgvuldig te werk dienen te gaan bij het realiseren van een tweede apotheek in [A.]. Gedaagde heeft onder meer nagelaten eisers volledig en naar waarheid te informeren over de op dat moment bestaande conflictueuze situatie in [A.] tussen de aldaar gevestigde huisartsen en de reeds gevestigde apotheker. De vergoedingsplicht van gedaagde wordt l op de voet van artikel 6:101 BW verminderd en vastgesteld op 60% aan de zijde van gedaagde en 40% aan de zijde van eisers.

De KNMP, opgericht in 1842, is de beroeps- en brancheorganisatie van apothekers en apotheken in Nederland.
Per 1 april 1993 heeft [Z.] (hierna: [Z.]) zich als zelfstandig apotheker gevestigd te [vestigingsplaats]. Tot die datum was er geen apotheker bedrijfsmatig gevestigd en werd de geneesmiddelenvoorziening verzorgd door de drie in [vestigingsplaats] gevestigde huisartsen. De huisartsen beschikten over een wettelijke vergunning ex artikel 6 lid 4 van de – inmiddels vervallen – Wet op de Geneesmiddelenvoorziening voor de uitoefening van een apotheek. [Z.] heeft van meet af aan diverse pogingen gedaan om de apotheekhoudende activiteiten van de huisartsen over te nemen. De huisartsen hebben steeds geweigerd op zijn voorstellen in te gaan; een zelfstandige apotheek was in hun ogen geen haalbare kaart.

4.17. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de KNMP dient te worden toegerekend, maar dat er ook sprake is van eigen schuld van [eisers] Gelet op genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang genomen, zal de rechtbank op de voet van artikel 6:101 BW de vergoedingsplicht van de KNMP verminderen door de schade over partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin ieder van hen heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, welke verhouding jde rechtbank vaststelt op 60% aan de zijde van de KNMP en op 40% aan de zijde van [eisers]

4.18. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de KNMP dat zij niet aansprakelijk is voor de schade omdat [eisers] deze schade op grond van het bepaalde in artikel 14 lid 2 van de vaststellingsovereenkomst kan verhalen op de huisartsen en Amicon. Wat er verder ook van dit betoog zij, een eventuele op die grond gebaseerde regresmogelijkheid staat er niet aan in de weg dat [eisers] een op wanprestatie gebaseerde schadevergoedingsactie jegens de KNMP kan instellen.
LS&R 183

Exploitatie apotheek belangenverstrengeling

Vzr. Rechtbank Den Haag 27 april 2012, LJN BW4283 (apotheek A tegen B en BV 3)

GreenKort geding. Vorderingen met betrekking tot staken exploitatie apotheek. In geschil is de vraag of de samenwerking tussen gedaagden onrechtmatig is jegens eiseres. Ter beoordeling staat of sprake is van belangenverstrengeling in strijd met artikel 11 Besluit Geneesmiddelenwet (BGnw). Uit hetgeen gesteld is met betrekking tot de familieband tussen gedaagden en de tussen hen bestaande financiële relatie kan niet met de voor kort geding vereiste mate van waarschijnlijkheid worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke belangenverstrengeling. Vorderingen afgewezen.

Apotheek [A] is een apotheek gevestigd te Den Haag. [BV 3] is ook gevestigd in Den Haag en exploiteert onder meer een huisartspraktijk. Bij brief van 14 maart 2012 heeft apotheek [A] de heer [Y] (huisarts bij [BV 3]) bericht dat zijn handelswijze in strijd is met artikel 11 BGnw en heeft hem gesommeerd de activiteiten ten aanzien van geneesmiddelenverstekking te staken. Apotheek [A] heeft een klacht ingediend bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestaan van een familieband tussen de voorschrijver enerzijds en de aandeelhouder van de (moeder)vennootschap waarin de apotheek is ondergebracht anderzijds onvoldoende om te kunnen aannemen dat sprake is van een ongeoorloofde belangenverstrengeling. Dat [BV 3], waarin [Y] zijn huisartsenpraktijk heeft ondergebracht, of [Y] zelf een financiële vergoeding dan wel een op geld waardeerbaar voordeel ontvangt in het kader van de samenwerking heeft [apotheek A], tegenover de gemotiveerde betwisting door [apotheek B] en [BV 3], niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid aannemelijk gemaakt. Niet is gebleken dat [Y] of [BV 3] deelt in de winst van [apotheek B] of een ander financieel belang heeft bij het voorschrijven van geneesmiddelen. Uit de omstandigheid dat [apotheek B] en [BV 3] in hetzelfde pand zijn gevestigd en dat [apotheek B] bijdraagt in de huur, kan niet worden afgeleid dat dit het voorschrijfgedrag beïnvloedt. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de door [apotheek B] betaalde huur niet in overeenstemming is met de ruimte die zij gebruikt.Ter zitting is gebleken dat [apotheek B], althans [Z] Holding, een lening heeft verkregen van [BV 4]. Daarmee is evident het belang van [BV 4] bij het voortbestaan van [apotheek B], althans [Z] Holding, gegeven, nu dit voortbestaan, bij het ontbreken van voor de lening verstrekte zekerheden, een voorwaarde is voor terugbetaling van de lening. Het belang van [BV 4] bij het voortbestaan van de apotheek is evenwel iets anders dan een belang van de huisarts bij het voorschrijven van geneesmiddelen. De voorzieningenrechter acht het financiële belang dat [Y] als aandeelhouder van [BV 4] heeft bij het voortbestaan van de apotheek, althans [Z] Holding, voorshands in een te ver verwijderd verband staan tot het handelen van [Y] als huisarts, om op die grond strijd met het bepaalde in artikel 11 BGnw aan te nemen. Denkbaar is dat daarover anders geoordeeld zou moeten worden indien de specifieke omstandigheden en voorwaarden waaronder de lening is verstrekt bekend zouden zijn, maar daarvoor is nader onderzoek vereist dat het kader van dit kort geding te buiten gaat. Dit dient in een in te stellen bodemprocedure aan de orde te komen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Niet is weersproken dat [apotheek A] beperkte schade lijdt door de samenwerking, terwijl toewijzing van de vordering van grote invloed zal zijn op het voortbestaan van [apotheek B]. Het hierboven bedoelde nadere onderzoek naar de lening in een bodemprocedure kan dan ook worden afgewacht. Voor het treffen van een maatregel in kort geding die het bestaan van [apotheek B] feitelijk zal beëindigen is op dit moment onvoldoende aanleiding.

4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in het beperkte kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van ongeoorloofde belangenverstrengeling tussen [apotheek B] en [BV 3]. De voorzieningenrechter voegt aan het bovenstaande nog toe dat de vergelijking met de zogenaamde Boxmeer-casus die aan de orde was in het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, niet op gaat. In die casus immers hadden de huisartsen een direct financieel belang in de apotheek. Een dergelijk belang ontbreekt in dit geval, zoals hierboven is overwogen.

LS&R 244

Thuisapotheek onrealistisch en gedateerd beeld

RCC 24 november 2011, dossiernr. 2011/00943 (Thuisapotheek Onrealistisch en gedateerd beeld van reguliere apotheek)

In de commercial wordt door het tonen van een in een witte jas gestoken arts die recepten ondertekent en van een lange wachtrij in de apotheek een onrealistisch negatief en gedateerd beeld van de huidige huisartsen- en apothekerspraktijk geschetst. Patiënten hebben vaak een vaste apotheek, die na aantekening daarvan op het digitale recept de medicatie bij de patiënt thuisbezorgt. Anders dan in de commercial wordt gesuggereerd, is het juist De Thuisapotheek die zich in haar communicatie bedient van ouderwetse communicatiemiddelen. De reclame is uiteindelijk niet misleidend.

 

1. Op grond van het bepaalde in artikel 13 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) wordt onder vergelijkende reclame verstaan elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. In de onderhavige commercial is een vrouw te zien die voor het ophalen van haar medicijnen haar lokale apotheek bezoekt en daar, zoals vaker het geval is, moet wachten voor zij aan de beurt is. Vervolgens wordt “het gemak van De Thuisapotheek” aangeprezen. Aldus is sprake van een impliciete vergelijking van de diensten van De Thuisapotheek met de diensten van de reguliere apotheken en derhalve van vergelijkende reclame in de zin van artikel 13 NRC.

 2. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd indien aan de in artikel 13 NRC genoemde voorwaarden is voldaan. De Commissie vat klagers klacht aldus op, dat hij de vergelijkende reclame niet geoorloofd acht omdat hierin een onrealistisch negatief en gedateerd beeld van de reguliere apotheken wordt gegeven en De Thuisapotheek zich daardoor kleinerend uitlaat over de diensten van de betreffende concurrent(en), hetgeen op grond van artikel 13 sub e NRC niet is toegestaan.

 3. Naar het oordeel van de Commissie is de bestreden commercial wel toelaatbaar, nu voor de gemiddelde consument duidelijk is dat daarin de gang van zaken bij een reguliere apotheek op een overdreven, onrealistische en humoristisch bedoelde wijze is weergegeven om de aandacht te vestigen op de gratis bezorgservice van De Thuisapotheker van herhaalmedicatie door heel Nederland. Niet is weersproken dat klanten die regelmatig voor herhaalmedicatie een reguliere apotheek bezoeken dikwijls op hun beurt moeten wachten, wat door een deel van hen als vervelend wordt ervaren. Evenmin is weersproken dat de bezorgservice van de reguliere apotheken, voor zover die geboden wordt, vaak minder omvattend is dan de landelijke bezorgservice zonder nadere voorwaarden van De Thuisapotheker. De Commissie acht klagers stelling dat ook op de thuisbezorging van medicijnen van De Thuisapotheek gewacht dient te worden, waardoor het in de commercial geschetste voordeel wegvalt, niet aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de reclame-uiting zich kleinerend uitlaat over de reguliere apotheken.

 4. De Commissie acht voldoende duidelijk dat de commercial het gemak van De Thuisapotheek voor consumenten benadrukt en niet beoogt eventuele aspecten van de dienstverlening die voor huisartsen van belang kunnen zijn te belichten. In de commercial verschijnt een - aan zijn witte doktersjas herkenbare - arts in beeld die recepten van De Thuisapotheek tekent als de voice-over zegt “uw eigen arts checkt het” (herhaalrecept), waarmee wordt geïllustreerd dat ondertekening van de recepten door de huisarts vereist is. Van het schetsen van een ‘gedateerd’ beeld van een huisartsenpraktijk is in de commercial geen sprake.

LS&R 110

Uw huisstijl in het buitenland

Rechtbank Utrecht 22 juni 2011, LJN BQ8727 (SVT tegen Mediq en Mediveen)

Auteursrecht. Licentie corporate design: logo's en huisstijl. Afbeeldingen in uitspraak. SVT heeft in opdracht van Mediq Apotheken corporate design ontwikkeld waarvoor licentie is verleend voor gebruik in Nederland. Licentievoorwaarden is overtreden door gebruik van huisstijl in België en Polen, contractuele boete van 2 miljoen wordt niet gematigd, van rechtspraak.nl: 

Mediq moet stoppen met gebruik van logo’s en huisstijl in haar apotheken

S.V.T. Branding & Design Group B.V. (eisende partij in deze procedure; hierna te noemen: SVT) heeft in 2005 en 2006 in opdracht van Mediq Apotheken (één van de gedaagden) logo’s, een huisstijl, een brochurelijn en een winkelformule ontwikkeld die gebruikt wordt in apotheken die worden geëxploiteerd onder de naam “Mediq”. SVT heeft aan Mediq Apotheken een licentie verleend voor het gebruik van haar ontwerpen.

SVT heeft bij de rechtbank Utrecht een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen Mediq Apotheken en haar moedermaatschappij Mediq N.V. Zij stelt zich op het standpunt dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. in strijd met haar auteursrechten hebben gehandeld door - in strijd met de verleende licentie - haar ontwerpen ook (door buitenlandse dochtermaatschappijen) toe te laten passen in Poolse en Belgische Mediq-apotheken.

De rechtbank is van oordeel dat de aan Mediq Apotheken verleende licentie tevens strekt ten behoeve van Mediq N.V., zodat ook de moedermaatschappij rechten aan deze licentie kan ontlenen. Mediq Apotheken en Mediq N.V. hebben in strijd gehandeld met de aan hen verleende licentie, omdat deze beperkt was tot gebruik in Nederland (en dus tot gebruik in Nederlandse apotheken). Door aan Poolse en Belgische dochtermaatschappijen toestemming te geven voor het gebruik van de ontwerpen van SVT in Poolse en Belgische Mediq-apotheken, en deze vennootschappen de daartoe benodigde specificaties en digitale bestanden te verstrekken, hebben Mediq Apotheken en Mediq N.V. de voorwaarden waaronder de licentie was verleend, overtreden. Op overtreding van de licentievoorwaarden staat een contractuele boete van bijna 2 miljoen euro. De rechtbank gaat niet over tot matiging van dit bedrag en wijst het volledige bedrag toe.

Door de overtreding van de licentievoorwaarden was SVT ook gerechtigd om tot opzegging van de licentie (per 11 november 2009) over te gaan. Omdat Mediq Apotheken en Mediq N.V. na deze opzegging zijn doorgegaan met het gebruiken van de ontwerpen van SVT in Nederland, en in het bijzonder in de Nederlandse apotheken, handelen zij in strijd met het auteursrecht dat SVT heeft op haar ontwerpen. De rechtbank verbiedt Mediq Apotheken en Mediq N.V. daarom om in Nederland nog verder gebruik te maken van de ontwerpen van SVT. Dit betekent onder meer dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. de door SVT ontworpen logo’s en huisstijl uit de Nederlandse apotheken zullen moeten verwijderen.

Zij krijgen daarvoor een termijn van 3 maanden. Als zij aan het verbod geen gevolg geven, verbeuren zij een dwangsom die kan oplopen tot 2 miljoen euro.

Mediq Apotheken en Mediq N.V. kunnen volgens de rechtbank niet uit hoofde van het auteursrecht aansprakelijk gesteld worden voor het toepassen van de ontwerpen van SVT in de Poolse en Belgische apotheken, omdat niet zij, maar de buitenlandse dochtermaatschappijen daarvoor verantwoordelijk zijn. De Poolse en Belgische dochtermaatschappijen zijn verder niet als “publiek” aan te merken in de zin van de Poolse en Belgische auteurswet. Daardoor kan ook het feit dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. toestemming hebben geven voor het gebruik van de ontwerpen van SVT in de buitenlandse apotheken en specificaties en digitale bestanden hebben verstrekt niet als een schending van het auteursrecht worden aangemerkt.

Mediq Apotheken en Mediq N.V. moeten tenslotte een bedrag van ruim € 65.000,-- aan proceskosten vergoeden aan SVT.

LS&R 107

Apotheker neemt positie van klokkenluider in

ABRvS 8 juni 2011, LJN BQ7461 (Appellant tegen College ter Beoordeling van Geneesmiddelen)

Pills (white rabbit)Apotheker. Geneesmiddel. Bij afzonderlijke besluiten genomen in de periode tussen 4 en 30 november 2009, zoals bekendgemaakt in Strct. 2009, 20468 op 30 december 2009, heeft het CBG aan bepaalde Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs (hierna: NSAID's) en acetylsalicylzuur bevattende geneesmiddelen de afleverstatus uitsluitend apotheek en drogist (UAD) dan wel algemeen verkrijgbaar (AV) toegekend (hierna: de herindelingsbesluiten).

2.2.2. [appellant] staat in de hoedanigheid van apotheker ingeschreven in een register, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De wettelijke indeling van de NSAID's en acetylsalicylzuur bevattende geneesmiddelen is voor alle apothekers van belang in het kader van de uitoefening van hun beroep. In zoverre gaat het om een belang dat [appellant] als apotheker deelt met alle andere apothekers. Om als belanghebbende bij de herindelingsbesluiten te kunnen worden aangemerkt dient hij zich evenwel te onderscheiden van andere apothekers. Het CBG heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is omdat [appellant] weliswaar door de herindelingsbesluiten wordt geraakt, maar dit nog niet betekent dat hij daarmee een individueel persoonlijk belang heeft. Dat hij in een wetenschappelijk tijdschrift over het gevaar van de geneesmiddelen in kwestie heeft gepubliceerd en, naar hij stelt, de positie van klokkenluider inneemt, betekent evenmin dat hij een voldoende persoonlijk belang heeft. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het CBG zich bij het besluit van 11 juni 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is, en dat het CBG diens bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan bespreking van de overige door [appellant] aangevoerde gronden komt de Afdeling niet toe.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.