CBb 1 december 2015, LS&R 1214; ECLI:NL:CBB:2015:370 (Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen tegen NZa)
 Tariefbeschikking. Artikel 11 en 13 Zvw. Minister heeft uitgangspunten opgesteld voor nieuw bekostigingsmodel voor huisartsenzorg. Op grond hiervan heeft de NZa een nieuwe tariefbeschikking opgesteld. Berekening is gebaseerd op de arbeidskosten en de praktijkkosten. Dit is volgens het College niet ongebruikelijk. Echter, door het contractsvereiste kunnen prestaties die alleen in rekening mogen worden gebracht als de huisarts is gecontracteerd, slechts in dit geval geleverd worden aan de verzekerde patiënt. Hierdoor werpt de tariefbeschikking een hinderpaal op voor de vrije artsenkeuze. Het beroep wordt gegrond verklaard.
Tariefbeschikking. Artikel 11 en 13 Zvw. Minister heeft uitgangspunten opgesteld voor nieuw bekostigingsmodel voor huisartsenzorg. Op grond hiervan heeft de NZa een nieuwe tariefbeschikking opgesteld. Berekening is gebaseerd op de arbeidskosten en de praktijkkosten. Dit is volgens het College niet ongebruikelijk. Echter, door het contractsvereiste kunnen prestaties die alleen in rekening mogen worden gebracht als de huisarts is gecontracteerd, slechts in dit geval geleverd worden aan de verzekerde patiënt. Hierdoor werpt de tariefbeschikking een hinderpaal op voor de vrije artsenkeuze. Het beroep wordt gegrond verklaard.
     
    
        3.3 Het College overweegt dat de methode die verweerster gebruikt heeft  niet onredelijk is. De berekening van de tarieven is gebaseerd op een  arbeidskostencomponent en een praktijkkostencomponent. Blijkens het  Verantwoordingsdocument bij de Beleidsregel huisartsenzorg en  multidisciplinaire zorg heeft de arbeidskostencomponent uitsluitend  betrekking op de arbeidskosten van praktijkeigenaren, ook  huisartseigenaren genoemd. De kosten voor huisartsen in loondienst en  ander personeel behoren tot de praktijkkostencomponent. De  arbeidsvoorwaarden van huisartsen in dienst van een huisarts (Hidha) en  huisartsen in loondienst van een gezondheidscentrum worden bepaald door  de CAO Hidha en de CAO Gezondheidscentra.
Verweerster heeft  onderzocht wat de gemiddelde tijdsbesteding van een huisartseigenaar is,  te weten 48,1 uur. Nu de kosten van de huisartsen in loondienst onder  de praktijkkostencomponent vallen en verweerster geen rol speelt bij de  vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de huisartsen in loondienst,  is het College van oordeel dat verweerster geen aandacht heeft hoeven  schenken aan de tijdsbesteding van huisartsen in loondienst.
Verder  is het College van oordeel, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 5  maart 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:43), dat verweerster in redelijkheid tot  uitgangspunt heeft mogen nemen dat bij de functie van huisarts en het  daarbij behorende norminkomen een tijdsbesteding van meer dan 40 uur per  week normaal en gebruikelijk is. Daar waar de gemiddelde tijdsbesteding  excessief te noemen zou zijn, bestaat er aanleiding hiervoor een  correctie in de berekening toe te passen. Het tijdsbestedingsonderzoek  heeft uitgewezen dat de gemiddelde werkweek van een huisartseigenaar een  omvang heeft van 48,1 uur. Het College volgt verweerster in haar  stelling dat deze omvang, gelet op de zwaarte van de functie van  huisartseigenaar en het daarbij horende norminkomen, niet als excessief  kan worden bestempeld bij een fulltime invulling van de functie. Deze  grond slaagt niet.
4.3.2 Anders dan verweerster heeft aangevoerd  is het College van oordeel dat zorgaanbieders die geen overeenkomst met  een zorgverzekeraar hebben gesloten, de prestaties waarvoor het  contractvereiste geldt, niet tegen het tarief voor een regulier consult  of visite in rekening mogen brengen indien zij die aan hun patiënten  zouden leveren. Uit de artikelen 35, eerste lid, onder d, en 38, tweede  lid, Wmg vloeit voort dat zorgaanbieders geen tarief in rekening mogen  brengen voor een andere prestatie dan in de prestatiebeschrijving  aangeduid. Dat heeft tot gevolg dat indien een prestatie geleverd is  waarvoor op basis van de tariefbeschikking een contractvereiste geldt,  de huisarts zonder contract voor die prestatie geen tarief in rekening  mag brengen. Indien een huisarts voor het patiëntcontact een consult of  visite in rekening brengt, is dat een tarief voor de prestatie consult  of visite -eventueel ook als ANW-dienst of voor militair en passant -  maar niet een tarief voor een andere in de tariefbeschikking omschreven  prestatie die tijdens het consult geleverd is en waarvan patiëntcontact  deel uitmaakt.
4.3.3. Het voorgaande betekent dat de prestaties  die alleen in rekening mogen worden gebracht als de huisarts is  gecontracteerd, niet geleverd kunnen worden aan de verzekerde patiënt  indien de huisarts niet is gecontracteerd. Daarom kan bij de toetsing  van het contractvereiste niet worden voorbijgegaan aan het bepaalde in  artikel 11, eerste lid, Zvw in samenhang met artikel 13 Zvw. Op grond  van artikel 11, eerste lid, Zvw heeft de verzekerde jegens de  zorgverzekeraar recht op prestaties bestaande uit (de vergoeding van de  kosten van) de zorg of de overige diensten waaraan hij behoefte heeft.  De inhoud en omvang van deze prestaties zijn op grond van artikel 11,  derde en vierde lid, Zvw nader geregeld in het Besluit, en in de  Regeling zorgverzekering. Artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit  bepaalt in dit verband dat de inhoud en omvang van de vormen van zorg of  diensten waarop recht bestaat, mede worden bepaald door de stand van de  wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf,  door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en  adequate zorg en diensten. Artikel 2.1, derde lid, van het Besluit voegt  hieraan toe dat de verzekerde op een vorm van zorg of een dienst  slechts recht heeft voor zover hij daarop naar inhoud en omvang  redelijkerwijs is aangewezen.
Voor de beoordeling van het effect  van het contractvereiste is het van belang onder ogen te zien, dat de  verzekerde in beginsel geacht wordt alle zorg zoals huisartsen die  plegen te bieden, af te nemen van één door hem gekozen huisarts, bij wie  hij vaak duurzaam staat ingeschreven. Dat heeft in beginsel tot gevolg  dat die huisarts alle prestaties waar de betrokken verzekerde behoefte  aan heeft, zal dienen te verrichten. Indien de huisarts voor sommige van  die prestaties geen vergoeding kan krijgen, omdat hij geen contract met  de verzekeraar gesloten heeft, kan hij de verzekerde immers niet enkel  daarvoor naar een andere huisarts verwijzen, maar zal hij ze om niet  moeten verstrekken of de relatie met deze verzekerde geheel moeten  beëindigen.
Artikel 13 Zvw strekt er primair toe te  bewerkstelligen dat de verzekerde er vanuit kan gaan dat de beloning van  de voor het verrichten van de prestaties gekozen arts voor hem niet  onbetaalbaar zal zijn. Maar om de zorg van de betreffende arts te  verkrijgen is het dus evenzeer noodzakelijk dat die arts aanneemt dat  hij daarvoor die beloning zal ontvangen. Dat betekent dat verweerster,  als zij een tariefbeschikking doelbewust zodanig vaststelt dat een  zorgverzekeraar niet een redelijke vergoeding voor de prestaties van de  door de verzekerde uitverkoren arts hoeft te betalen, de beoogde werking  van de artikelen 11 en 13 Zvw frustreert en aldus in strijd daarmee  handelt. Het College vindt voor dit oordeel ook steun in het door  appellante aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014 waarin  wordt overwogen, dat artikel 13 van de Zvw er uitdrukkelijk in voorziet,  dat een verzekerde ondanks een contractvereiste extramurale zorg moet  kunnen inroepen bij een niet-gecontracteerde aanbieder en voor de  daarmee gemoeide kosten een vergoeding moet kunnen ontvangen die niet  zodanig laag is dat daardoor een feitelijke hinderpaal ontstaat voor het  inroepen van de zorg van die aanbieder.
Op andere blogs:
Wieringa Advocaten