Biociden  

LS&R 906

Vraag aan HvJ EU over samengesteld voorwerp en bestanddelen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 6 mei 2014, LS&R 905, zaak C-106/14 (FCD et FMB) - dossier
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH). Een verwijzingsbeschikking van vier pagina’s en een korte vraag. Er zijn al vaak vragen over de begrippen samengesteld versus bestanddelen gesteld in het kader van octrooien. Nu dan in verband met de chemische samenstelling van een voorwerp.

Verzoeksters, overkoepelende organisaties voor het MKB, komen op tegen een beschikking van Franse Ministerie van Milieu van oktober 2011 waarmee zij verplicht worden inlichtingen te verstrekken over de stoffen in voorwerpen, en de daarin opgenomen drempel van 0,1%. Deze verplichting is op grond van de REACH-Vo. 1907/2006 bekend gesteld via een “kennisgeving aan de marktdeelnemers (…)“. Verzoeksters menen dat er verschil is tussen de uitleg van het begrip “voorwerp” door het Europees Agentschap voor chemische stoffen dan door de Europese Commissie (in een nota van 04-02-2011). Het gaat dan om voorwerpen die bestaan uit verschillende bestanddelen die zelf ook weer beantwoorden aan de door Vo. 1907/2006 gegeven definitie van het begrip “voorwerp”.

De verwijzende Franse Raad van State heeft voor de juiste uitleg een antwoord van het HvJ EU nodig op de volgende vraag:

„Gelden, wanneer een “voorwerp” in de zin van verordening nr. 1907/2006 (Reach) is samengesteld uit meerdere bestanddelen die zelf beantwoorden aan de in deze verordening gegeven definitie van “voorwerp”, de verplichtingen van de artikelen 7, lid 2, en 33 van deze verordening alleen ten aanzien van het samengestelde voorwerp of ten aanzien van elk bestanddeel ervan dat aan de definitie van “voorwerp” beantwoordt?”
LS&R 860

Informatie op website van ECOstyle misleidend in de zin van Verordening gewasmiddelenbescherming

CVB 12 maart 2014, dossiernummer 2013/00803 (ECOstyle)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleidende milieuclaims. De afzonderlijke mededelingen in de uitingen die appellant ook in beroep bestrijdt respectievelijk het ontbreken daarvan, kunnen als volgt worden weergegeven: A. Ecologisch verantwoord. B. Biologisch afbreekbaar. C. Geen schadelijke residuen. D. Geen beperkingen voor gebruik rondom rioolputten of langs open water. E. Geen certificering nodig. G. De naam “Ecostyle” op het product. Appellant stelt dat de uitingen een misleidende indruk wekken ten aanzien van de mogelijke gevaren van Ultima Professioneel, hetgeen in strijd is met artikel 66 lid 2 van Verordening 1107/2009.

De beslissing van het College van Beroep
Op grond van het hierboven overwogene acht het College de informatie op de website van ECOstyle over Ultima Professioneel in strijd met artikel 2 NRC wegens het daarin ontbreken van mededelingen als voorgeschreven door artikel 66 lid 1 en lid 6 Verordening 1107/2009. Voorts acht het College de informatie op de website in strijd met artikel 2 NRC, nu sprake is van misleiding in de zin van artikel 66 lid 2 Verordening 1107/2009 voor zover het betreft de mededeling “geen beperkingen rondom rioolputten of langs open water”.

Ten aanzien van het voorgaande vernietigt het College de beslissing van de Commissie.

Voor het overige bevestigt het College de bestreden beslissing.

LS&R 844

Etiket over veiligheidstermijn voor herhaling van toepassing insecticide

Rechtbank Gelderland 10 april 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4957 (curator tegen Agrifirm Plant B.V.)
Algemene voorwaarden van toepassing. Uitleg vervalbeding. Beroep daarop niet in strijd met artikel 6:248 BW. Etiket insecticide voldoet aan daaraan te stellen eisen. (...) Gezien het vorenstaande valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat Certis op het etiket onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft ter zake van de veiligheidstermijn van drie dagen. De professionele medewerkers van [naam A BV] worden geacht te weten dat deze veiligheidstermijn geen betrekking heeft op de halfwaardetijd en daarmee op de residuwaarden in de tomaten.


2.1.
[naam A BV] oefent een glastuinbouwbedrijf uit en verkoopt de daarmee gegenereerde producten, met name komkommers en tomaten.

4.1.
[naam A BV] stelt dat zij Gazelle heeft gebruikt in haar tomatenteelt volgens de door Agrifirm aangereikte informatie en volgens de op het product aangehechte etikettekst en dat zij (daardoor) schade heeft geleden. Agrifirm is toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst, althans heeft zij onrechtmatig gehandeld door aan [naam A BV] een gebrekkig product te leveren althans daarbij niet de juiste informatie of onvolledige informatie te verschaffen ter zake van de aangegeven veiligheidstermijn van drie dagen althans de wijze van toepassing van het product. Agrifirm moet de schade die [naam A BV] daardoor heeft geleden vergoeden.

4.12.
[naam A BV] stelt dat zij Gazelle heeft gebruikt in haar tomatenteelt volgens de door Certis aangereikte informatie en volgens de op het product aangehechte etikettekst en dat zij (daardoor) schade heeft geleden. Certis is daarvoor aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad nu zij een gebrekkig product op de markt heeft gebracht althans daarbij niet de juiste of onvolledige informatie heeft verschaft ter zake van de veiligheidstermijn van drie dagen althans de wijze van toepassing van het product. Gazelle is niet veilig in de teelt van tomaten te gebruiken, althans niet op de wijze zoals door Certis op het etiket is weergegeven. Certis heeft zulks gemotiveerd betwist.

4.13.
Essentie van de discussie tussen [naam A BV] en Certis over de informatie over de wijze van toepassing van het product is of op het etiket vermeld had moeten worden dat de toepassing van Gazelle niet herhaald mag worden. In het onderhavige geval maakt de gebruiksaanwijzing deel uit van het etiket. Daarom zal de rechtbank waar partijen beide woorden naast elkaar gebruiken slechts het woord ‘etiket’ gebruiken.
[naam A BV] stelt dat de informatie die Certis op het etiket vermeldt, gebrekkig is omdat daar niet is vermeld dat toepassing van het product niet herhaald mag worden. Certis voert aan dat wanneer op het etiket niets staat over herhaling zulks betekent dat het product maar één keer gebruikt mag worden.

4.15.
Certis heeft nog aangevoerd dat uit (de systematiek van) het etiket blijkt dat voor de bedekte teelt van tomaat, herhaling niet is toegestaan. [naam A BV] ontgaat die logica. De rechtbank constateert echter dat in onderdeel B van het etiket (de gebruiksaanwijzing) onder meer instructies voor toepassing staan. Daarin staan diverse categorieën gewassen beschreven met voor elke categorie de wijze van toepassing en dosering. Bij vier categorieën staat vermeld “Indien nodig de toepassing herhalen.” Bij de overige dertien categorieën, waaronder die voor “de bedekte teelt van aubergine, tomaat, paprika en Spaanse peper” staat de mogelijkheid van herhaling niet vermeld. De rechtbank deelt dan ook de visie van Certis dat uit (de systematiek van) het etiket blijkt dat voor de bedekte teelt van tomaat, herhaling niet is toegestaan. Waarom [naam A BV] die logica ontgaat, valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien.
Dat de diverse voor [naam A BV] werkzame mensen (spuiters en teeltadviseur) alsmede de door haar ingeschakelde expert dat anders zien, maakt zulks niet anders. Ook het feit dat na drie bespuitingen de residuwaarden nog onder de MRL lagen en het feit dat in het wettelijk gebruiksvoorschrift voor de teelt van appel, peer, kers en aardappel een maximum van 2 of 3 keer per jaar wordt voorgeschreven om resistentieopbouw te voorkomen, maakt zulks niet anders.

4.17.
Gezien het vorenstaande valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat Certis op het etiket onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft ter zake van de veiligheidstermijn van drie dagen. De professionele medewerkers van [naam A BV] worden geacht te weten dat deze veiligheidstermijn geen betrekking heeft op de halfwaardetijd en daarmee op de residuwaarden in de tomaten.

LS&R 835

Verordening aanbod, gebruik biociden en toegang tot de markt

(4) Met het oog op de samenhang tussen Verordening (EU) nr. 528/2012 en Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) moet ook artikel 19, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 zodanig worden gewijzigd dat ook toxiciteit voor specifieke doelorganen bij eenmalige of herhaalde blootstelling, categorie 1, als indelingscriterium geldt, teneinde te voorkomen dat toelating wordt verleend voor het met het oog op gebruik door het publiek op de markt aanbieden van een biocide dat voldoet aan de criteria voor deze indeling. Op grond van artikel 19, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 mag er geen toelating worden verleend voor het met het oog op gebruik door het publiek op de markt aanbieden van biociden die volgens de criteria van bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad(8) moeten worden aangemerkt als persistent, bioaccumulerend en toxisch (PBT) dan wel zeer persistent en sterk bioaccumulerend (vPvB). Deze criteria hebben echter alleen betrekking op stoffen, terwijl biociden vaak mengsels en soms voorwerpen zijn. Artikel 19, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 dient derhalve betrekking te hebben op biociden die uit stoffen bestaan die aan voornoemde criteria voldoen dan wel die stoffen bevatten of genereren.

LS&R 623

Wijziging Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Stcrt. 2013, 17 467.
biocideDe Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: regeling) is aangepast vanwege de inwerkingtreding van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU, L 167) (hierna: verordening) op 1 september 2013. De inwerkingtreding van deze verordening bracht met zich mee dat de nationale regelgeving op die datum moest zijn aangepast aan de nieuwe situatie. Dit betekende dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden moest worden aangepast maar ook het daarop gebaseerde Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Met de voorliggende wijzigingsregeling is wat betreft de regeling daarin voorzien.

3 Hoofdlijnen van het voorstel


De wijzigingen van de regeling die voortvloeien uit de verordening zijn technisch van aard, in die zin dat er geen beleidskeuzen zijn maakt. Waar de verordening regels bevat, zijn vergelijkbare bepalingen uit de regeling geschrapt.

De verordening vraagt verder in artikel 65 van de lidstaten dat de nodige maatregelen worden genomen om naleving van de voorschriften te waarborgen. Wat betreft de regeling is hiertoe bijlage XIII, waarin de hoogten van bestuurlijke boetes zijn vastgelegd, aangepast aan de nieuwe situatie.

In verband met de duur van het overgangsrecht is bijlage XIII ook voorafgaand aan de inwerkingtreding van de verordening geactualiseerd.

De nieuwe definitie van biociden in de verordening brengt met zich mee dat in situ gegenereerde biociden onder de Europese biocidenregelgeving vallen. Dit zijn biociden die op de plaats van toepassing worden gegenereerd of opgewekt. In Nederland werden in situ gegenereerde biociden al tot biociden gerekend. Echter ozon, dat op de plaats van toepassing wordt opgewekt en chloorverbindingen die op de plaats van toepassing worden gegenereerd uit natriumchloride, werden daarvan uitgezonderd. Met de invoering van de verordening is het niet meer toegestaan om deze biociden uit te zonderen. Daarom zijn deze uitzonderingen uit de regeling geschrapt.

Voor een verdere toelichting met betrekking tot in situ gegenereerde biociden wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van de Memorie van Toelichting bij het bovengenoemde wetsvoorstel.

LS&R 473

Prejudiciële vraag: Beschermstof mogelijk uitgesloten van ABC

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 10 januari 2013, zaak C-11/13 (Bayer CropScience tegen DPMA)

Prejudiciële vragen gesteld door het Bundespatentgericht, Duitsland.


Octrooirecht. ABC. Verzoekster is houdster van een EP 0 719 261B1 voor ‘gesubstitueerde isoxazoline’. Deze zaak gaat over haar aanvraag voor een ABC voor gewasbeschermingsmiddelen voor het product „isoxadifen en zouten en esters daarvan”. Isoxadifen is een beschermstof die aan gewasbeschermingsmiddelen wordt toegevoegd vanwege de fytotoxische effecten. Zij heeft haar aanvraag gebaseerd op de eerder gegeven voorlopige toelating voor het gewasbeschermingsmiddel ‘MaisTer’. Het Duitse Patent- und Markenamt wijst de aanvraag in 2007 af, omdat een voorlopige toelating niet voldoende is en evenmin aan de voorwaarden voldoet.

Verzoekster gaat in beroep, verwijzend naar een aantal door het HvJ EU gewezen arresten als gevolg waarvan het niet langer gerechtvaardigd is de weigeringsgronden te handhaven. De appelrechter bevestigt dat maar voert als weigeringsgrond toe dat een beschermstof mogelijkerwijs geen werkzame stof kan zijn en dus geen product in de zin van Verordening 1610/96. In Verordening 1107/2009 wordt namelijk uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten waardoor beschermstoffen mogelijk uitgesloten zijn van een beschermingscertificaat.

De volgende vraag is aan het HvJ EU gesteld:

„Moeten de begrippen product in artikel 3, lid 1, en artikel 1, punt 8, en werkzame stof in artikel 1, punt 3, van verordening nr. 1610/96 aldus worden uitgelegd dat ook een beschermstof daaronder valt?”

LS&R 371

Wijziging wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden. Tekst van het wetsvoorstel, kamerstukken II, 2012/2013, 33 490, nr. 2, Memorie van toelichting, nr. 3, advies Raad van State en nader rapport, nr. 4.

Pesticide sprayingIn citaten, van de Raad van State:

In verband met de totstandkoming van de verordening voorziet het voorstel in het schrappen van een aantal bepalingen in de Wgb. Voorts wordt voorzien in de uitvoering van enkele verplichtingen die voortvloeien uit de verordening. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen van (implementatie-)technische aard en een opmerking over de bestuurlijke boete. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Uit de Memorie van toelichting:

In de verordening is een nieuwe procedure opgenomen om een biocide in één keer overal op de EU-markt te brengen, de zogenaamde Unietoelating. Nieuw is ook een vereenvoudigde toelating voor biociden die minder schadelijk zijn. De reikwijdte van de verordening is ten opzichte van de richtlijn op enkele punten verduidelijkt en uitgebreid. Bovendien zijn procedures waar nodig exacter omschreven of aangevuld ten opzichte van de richtlijn.

Meest in het oog springend is dat met biociden behandelde voorwerpen onder de reikwijdte van de verordening vallen. Deze voorwerpen, vaak ‘treated articles’ genoemd, zijn voor Nederland een nieuwe categorie. In paragraaf 2.2 wordt hier uitvoeriger op ingegaan.

3 Hoofdlijnen van het voorstel
Het wetsvoorstel is technisch van aard, in die zin dat het wetsvoorstel geen beleidskeuzen maakt. Waar de verordening regels bevat, zijn vergelijkbare bepalingen in de Wgb geschrapt.

De verordening vereist van lidstaten dat er een bevoegde autoriteit wordt aangewezen. Voor het aanwijzen hiervan wordt voorgesteld om artikel 4, tweede lid van de Wgb te wijzigen met het doel het College voor de Het wetsvoorstel is technisch van aard, in die zin dat het wetsvoorstel geen beleidskeuzen maakt. Waar de verordening regels bevat, zijn vergelijkbare
bepalingen in de Wgb geschrapt.

De verordening vereist van lidstaten dat er een bevoegde autoriteit wordt aangewezen. Voor het aanwijzen hiervan wordt voorgesteld om artikel 4, tweede lid van de Wgb te wijzigen met het doel het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) als zodanig aan te wijzen.

Omdat de verordening de toelating van biociden geheel regelt, dienen alle bepalingen in de Wgb inzake de toelating van biociden te worden geschrapt. De verordening vereist bovendien van lidstaten dat het niet naleven van de verordening gesanctioneerd kan worden. Daarom wordt voorgesteld het huidige hoofdstuk 5 van de Wgb, dat de bepalingen bevat betreffende de toelating van biociden, te vervangen door een nieuw hoofdstuk. Het nieuwe hoofdstuk 5 omvat onder meer een verbodsbepaling betreffende de relevante artikelen van de verordening en een artikel dat de grondslag biedt om nadere regels te stellen, daar waar de verordening daartoe nog de ruimte laat. Ook worden enkele bevoegdheden in lijn gebracht met de nieuwe situatie. Verder wordt voorgesteld om het overgangsrecht aan te passen aan de nieuwe
situatie en de bepalingen betreffende uitgewerkt overgangsrecht te schappen.

Als laatste wordt voorgesteld om de Wet op de economische delicten aan te passen, ten einde te bewerkstelligen dat overtreding van de verordening ook strafbaar wordt gesteld.

In de als bijlage bij deze memorie van toelichting gevoegde transponeringstabel is weergegeven welke bepalingen van de verordening implementatie behoeven en in welk artikel van de voorgestelde wijziging van de Wgb daarin is voorzien. Verder wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting voor een meer gedetailleerde toelichting op de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel

  • 1
  • 2
  • 11 - 17 van 17