Ziekenhuis  

LS&R 1455

Dat het Medisch centrum over octrooi-revenuen gaat, is geen besluit van Universiteit Leiden

Centrale Raad van Beroep 20 apr 2016, LS&R 1455; ECLI:NL:CRVB:2017:1534 (Medisch centrum octrooi-revenuen), https://www.lsenr.nl/artikelen/dat-het-medisch-centrum-over-octrooi-revenuen-gaat-is-geen-besluit-van-universiteit-leiden

Centrale Raad van Beroep 20 april 2017, IEF 16831; LS&R 1455; ECLI:NL:CRVB:2017:1534 (Medisch centrum octrooi-revenuen) Als randvermelding. Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar. Bij brief heeft appellante het college van bestuur van de Universiteit Leiden te kennen gegeven in overleg te willen treden over de mogelijkheden om de Uitvindersregeling. De kwestie is overgedragen aan het Medisch centrum en het college wijst appellante erop dat zij, als zij meent aanspraak te kunnen maken op revenuen van het gevestigde octrooi, zich tot haar (voormalige) werkgever, het [Medisch centrum], dient te wenden. De Raad is met de rechtbank en het college van oordeel dat de mededelingen in de brief van 30 oktober 2014 niet kunnen worden aangemerkt als (publiekrechtelijke) rechtshandelingen, nu zij niet op enig rechtsgevolg zijn gericht.

LS&R 1441

Ziekenhuis aansprakelijk voorschrijven van Prednison zonder botversterkende middelen

Rechtbank Midden-Nederland 19 okt 2016, LS&R 1441; ECLI:NL:RBMNE:2016:7641 (verzoeker tegen Stichting Alrijne Zorggroep, Medirisk), https://www.lsenr.nl/artikelen/ziekenhuis-aansprakelijk-voorschrijven-van-prednison-zonder-botversterkende-middelen

Rechtbank Midden-Nederland 19 oktober 2016, LS&R ; ECLI:NL:RBMNE:2016:7641 (verzoeker tegen Stichting Alrijne Zorggroep, Medirisk) [verzoeker] , geboren op [1945] , lijdt aan Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD), een chronische longziekte. [verzoeker] is vanaf 1993 bekend met COPD. Zij heeft fracturen in rugwervels opgelopen en stelt het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor het onzorgvuldig behandelen van COPD, meer in het bijzonder voor het voorschrijven van Prednison en zonder daarnaast botversterkende middelen. De rechtbank verklaart voor recht dat er causaal verband (6:98 BW) is tussen de gemaakte medische fouten ex artikel 6:162 BW van het ziekenhuis en de artsen en de bij verzoeker ontwikkelde rugfracturen.

4.28.

De rechtbank overweegt het volgende. [verzoeker] heeft het verzoek tot het tweede deelgeschil ingesteld omdat tussen partijen een discussie is ontstaan bij de uitvoering van de medische expertise door [B] . Zij zijn in de gelegenheid gesteld om nadere vragen te stellen, maar niet tot overeenstemming konden komen over de (nader) te stellen vragen, meer in het bijzonder over de vraag of de door [verzoeker] voorgestelde vragen wel passend waren gelet op de oorspronkelijke vraagstelling. Met name de vraag of de Prednisonmedicatie gedurende de periode 2007 – 2009 door [B] in zijn onderzoek moest worden betrokken vormde de aanleiding voor de discussie tussen partijen. Uiteindelijk is het rapport van [B] , zonder deze gegevens, tot uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de causaliteit. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat kan worden aangenomen dat er voor [verzoeker] voldoende aanleiding was om de vraag te willen voorleggen. [verzoeker] had immers door de royale afgifte van Prednison, zonder gebruik van botschermende medicatie, letsel opgelopen, en mocht er in redelijkheid van uitgaan dat de aanvullende gegevens over de duur en omvang van de Prednisonmedicatie mogelijk van belang zouden zijn. Geoordeeld wordt dat Alrijne ten onrechte heeft geweigerd haar instemming te verlenen met de vraagstelling van [verzoeker] op dit onderdeel, zodat het in overwegende mate aan Alrijne is te wijten dat de onderhandelingen zijn vastgelopen. Dit betekent dat de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt om de onderhandelingen vlot te trekken, en om te trachten om alle medische gegevens en de apothekerslijsten te verkrijgen, als redelijke kosten worden aangemerkt.

Dat [verzoeker] aanleiding heeft gezien om geen medewerking te verlenen aan de expertise totdat er duidelijk zou bestaan over de nader te stellen vragen, doet daaraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep van [verzoeker] op het blokkeringsrecht ook aldus te worden begrepen en niet als een beroep op het blokkeringsrecht.

LS&R 1407

Expertise radioloog tussen verzekeraar en gynaecoloog niet op te roepen via 35 Wbp door patiënt

Rechtbank Gelderland 1 nov 2016, LS&R 1407; ECLI:NL:RBGEL:2016:6691 (moeder tegen Veduma Medisch Adviseurs), https://www.lsenr.nl/artikelen/expertise-radioloog-tussen-verzekeraar-en-gynaecoloog-niet-op-te-roepen-via-35-wbp-door-pati-nt

Rechtbank Gelderland 1 november 2016, IT 2200; LS&R 1407; ECLI:NL:RBGEL:2016:6691 (moeder tegen Veduma Medisch Adviseurs) Wet bescherming persoonsgegevens. Beroepsaansprakelijkheid arts. Moeder is via een keizersnede bevallen, bij haar kind is een hoge dwarslaesie geconstateerd en verwijt onzorgvuldige behandeling. Op voet van 834a Rv heeft niet op voet van 834a Rv recht op afgifte van een door de aansprakelijkheidsverzekeraar en de gyneacoloog ingewonnen expertise van een radioloog. Het advies van medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de arts tegen wie de verzoeker procedeert, wordt op voet van artikel 35 lid 2 Wbp wordt gevraagd mededeling te doen. De reikwijdte van het inzagerecht is beperkt tot feitelijke persoonsgegevens van eiseres, niet (ook) op de medische analyse. Maar ook indien het informatierecht zich wel zou uitstrekken over de hiervoor bedoelde medische analyse is Veduma niet gehouden daarvan mededeling te doen aan [eiseres]. Deze gynaecoloog en de Stichting, als procespartijen, hebben het recht zich vrijelijk en in beslotenheid op hun positie te beraden. Het aannemen van een verplichting tot openbaarmaking van een analyse van die positie door derden aan de wederpartij in de gerechtelijke procedure zou dit recht op onaanvaardbare wijze aantasten. Ex art. 43 aanhef en onder e Wbp is Veduma genoopt haar medische analyse aan [eiseres] te onthouden. Verzoek afgewezen.

LS&R 1406

HvJ EU: compensatie kosten radiodiensten voor veiligheidsdiensten

Hof van Justitie EU 21 dec 2016, LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974 (TDC), https://www.lsenr.nl/artikelen/hvj-eu-compensatie-kosten-radiodiensten-voor-veiligheidsdiensten

HvJ EU 21 december 2016, IT 2195; LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974; C-222/13 (TDC) Telecom. De zaak betreft de compensatie voor kosten van spoed- en veiligheidsdiensten (radiodiensten). De universeledienstrichtlijn staat een nationale regeling in de weg die voorziet in een compensatiemechanisme wanneer winst van die diensten hoger is dan verlies van aanvullende verplichte diensten. HvJ EU:

De bepalingen van [universeledienstrichtlijn], meer bepaald artikel 32 van deze laatste, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die voorziet in een compensatiemechanisme voor het verrichten van aanvullende verplichte diensten op grond waarvan een onderneming geen aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van een aanvullende verplichte dienst, wanneer de winst die die onderneming heeft behaald met het verrichten van andere onder haar universeledienstverplichtingen vallende diensten hoger is dan het aan het verrichten van die aanvullende verplichte dienst verbonden verlies.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een onderneming die als verrichter van aanvullende verplichte diensten is aangewezen, slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van die diensten indien die kosten voor die onderneming een onredelijke last vormen.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de nettokosten die voor een aangewezen onderneming aan een universeledienstverplichting verbonden zijn, moeten worden berekend als zijnde het verschil tussen alle inkomsten en alle kosten die verband houden met de verrichting van de betrokken dienst, daaronder begrepen de inkomsten en de kosten die de onderneming ook zonder universeledienstverrichter te zijn zou hebben gehad.

In omstandigheden als in het hoofdgeding is het feit dat de met een aanvullende verplichte dienst in de zin van artikel 32 van de universeledienstrichtlijn belaste onderneming die dienst niet alleen op het grondgebied van Denemarken, maar ook op dat van Groenland verricht, niet van invloed op de uitlegging van de bepalingen van die richtlijn.

Artikel 32 van richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft voor zover het de lidstaten verbiedt, de onderneming die met het verrichten van een aanvullende verplichte dienst is belast de met die dienst verbonden kosten geheel of ten dele te laten dragen.Het loyaliteits-, het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan de met een universele dienst belaste onderneming aanvragen voor vergoeding voor het verlies over het voorgaande boekjaar moet indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen die onderneming bij de bevoegde nationale instantie een jaarverslag moet indienen, mits die termijn niet minder gunstig is dan de termijn die naar nationaal recht geldt voor een overeenkomstige aanvraag en hij de uitoefening van de aan de ondernemingen door de universeledienstrichtlijn verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, dat te verifiëren.

LS&R 1399

Vordering afgifte medische gegevens ex 843a Rv tijdens verzoekschriftprocedure in strijd met goede procesorde

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 nov 2016, LS&R 1399; ECLI:NL:RBZWB:2016:7052 (X tegen Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM), https://www.lsenr.nl/artikelen/vordering-afgifte-medische-gegevens-ex-843a-rv-tijdens-verzoekschriftprocedure-in-strijd-met-goede-p

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 november 2016, IT 2187; LS&R 1399; ECLI:NL:RBZWB:2016:7052 (X tegen Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM) Persoonsgegevens. Medische gegevens. ZLM vordert huisartsenkaart en medische informatie van fysiotherapeutische behandeling die X heeft ondergaan. De incidentele vordering van de verzekeraar tot afgifte van medische gegevens op grond van art. 843a Rv tijdens verzoekschriftprocedure tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek, is in dit stadium, in strijd met een goede procesorde.

LS&R 1346

Uitspraak ingezonden door Paul Marcelis en Gregor Vos, Brinkhof.

In brief aan ziekenhuisinkopers een concurrerend product als onveilig bestempelen

Rechtbank Den Haag 18 jul 2016, LS&R 1346; (Becton Dickinson tegen B. Braun), https://www.lsenr.nl/artikelen/in-brief-aan-ziekenhuisinkopers-een-concurrerend-product-als-onveilig-bestempelen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 juli 2016, IEF 16116; LS&R 1346 (Becton Dickinson tegen B. Braun)
Reclame. Onrechtmatige uiting. Braun heeft aan inkopers van verschillende ziekenhuizen een brief gezonden met de strekking dat haar productontwerp is aangepast, naar aanleiding van een aanhangige octrooirechtprocedure, dat de VPS van Becton onveilig is, althans onveiliger dan haar VPS oud. Braun citeert daarbij tekst uit de procedure, deze dient zij te rectificeren.

LS&R 1305

NZa kan sterke kostprijsdaling kaakchirugie 2014 niet verklaren

College van Beroep voor het Bedrijfsleven 19 apr 2016, LS&R 1305; ECLI:NL:CBB:2016:101 (Stichting Extramural Mondzorg tegen NZa), https://www.lsenr.nl/artikelen/nza-kan-sterke-kostprijsdaling-kaakchirugie-2014-niet-verklaren

CBb 19 april 2016, LS&R 1305; ECLI:NL:CBB:2016:101 (Stichting Extramural Mondzorg tegen NZa)
Beroep van een zelfstandig behandelcentrum, dat een beperkt aantal kaakchirurgische verrichtingen uitvoert, tegen een tariefbeschikking waarbij de vergoedingen voor het kostendeel van twee verrichtingen die het behandelcentrum het meest uitvoert met 50,7% resp. 63,0% zijn verlaagd. Naar het oordeel van het College moet ernstig getwijfeld worden aan de juistheid van de door ziekenhuizen aangeleverde kostprijzen die door verweerster voor de vaststelling van de tarieven zijn gebruikt. Een aantal van deze kostprijzen is onrealistisch laag. Verweerster heeft geen verklaring kunnen geven voor de sterke kostprijsdaling die voor het jaar 2014 uit de gebruikte gegevens is voortgevloeid. Verweerster zal aan de hand van een nader onderzoek naar de werkelijke kosten van voormelde behandelingen moeten motiveren – indien de voor het jaar 2014 vastgestelde vergoedingsbedragen worden gehandhaafd – in hoeverre deze redelijkerwijs kostendekkend zijn. Het verzoek om schadevergoeding gaat de drempel van € 25.000,-- te boven. Het College is niet bevoegd om over dat verzoek te beslissen. Appellante zal zich met dat verzoek kunnen wenden tot de civiele rechter.

LS&R 1277

Sehos handelt niet onzorgvuldig door te volstaan met triagebeoordeling zonder medische beoordeling

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 24 november 2015, LS&R 1277; ECLI:NL:OGHACMB:2015:68 (Appellant tegen Stichting Sint Elisabeth Hospitaal)
Medische beroepsfout. Appellant heeft zich met zijn lichamelijke klachten tot geïntimeerde gewend, huisarts te Curaçao. Na behandeling heeft appellant de afdeling Spoedeisende hulp van het Sehos bezocht. De volgende dag is appellant geopereerd in Venezuela. Appellant stelt dat het Sehos en geïntimeerde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Het Hof oordeelt dat het Sehos niet onzorgvuldig jegens appellant heeft gehandeld door te volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling. Het Hof draagt geïntimeerde op tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij niet uiterlijk op 24 september 2008 appellant uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg heeft verwezen.

2.6 Het hiervoor in rov. 2.4 sub a bedoelde verwijt is tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd. De hiervoor in rov. 2.4 sub b en c bedoelde verwijten zijn in de tegenbewijsopdracht verdisconteerd. Het hiervoor in rov. 2.4 sub d bedoelde verwijt is wellicht terecht gemaakt, maar onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat dit een zelfstandige oorzaak is van schade bij [appellant]. Indien [geïntimeerde] slaagt in het leveren van tegenbewijs, zal de vordering tegen haar worden afgewezen.

2.7 Indien [geïntimeerde] niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, dient de vraag beantwoord te worden wat er zou zijn gebeurd in het hypothetische geval dat [geïntimeerde] uiterlijk op 24 september 2008 [appellant] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig naar een chirurg had verwezen, met een verwijsbrief met bevindingen en diagnosestelling. Welke medische behandeling zou er dan gevolgd zijn? Zou [geïntimeerde] dan ook naar het Sehos zijn gegaan en zo ja, op welke datum? Zou hij ook naar Venezuela zijn gereisd voor medische behandeling, en zo ja, op welke datum? Door wie zou de medische behandeling betaald zijn? Voorshands acht het Hof aannemelijk dat een medisch deskundigenbericht nodig zal zijn om het Hof in staat te stellen een deel van deze of dergelijke vragen te beantwoorden. Na bewijslevering kunnen partijen zich hierover uitlaten. Het Hof houdt iedere verdere beslissing in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde] aan.

2.8 Voor zover de vordering tegen het Sehos is gericht, is zij gebaseerd op – naar het Hof begrijpt, mede gelet op het overgelegde rapport van de klachtencommissie – het verwijt dat het Sehos heeft volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling.

2.9 De klachtencommissie van het Sehos heeft opgemerkt dat het emergency-formulier geen melding ervan maakt dat men bekend was met het feit dat [appellant] reeds meermalen de huisarts had geconsulteerd. Het GEA heeft overwogen dat de door [appellant] zelf verstrekte informatie inhield dat hij last had van "pijnlijke hemorroïden". Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij tijdens zijn bezoek aan de afdeling Spoedeisende Hulp van het Sehos aan het triagepersoneel heeft medegedeeld dat hij met zijn klachten al een aantal keer bij de huisarts was geweest en dat de klachten steeds erger werden. Ook is onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de informatie dat [appellant] last had van "pijnlijke hemorroïden", naar maatstaven van zorgvuldigheid het Sehos aanleiding had moeten geven om een andere triagebeoordeling te geven of verdere actie te ondernemen. Gelet daarop verenigt het Hof zich met het oordeel van het GEA dat het Sehos niet onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld door te volstaan met een triagebeoordeling zonder medische beoordeling. De enkele omstandigheid dat de klachtencommissie tot een andere conclusie is gekomen, doet daar niet aan af.

LS&R 1271

Het Groene Hart Ziekenhuis aansprakelijk door niet adequate reactie op complicaties

Rechtbank Rotterdam 19 februari 2016, LS&R 1271; ECLI:NL:RBROT:2016:1327 (Verzoekster tegen Stichting Groene Hart Ziekenhuis)
Medische aansprakelijkheid. Verzoekster is geopereerd in het Groene Hart Ziekenhuis. Nadat er complicaties zijn opgetreden is verzoekster overgeplaatst en geopereerd in het Medisch Centrum Haaglanden, waarnaar zij een partiële dwarslaesie heeft opgelopen. Het rapport van de orthopedisch chirurg kan worden gebruikt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid, met uitzondering van het oordeel over de termijn. De rechtbank oordeelt dat het Groene Hart Ziekenhuis toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst door niet adequaat te reageren op de complicaties die zijn ontstaan na de operatie. Het Groene Hart Ziekenhuis is verplicht de geleden schade te vergoeden.

4.12. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn tegen het gebruik van het rapport van [orthopedisch chirurg] bij de verdere beoordeling van aansprakelijkheid en eventuele schadeafwikkeling, met uitzondering van het oordeel over de termijn (van twee tot vier uur) waarbinnen volgens [orthopedisch chirurg] ingegrepen had moeten worden in het geval van een epidurale bloeding. Partijen zijn, op dat onderdeel na, dus aan de rapportage van [orthopedisch chirurg] gebonden. Hierover zal een verklaring voor recht worden gegeven. De rapportage zal dan ook hieronder bij de beoordeling van de aansprakelijkheid als uitgangspunt worden genomen.

4.25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Groene Hart Ziekenhuis jegens [verzoekster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst door niet adequaat te reageren op de complicatie die zich op 21 oktober 2008 bij [verzoekster] voordeed. Het Groene Hart Ziekenhuis is dientengevolge verplicht de schade te vergoeden die [verzoekster] als gevolg hiervan heeft geleden.
   

LS&R 1270

Mislukte complexe ICT-opdracht van een ziekenhuis

Hof 's-Hertogenbosch 23 februari 2016, LS&R 1270; ECLI:NL:GHSHE:2016:617 (Tweesteden Ziekenhuis tegen Alert c.s.)
Zie eerder IT 1916. Mislukte complexe ICT-opdracht van een ziekenhuis betreffende de levering en implementatie door Alert c.s. van een ziekenhuisinformatiesysteem en elektronisch patiëntendossier. Na tussenuitspraak met afbakening van de geschillen en een voornemen tot deskundigenonderzoek, wordt op verzoek van partijen een regiezitting bepaald. Het hof is van mening dat de geconstateerde feiten zonder deskundigenvoorlichting niet goed op hun waarde kunnen worden gewogen en dat drie deskundige hun oordeel moeten geven, namelijk iemand uit de medische hoek, iemand uit de softwarebrache en een projectmanager. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, kan deze mede worden benut voor het bevorderen van een minnelijke regeling tussen partijen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

6.4.1. Het hof blijft erbij dat het zonder deskundigenvoorlichting de geconstateerde feiten niet goed op hun waarde kan wegen (zie rov. 3.11.1 van het tussenarrest en de daarvoor aldaar gegeven motivering). Het gaat dan ook voorbij aan het verzoek van TsZ in haar akte na tussenarrest om af te zien van het voorgenomen deskundigenbericht, en in plaats daarvan een eindbeslissing te nemen in deze procedure of een bewijsopdracht aan Alert c.s. te geven. Overigens kan in een later stadium worden bezien of na het deskundigenonderzoek nadere bewijslevering (onder meer door het horen van getuigen) aangewezen is.

6.4.2. Het hof meent nog steeds dat drie deskundigen hun oordeel moeten geven, iemand uit de medische hoek, iemand uit de softwarebranche en een projectmanager (rov. 3.11.2, tussenarrest). Alert c.s. zijn het blijkens hun akte na tussenarrest eens met deze aanpak (met dien verstande dat volgens hen de deskundige uit de medische hoek niet een directeur van een ziekenhuis zou moeten zijn). TsZ heeft bezwaar tegen het aantal en voorgenomen samenstel van deskundigen. Volgens TsZ zijn er deskundigen met een voldoende breed profiel om antwoord te kunnen geven op de vragen van het hof. Het hof zou hier graag concreet met (de advocaten van) partijen over van gedachten wisselen tijdens de te houden comparitie.

6.5. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal de comparitie mede kunnen worden benut voor het bevorderen van een minnelijke regeling tussen partijen. Het komt het hof voor dat partijen hun geschillen sneller, goedkoper en meer op maat gesneden kunnen beëindigen door zakelijke mediation. In dat traject kunnen zij hun voordeel doen met de afbakening van hun geschillen door het hof in het tussenarrest. Partijen wordt in overweging gegeven ruim voor de te bepalen datum van de comparitie hierover met elkaar in overleg te treden. Het hof wijst partijen nog op de mogelijkheid dat een deskundige in dezen (eventueel in samenwerking met een ervaren mediator) partijen tot een regeling brengt (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0380, rov. 3.8.3).