Conclusie AG: klachten inventiviteit medisch octrooi ongegrond

Conclusie AG HR 30 augustus 2019, IEF 18717, IT 1739; ECLI:NL:PHR:2019:939 (Coloplast tegen Medical4You) In deze octrooizaak staat de geldigheid centraal van het Europese octrooi van Coloplast EP1145729 voor een gebruiksklaar urinekathetersamenstel. Dat octrooi sneuvelt bij het hof op inventiviteit [IEF 175191] en in cassatie gaat het ook alleen om de inventiviteitsvraag. De klachten richten zich op de toepassing door het hof van de problem solution approach en met name de “could-would”-regel en de benadering van het objectieve technische probleem waar het octrooi een oplossing voor zou bieden. Ook zijn klachten geformuleerd over de beoordeling van aanwijzingen die de gemiddelde vakman had (of juist niet) in de stand van de techniek richting de uitvinding. Verder speelt in cassatie of hier sprake was van het overwinnen van vooroordelen in de ogen van die vakman, of zogenoemde “secundary indicia” voor inventiviteit, zoals tijdsverloop (“long- felt need”) correct zijn benaderd door het hof en of de grenzen van de rechtsstrijd in acht zijn genomen. Ook kan volgens Coloplast de beoordeling van het hof van de combinatie-uitvindingenproblematiek de toets in cassatie niet doorstaan. Deze klachten zijn volgens AG tevergeefs voorgesteld.
Gerede kans niet inventief octrooi in beroep

Rechtbank Den Haag 17 september 2019, IEF 18693, LS&R 1738; ECLI:NL:RBDHA:2019:9764 (Bayer tegen Ceva) Octrooirecht. Bayer maakt onderdeel uit van het internationale Duitse concern Bayer AG, dat onder meer gericht is op onderzoek naar en ontwikkeling van farmaceutische producten en diergeneesmiddelen. Ceva maakt onderdeel uit van de Ceva groep, een Frans farmaceutisch concern dat is gespecialiseerd in onder meer de ontwikkeling van medicijnen. Bayer is houdster van het EP 496 octrooi dat ziet op een samenstelling bestaande uit triazinonen en ijzer(III)-complexverbindingen voor het gelijktijdig behandelen van ijzertekorten en coccidia-infecties bij dieren. Ceva gebruikt een soortgelijke samenstelling. Ceva komt met het voornemen Forceris in september op de Nederlandse markt te brengen, waardoor zij volgens Bayer inbreuk dreigt te maken op EP 496. Onder andere Forceris en de ijzer-verbindingen zouden aan alle kenmerken van conclusie 1 voldoen. Bayer vordert een verbod inbreuk te maken op EP 496 in Nederland. De inventiviteit is in geding. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.
AIPPI - Oproep inzendingen VIE-prijs

De Vereniging voor Intellectuele Eigendom (VIE) is de Nederlandse Groep van de internationale vereniging Association Internationale pour la Protection de la Propriété Intellectuelle (AIPPI). AIPPI heeft tot doel de nationale en internationale bescherming van Intellectuele Eigendom te bevorderen door op verschillende wijzen aandacht te vragen voor de bescherming van creatie en innovatie.
Jaarlijks reikt de vereniging de VIE-prijs uit aan een jonge auteur van een publicatie die een wezenlijke of vernieuwende bijdrage levert aan de kennis en het begrip van het intellectuele eigendomsrecht of het ongeoorloofde mededingingsrecht in Nederland.
Tijdens het IE Symposium op 11 maart 2020 zal deze prijs weer worden uitgereikt. Voor de VIE-prijs komen in aanmerking publicaties die een wezenlijke en/of vernieuwende bijdrage leveren aan de kennis en het begrip van het intellectuele eigendoms- of het ongeoorloofde mededingingsrecht in Nederland, door een auteur die op het moment van publicatie niet ouder was dan 35 jaar, in het Nederlands of Engels, die binnen vijftien maanden voorafgaand aan de uitreiking van de prijs zijn gepubliceerd. Proefschriften komen niet in aanmerking.
Uitspraak ingezonden door Peter van Gemert, Bird & Bird.
MS-octrooi niet nieuw en inventief

Hof Den Haag 10 september 2019, IEF 18687, LS&R 1736; ECLI:NL:GHDHA:2019:3690 (Swiss Pharma tegen Biogen) Octrooirecht. Hoger beroep van vonnis 12 juli 2017 [IEF 16959]. Biogen houdt zich bezig met geneesmiddelen en therapieën voor de behandeling van neurologische, zeldzame ziekten en auto-immuunziekten en is houdster van het EP 127 octrooi. Swiss Pharma (SPI) fabriceert en verhandelt generieke geneesmiddelen. SPI stelt dat de conclusies van EP 127 nietig zijn, omdat deze niet nieuw zijn in het licht van Miller, die volgens SPI tot de stand van de techniek behoort, omdat EP 127 geldig beroep kan doen op de prioriteit van P1 en P2. Daarnaast stelt zij dat alle conclusies in het licht van onder meer Tubridy, het Conference Abstract en de Press Release inventiviteit mist. In eerste aanleg heeft de rechtbank het Nederlandse deel van EP 127 vernietigd en geoordeeld dat de conclusies 1, 3 en 4 niet nieuw zijn. In hoger beroep vordert Biogen vernietiging van het bestreden vonnis. Biogen slaagt er niet in de vernietiging hard te maken. Het hof bekrachtigd het vonnis in eerste aanleg.
Artikel ingezonden door Auke-Frank Tadema, student LLM-student IT-recht Rijksuniversiteit Groningen.
Opinie A-G Hogan in gevoegde zaken Royalty Pharma en Sandoz

Op 11 september 2019 verscheen de conclusie van A-G Hogan in de gevoegde zaken C-650/17 (Royalty Pharma) en C-114/18 (Sandoz), waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over artikel 3 sub a van de ABC-verordening (Vo. 469/2009). Hij borduurt hierbij voort op zaak C-121/17 (Teva/Gilead), waarin werd bevestigd dat het criterium om te bepalen wat het product dat door een van kracht zijnd basisoctrooi wordt beschermd het regime van artikel 69 EOV is, in samenhang met het uitlegprotocol van dit artikel. De reikwijdte van het aanvullend beschermingscertificaat moet daarom worden bepaald aan de hand van de conclusies van het octrooi dat de basis vormt van het ABC. Het product moet daar ofwel expliciet in worden genoemd, ofwel de conclusies moeten daar noodzakelijkerwijs en specifiek ("necessarily and specificly") naar verwijzen. In Teva/Gilead werd geoordeeld dat ten aanzien van een combinatieproduct de octrooiconclusies, in het licht van de beschrijving en tekeningen, noodzakelijkerwijs naar de combinatie van werkzame stoffen moet verwijzen en dat elk van de werkzame stoffen afzonderlijk specifiek identificeerbaar moeten zijn in de leer van het octrooi.
Geen wettelijke grond voor verstrekken medische persoonsgegevens aan minister van VWS

Rechtbank Midden-Nederland 23 juli 2019, IT 2856, LS&R 1733; ECLI:NL:RBMNE:2019:3442 ( X tegen Autoriteit Persoonsgegevens en NZA, CPB en Staat der Nederlanden) Einduitspraak na bestuurlijke lus. Eiseres heeft verzocht om op te treden tegen de verzameling, verwerking, en verstrekking aan derden van persoonsgegevens in het Diagnose-behandelcombinatie-informatiesysteem (DIS). NZa is als beheerder van DIS derde partij. Verweerster moest nader onderzoeken of de gegevens die de NZa verzamelt en zelf verwerkt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Ook moest worden onderzocht of het verstrekken van gegevens aan de ACM, het CBS en ZiNL noodzakelijk is voor de uitoefening van hun wettelijke taak of taken. Tot slot moest verweerster onderzoeken en motiveren waarom zij niet handhavend heeft opgetreden in de richting van de NZa vanwege de onrechtmatige verstrekking van bijzondere persoonsgegevens aan de minister van VWS en het CPB.
Prejudiciële vragen over schade door inbrengen PIP-implantaat

Hof 's-Hertogenbosch 27 augustus 2019, LS&R 1732; ECLI:NL:GHSHE:2019:3188 (PIP-implantaat) Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in een PIP-zaak. Silliconenimplantaten zorgen voor pijnklachten bij een patiënte. De aansprakelijkheid van de zorgverlener voor het gebruik van een ongeschikte hulpzaak werd eerder door de rechtbank afgewezen.
Nadere verpakkingseisen Cubaanse sigaren rechtmatig

Rechtbank Den Haag 24 juli 2019, IEF 18665, RB 3339, LS&R 1730; ECLI:NL:RBDHA:2019:8534 (Cubacigar tegen de Staat) Overheidsaansprakelijkheid. Cubacigar is de distributeur in de Benelux van handgemaakte Cubaanse sigaren. Het geschil betreft de rechtmatigheid van nadere verpakkingseisen voor sigaren op de Nederlandse markt. De nadere verpakkingseisen in de Tabaks- en rookwarenregeling zijn naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de Tabaksproductenrichtlijn en het recht betreffende het vrije verkeer van goederen. De verpakkingseisen zijn gerechtvaardigd uit het oogpunt van de volksgezondheid en ook aan de eisen van het evenredigheidsbeginsel is voldaan. De vorderingen van Cubacigar worden afgewezen.
Verstrekking medisch dossier van erflater op grond van zwaarwegend belang
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 augustus 2019, IT 2853, LS&R 1729, ECLI:NL:RBMNE:2019:3621 (Neef tegen Inovum) De heer A. is in 2016 op 84-jarige leeftijd overleden. Vanaf 2015 tot de dag van zijn overlijden woonde hij in een zorginstelling, geëxploiteerd door Inovum. Zijn neef, eiser, is in 2016 benoemd tot enig erfgenaam. De bodemprocedure die aanhangig is bij de rechtbank gaat om de vraag of het testament rechtsgeldig is.Cruciaal in deze procedure kan het deskundigenrapport van neuroloog B. zijn over in hoeverre erflater in staat was zijn wil te bepalen. Erflater leed ook toen aan dementie. Zonder afschrift van het medisch dossier is het voor eiser niet mogelijk om te toetsen hoe de neuroloog tot zijn conclusies in zijn deskundigenrapport is gekomen. Er is sprake van een zwaarwegend belang dat de doorbreking van de geheimhoudingsplicht door Inovum rechtvaardigt.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [eiseres] voorgestane toestemming op basis van bovenstaande niet kan worden aangenomen. Feit is dat [eiseres] bij leven van erflater zijn mentor was. In de jurisprudentie is eens aangenomen dat aan een ex-mentor, vanwege zijn of haar taakstelling, een inzagerecht tot de (medische) gegevens van een overledene toekomt. De situatie die tot deze uitspraak heeft geleid is wat de voorzieningenrechter betreft van andere aard dan in onderhavige zaak. [eiseres] wenst toegang tot het medisch dossier van erflater niet vanuit haar hoedanigheid van (ex-)mentor, maar vanuit haar positie van testamentair erfgenaam. Ook uit de goede band die zou hebben bestaan tussen erflater en [eiseres] kan niet zonder meer veronderstelde toestemming volgen. De rol die [eiseres] heeft gespeeld bij de bezoeken aan medici, waarbij zij erflater begeleidde, is onduidelijk gebleven. Zo is niet gesteld en ook niet op een andere manier duidelijk geworden of [eiseres] tijdens deze bezoeken ook het woord heeft gevoerd namens erflater of namens hem beslissingen heeft genomen. Hierbij heeft te gelden dat aan het aannemen van een dergelijke toestemming achteraf hoge eisen moeten worden gesteld vanwege het recht op privacy van de betrokken patiënt en vanwege de algemene belangen die zijn betrokken bij het medisch beroepsgeheim.4.10.
Bij het antwoord op de vraag of er aan de zijde van [eiseres] sprake is van een zwaarwegend belang, neemt de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.4.11.
De bodemprocedure die aanhangig is bij de rechtbank heeft betrekking op – onder meer – de vraag of het testament dat erflater heeft laten opmaken rechtsgeldig is. In deze bodemprocedure loopt [eiseres] het risico op het verliezen van haar testamentaire erfgenaamschap. Cruciaal in deze procedure kan het deskundigenrapport van neuroloog dr. [B] zijn. De vraag staat daarbij centraal in hoeverre erflater op het moment van verlijden van het testament in staat was zijn wil te bepalen. Die vraag is opgekomen omdat erflater ook toen lijdende was aan dementie. Zonder afschrift van het medisch dossier van erflater is het voor [eiseres] niet mogelijk om te toetsen hoe dr. [B] tot zijn conclusies in zijn deskundigenrapport is gekomen, namelijk dat erflater toen zijn wil niet meer kon uiten. Daarbij heeft te gelden dat [eiseres] niet langs andere weg aan deze gewenste medische informatie kan komen. Een andere bron dan het medisch dossier is er namelijk niet. Ook het horen van dr. [B] ter terechtzitting, zal onvoldoende tegemoet komen aan haar belang van het toetsen van het rapport van dr. [B] , omdat dr. [B] zich (mogelijk met succes) zal beroepen op zijn beroepsgeheim, indien het behandeldossier van [naam locatie] niet aan [eiseres] en/of aan de neef [A] bekend is.4.12.
Inovum heeft nog aangevoerd, dat het belang van [eiseres] overwegend van financiële aard is en dat dat niet kan leiden tot de conclusie dat [eiseres] een zwaarwegend belang heeft. Dat verweer slaagt niet. Het gaat immers niet alleen daar om, maar (ook) om de vraag of er een rechtsgeldig testament tot stand is gekomen en dus of er sprake is van de uitvoering van de laatste wil van erflater, indien hij zijn wil heeft kunnen bepalen.
Geen onjuist rechtsopvatting voorbehouden zuivelbenaming

HR 30 augustus 2019, IEF 18655, RB 336; LS&R 1728; ECLI:NL:HR:2019:1293 (Nederlandse zuivelorganisatie tegen Alpro Nederland) Europees recht. NZO is de brancheorganisatie van de Nederlandse zuivelindustrie. Alpro verzorgt op de Nederlandse markt de verkoop en distributie van de sojaproducten, zie ook [LS&R 1707] Deze zaak gaat over de vraag of Alpro op ontoelaatbare wijze een aantal van haar sojaproducten als zuivelproducten heeft aangeduid, althans de indruk heeft gewekt dat het om zuivelproducten gaat - “Schep-yofu” en Mild & Creamy, Alpro’s Cuisine en “Luchtig(Aeré) & Creamy”, en Alpro’s sojadranken. Op grond van Verordening (EU) 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en de voorlopers daarvan is dat verboden. In cassatie is met name aan de orde hoe de verordening moet worden uitgelegd. Of in een concreet geval sprake is van gebruik van een voorbehouden zuivelbenaming ter aanduiding van een niet-zuivelproduct hangt onmiskenbaar af van de omstandigheden van het geval. De opvatting dat het gebruik van een zuivelbenaming bij de verhandeling van een niet-zuivelproduct onder geen enkele omstandigheid is toegestaan, is niet juist.