DOSSIERS
Alle dossiers

rechtspraak  

LS&R 875

Maandoverzicht Tuchtrecht maart 2014

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit eens per maand te publiceren [deze maand 24 stuks]. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13199

Klager verwijt de waarnemend huisarts dat zij een belastende doktersverklaring heeft opgesteld en ondertekend zonder dossierkennis en deze aan derden ter hand heeft gesteld. Daarmee heeft verweerster klager in persoon enorm beschadigd, want de brief is gebruikt in een juridische procedure, waarin klager en de moeder van de zoon van klager verwikkeld zijn.Verweerster is met haar handelen jegens klager op meerdere punten ernstig in gebreke gebleven. Het waarneembericht voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen en verweerster heeft zich als arts begeven op gebieden waar zij niet deskundig is.  Zij had bovendien geen toegang tot het patiëntendossier en kende de achtergronden niet. Klager heeft zijn standpunt dat verweerster hem in persoon enorm heeft beschadigd onvoldoende onderbouwd. Grotendeels gegrond. Berisping en publicatie in Medisch Contact.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13149
Klaagster verwijt de orthopeed dat hij haar heupoperatie niet adequaat heeft uitgevoerd. De nadien door haar ervaren beperkingen en klachten zijn het gevolg van deze operatie en klaagster voelt zich niet serieus genomen door de behandelend specialisten, met name niet door verweerder. Daarnaast heeft klaagster aangegeven dat de verwijderde platinaschroeven hadden moeten worden teruggegeven aan klaagster, wat niet is gebeurd. Verweerder heeft de operatie zelf correct uitgevoerd, maar heeft nagelaten zich er deugdelijk van te vergewissen of de door hem gebruikte prothese ook daadwerkelijk tot het beoogde resultaat zou kunnen leiden, gelet op de stand van de heup, de werkzaamheid van de spieren en de problemen met betrekking tot de knie van klaagster. Voor een adequaat uitvoeren van een operatie is tevens een deugdelijk vooronderzoek onontbeerlijk, en niet is gebleken dat verweerder dit heeft verricht, terwijl ook niet is gebleken van een deugdelijke postoperatieve controle. Gegrond: waarschuwing.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:66 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.103

De echtgenoot van klaagster is na een beroerte van 8 tot 9 april 2010 opgenomen geweest. Op 17 april 2010 wendt hij zich tot de SEH en vervolgens, op advies van de dienstdoende arts en arts-assistent, op 19 april 2010 tot de spoedpoli neurologie. De neuroloog ziet, nadat de arts-assistent de patiënt had onderzocht, geen reden om de patiënt zelf te onderzoeken of op te nemen. Op 21 april 2010 is patiënt met spoed opgenomen en bleek sprake van een recidief infarct. Hij is een kleine maand later overleden.De klacht komt er op neer dat de neuroloog de patiënt niet heeft gezien op 19 april 2010 en dat de arts-assistent niet heeft meegedeeld dat er sprake was van toename van de klachten. Indien een arts een patiënt niet ziet en onjuiste informatie krijgt, is het niet mogelijk een juiste diagnose te stellen. Haar man had op dat moment volgens klaagster opgenomen moeten worden.Klacht in eerste aanleg als ongegrond afgewezen. In beroep overweegt het Centraal Tuchtcollege dat in gevallen als de onderhavige een arts bij het beoordelen van een patiënt en het stellen van een diagnose niet mag afgaan op een arts-assistent niet in opleiding die nog geen jaar op de afdeling werkzaam is. Ambtshalve voegt het College daaraan toe dat de arts geen kennis heeft genomen van de inhoud van de brief van 20 april 2010 aangaande het consult op de dag daarvoor die, mede uit naam van de arts is opgesteld door de  arts-assistent, aan de huisarts van de patiënt is verzonden. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dat in beginsel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De neuroloog wordt gewaarschuwd.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13211
Klacht tegen huisarts gegrond voor zover zij ondanks duidelijk niet-pluis gevoel geen uitgebreider lichamelijk onderzoek heeft verricht en heeft nagelaten het verloop van het laboratoriumonderzoek nauwlettend te volgen. Waarschuwing. 

ECLI:NL:TGZCTG:2014:85 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.468

Klacht tegen psychiater die klaagster en haar zus op SPITS-spreekuur heeft gezien en over klaagster en haar zus een rapportage heeft uitgebracht waarin ten aanzien van klaagster en haar zus de diagnose folie à deux wordt gesteld. De klacht betreft onder meer het niet reageren op noodbrieven, het stellen van een onjuiste diagnose, het niet regelen van een BOR-bed, onvoldoende betrokkenheid, het verzenden van een onjuiste medische afsluitbrief, het stellen van een diagnose bij klaagster, terwijl zij niet is onderzocht en onwaarheid spreken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de psychiater niet over diagnostiek bij klaagster mocht rapporteren zonder klaagster in kennis te stellen van het feit dat (ook) zij in het gesprek psychiatrisch werd onderzocht en legt de maatregel van waarschuwing op.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:84 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.467
Klacht tegen psychiater die klaagster en haar zuster op SPITS-spreekuur heeft gezien en over klaagster en haar zuster een rapportage heeft uitgebracht waarin ten aanzien van klaagster en haar zuster de diagnose folie à deux wordt gesteld. De klacht betreft onder meer het niet reageren op noodbrieven, het stellen van een onjuiste diagnose, het niet regelen van een BOR-bed, onvoldoende betrokkenheid, het verzenden van een onjuiste medische afsluitbrief, het stellen van een diagnose bij klaagster, terwijl zij niet is onderzocht en onwaarheid spreken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de psychiater niet over diagnostiek bij klaagster mocht rapporteren zonder klaagster in kennis te stellen van het feit dat (ook) zij in het gesprek psychiatrisch werd onderzocht en legt de maatregel van waarschuwing op.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:89 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.066
Klacht tegen huisarts. Klager heeft verwijt verweerder dat die hem, na een tekenbeet, niet conform de CBO-richtlijn heeft behandeld en voorts dat verweerder zonder toestemming van klager in diens medisch dossier heeft gekeken nadat klager uit de praktijk van verweerder was uitgeschreven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht op beide onderdelen afgewezen. Het hoger beroep van klager slaagt voor zover het zich richt tegen het raadplegen door verweerder van het dossier van klager. Het Centraal Tuchtcollege legt aan de arts de maatregel van waarschuwing op.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/287

Klager verwijt de psychiater dat hij na een multidisciplinair overleg heeft besloten om klager niet in behandeling te nemen en een reeds ingeplande afspraak met klager af te zeggen. Gegrond, waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 298/2012
Klaagster was onder behandeling bij de oogarts vanwege seniele maculadegeneratie. De klacht betreft onvoldoende onderzoek (fluorescentie angiografie, FAG) en informatie. Klacht gedeeltelijk gegrond.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 145/2013
Klacht van IGZ tegen verpleegkundige vanwege grensoverschrijdend gedrag.Klacht gegrond. In het kader van de op te leggen maatregel dient meegewogen te worden dat verweerster door het verlies van haar werk niet alleen bij klaagster, maar binnen de zorg in brede zin, al zwaar gestraft is. Zij heeft haar baan bij klaagster door ontslag op staande voet als ook haar nieuwe baan verloren en heeft zelfs haar baan in de Thuiszorg, op advies van de IGZ, opgezegd.Hoezeer de kans op recidive door het college nooit met zekerheid kan worden uitgesloten, zijn er geen dan wel onvoldoende aanwijzingen om een gerede  kans op recidive aan te nemen. De enkele omstandigheid dat verweerster, ondanks uitgebreide regelgeving en aandacht die door klaagster, ook specifiek binnen de afdeling psychiatrie aan deze problematiek werd gegeven, toch de fout is ingegaan, zoals door klaagster gesteld, is daartoe niet voldoende. Andere aanwijzingen voor een risico op recidive zijn gesteld noch gebleken.Zonder op de laakbaarheid van het handelen van verweerster te willen afdoen, is het college van oordeel dat zij onder de hiervoor geschetste gegeven omstandigheden van oordeel is dat een berisping een passende maatregel is. Een waarschuwing acht het college te licht nu verweerster heeft nagelaten de ontstane situatie te melden. Een (voorwaardelijke) schorsing of doorhaling acht het college gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te zwaar.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/145

Klager heeft een dochter minderjarige dochter en is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Klager verwijt de huisarts dat hij de herhaaldelijke verzoeken van klager om informatie over de gezondheidstoestand van zijn dochter om onbegrijpelijke redenen heeft geweigerd en geen inzage heeft gegeven in haar dossier. waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-202
Het college acht het eerste klachtonderdeel dat de chirurg tijdens de operatie van een complexe  beenbreuk te lange pennen heeft geplaatst gegrond. De klachtonderdelen dat de chirurg onvoldoende (des)kundig was om de operatie uit te voeren en dat de patiënt te laat is geopereerd worden ongegrond geacht. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-138
De chirurg wordt verweten een onjuist medisch beleid te hebben gevoerd, te hebben verzuimd duidelijke afspraken te maken met de arts-assistent over de toe te dienen medicatie, waardoor patiënte een verkeerde dosering medicatie heeft gekregen, en te hebben verzuimd een adequate controle uit te voeren op de genoteerde gegevens in het dossier en de daadwerkelijk toegediende medicatie, waardoor de arts niet op tijd heeft gesignaleerd dat patiënte een onjuiste dosering medicatie heeft gekregen. De arts wordt tot slot verweten dat hij, gezien de complexe medische geschiedenis van patiënte, ten onrechte geen cardioloog of internist in consult heeft gevraagd voor de stollingsmedicatie en couperen. Het college heeft geoordeeld dat het door de arts voorgestane beleid was juist. Dit beleid is evenwel niet goed uitgevoerd en de controles hierop zijn niet afdoende geborgd, hetgeen de arts kan worden verweten. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRGRO:2014:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/74

Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt het missen van ernstige hartproblematiek bij haar, kort na het consult overleden, echtgenoot. Klacht gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 102/2012

Klacht van werkneemster tegen bedrijfsarts inzake de onderbouwing van diens bevindingen en conclusies in relatie tot de dossiervoering, informatie, overleg en toestemming, schending van het beroepsgeheim en de privacy van klaagster, de verhouding tussen verweerder en de werkgever en het werk en wijziging en aanvulling van het dossier. Berisping vloeit voort uit het onvoldoende zorgvuldig handelen op sociaal-medisch en communicatief vlak, het informeren van klaagster, de dossiervoering en de onderbouwing van de beperkingen en belastbaarheid van klaagster, schending beroepsgeheim, weigering het dossier aan te vullen en tevens gebrek aan inzicht in het eigen tekort.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13166b

Psychiater wordt verweten dat zij, gelet op de psychiatrische voorgeschiedenis van patiënt, niet had mogen instemmen met de opheffing van diens IBS. Verweerster is alswaarnemend eerste geneeskundige verantwoordelijk voor het feit dat het besluit tot opheffing van de IBS zonder haar voorafgaande beoordeling en accordering, reeds was uitgevoerd. Verweerster heeft zich bovendien onvoldoende in psychiatrische voorgeschiedenis verdiept. Waarschuwing en publicatie.

LS&R 872

Belang bij schoning add-onlijst onvoldoende gemotiveerd door NZa

CBb 19 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:278 (NVZ tegen NZa)
Wet marktordening gezondheidszorg. Proceskostenveroordeling. Voorlopige voorziening. Schoning van de zogenoemde add-onlijst met 28 stofnamen en indicaties. De beslissing tot schoning viel pas op het moment dat de inkooponderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars over 2014 al in een vergevorderd stadium waren. De NZa is verder van plan met ingang van 1 januari 2015 de bekostiging van dure geneesmiddelen voor medisch specialistische zorg ingrijpend te wijzigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de NZa niet voldoende heeft gemotiveerd welk zwaarwegend belang op dit moment nog met de schoning van de lijst gediend is en hoe dat belang is afgewogen tegenover de belangen van de ziekenhuizen. Het verzoek wordt toegewezen.

7. De voorzieningenrechter stelt vast dat vóór 2012 de Beleidsregel dure geneesmiddelen (BR/CU-2017) gold. Op grond van deze beleidsregel konden ziekenhuizen in aanmerking komen voor een extra budgettaire vergoeding voor dure geneesmiddelen, indien die middelen stonden vermeld op de zogenoemde stofnamenlijst die als bijlage bij de beleidsregel was gevoegd. Met ingang van 2012 werd voor de ziekenhuiszorg een nieuw systeem van prestatiebekostiging ingevoerd. Aangezien het tot dan toe geldende systeem van functiegerichte budgettering werd beëindigd was er geen plaats meer voor compensatie van kosten van dure geneesmiddelen door het toekennen van een extra budgettaire vergoeding.
Mede in verband hiermee heeft verweerster op aanwijzing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Beleidsregel Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg vastgesteld. Deze beleidsregel voorziet in aparte supplementaire prestaties – zogenoemde add-ons – voor dure geneesmiddelen. Ziekenhuizen kunnen een add-on additioneel bij een dbc-zorgproduct declareren, indien de stofnaam van het geneesmiddel en de indicatie waarvoor het wordt toegepast voorkomen op bijlage 5 van de Beleidsregel Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. Dit betreft de zogenoemde add-onlijst. Verweerster hanteert voor het opnemen van een nieuwe stofnaam of indicatie op de add-onlijst onder meer het kostencriterium van gemiddeld € 10.000,- per patiënt per jaar. Bij de invoering van de prestatiebekostiging per 1 januari 2012 heeft verweerster er evenwel in eerste instantie mee volstaan op de add-onlijst alle stofnamen die voorkwamen op de stofnamenlijst behorend bij de Beleidsregel dure geneesmiddelen zonder toetsing aan het kostencriterium over te nemen.
Verweerster is in 2012 tevens begonnen aan de voorbereiding van een advies aan de minister waarin het bekostigingsbeleid ten aanzien van dure geneesmiddelen in een medisch specialistische setting in brede zin zou worden herzien. In juli 2013 heeft verweerster haar advies hierover uitgebracht aan de minister. In dit advies werd voorgesteld om met ingang van 1 januari 2015 een nieuw systeem in te voeren waarin een add-on alleen wordt vastgesteld op gezamenlijk verzoek van minstens één zorgaanbieder en minstens één zorgverzekeraar. Het door verweerster gehanteerde kostencriterium zou dan komen te vervallen. Bij brief van 23 oktober 2013 met kenmerk 155900-111084-GMT heeft de minister het advies van verweerster overgenomen.
Verweerster heeft tussentijds ingezet op een toetsing van alle stofnamen en indicaties op de add-onlijst aan (onder meer) het kostencriterium, hetgeen heeft geleid tot de bestreden beslissing om 28 stofnamen en indicaties met ingang van 1 januari 2014 van deze lijst te verwijderen. De financiële omvang van de verwijderde stofnamen en indicaties bedraagt blijkens paragraaf 3.2 van bijlage 1 van het rapport ‘Beoordeling updaterelease DOT 2014 (RZ14b)’ van verweerster van november 2013 afgerond € 130 miljoen voor 70 ziekenhuizen. Ter vergelijking is in het rapport vermeld dat de add-onlijst in 2012 een financiële omvang van in totaal afgerond € 1,1 miljard voor 70 ziekenhuizen vertegenwoordigde.
Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter (nog) niet voldoende gemotiveerd welk zwaarwegend belang op dit moment nog met de schoning van de lijst gediend is en hoe dat belang is afgewogen tegenover de belangen van verzoekers. Zij wijst er op dat zij dit heeft aangekondigd en daarom daartoe gehouden is. Voorts heeft verweerster niet gewezen op een materieel effect, dat met de wijziging van de add-onlijst wordt beoogd.
De voorzieningenrechter neemt in de eerste plaats in aanmerking dat, gelet op het door de minister overgenomen advies, vaststaat dat de situatie waarin stofnamen en indicaties op de add-onlijst voorkomen die niet aan het kostencriterium zijn getoetst op termijn zal worden beëindigd en dat het kostencriterium zal worden verlaten. Anderzijds neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat de beslissing van verweerster niet te verwaarlozen gevolgen kan hebben voor de contractering 2014. Verweerster heeft eerst bij circulaire van 16 oktober 2013 haar beslissing over de verwijdering van de stofnamen en indicaties van de add-onlijst openbaar gemaakt aan onder andere individuele ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Vóór deze datum had verweersters beslissing een voorlopig karakter en was alleen (vertrouwelijk) medegedeeld aan brancheorganisaties. Gelet hierop kon pas vanaf de openbaarmaking van de circulaire de beslissing van verweerster in volle omvang worden betrokken bij de onderhandelingen in het kader van de contractering 2014. Aangezien de onderhandelingen toen in sommige gevallen al waren afgerond en zich in andere gevallen in een afrondend stadium bevonden, leidde dit ertoe dat reeds gemaakte afspraken nu moeten worden aangepast.
Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen op de hierna te melden wijze.
LS&R 851

Klacht ex artikel 41a Wet BOPZ ongegrond

Rechtbank Overijssel 26 april 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:374 (IGZ tegen Stichting Twentse zorgcentra)
De rechtbank verklaart een klacht ex artikel 41a Wet BOPZ ter verkrijging van een beslissing over een klacht tegen een beslissing tot dwangbehandeling, ongegrond. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen acht de rechtbank voldoende aangetoond dat de door de instelling genomen maatregelen en middelen niet in strijd zijn met de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de genomen maatregelen in verhouding staan tot het doel waarvoor zij zijn ingezet en dat er onvoldoende andere mogelijkheden waren om het gevaar effectief af te wenden.

LS&R 847

Schadevergoeding 28 Wet BOPZ afgewezen

Rechtbank Gelderland 5 maart 2013, ECLI:NL:RBGEL:2014:1542 (verzoekster tegen burgemeester)
Wet Bopz. Verzoek schadevergoeding artikel 28 afgewezen ondanks onrechtmatig handelen burgemeester. De geneeskundige verklaring waarop de last IBS is gebaseerd, is opgemaakt door een arts, niet zijnde psychiater. Na opname volgt een aanvullende verklaring opgemaakt door een psychiater die kort geleden nog bij de behandeling was betrokken. De rechtbank wijst voortzetting van de IBS vervolgens af. De rechtbank oordeelt in het kader van een verzoek om schadevergoeding dat het tot de taak van de burgemeester behoort dat hij erop toeziet dat (alsnog) een geneeskundige verklaring door een onafhankelijke psychiater wordt opgemaakt. Omdat de burgemeester daarop niet heeft toegezien, acht de rechtbank het handelen (nalaten) van de burgemeester onrechtmatig. Omdat over de noodzaak van de last geen twijfel bestaat (een week later heeft de rechtbank voortzetting van een tweede IBS toegestaan) kan volgens de rechtbank als genoegdoening worden volstaan met de constatering dat de eerste inbewaringstelling onrechtmatig was.

LS&R 837

Maandoverzicht Tuchtrecht februari 2014

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit eens per maand te publiceren [deze maand 24 stuks]. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

 
ECLI:NL:TGZRZWO:2014:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 138/2013
Klacht tegen huisarts over te schieten in de zorg als waarnemend huisarts, bejegening, communicatie en rapportage en over zijn begeleiding van een coassistent. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-012
Klacht tegen een reumatoloog over een onjuiste, buitensporige factuur en het geen inzage geven in het medisch dossier. Het college overweegt dat het tot de zorgplicht van de arts behoort om tijdig en adequaat te reageren op vragen van de patiënt, ook als die de rekening betreffen. De arts is hierin jegens patiënte tekortgeschoten. De arts heeft voorts onvoldoende voortvarend gereageerd op het verzoek van patiënte om inzage te krijgen in haar dossier. Ook deze klacht is gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-058
Klacht tegen huisarts. Zwangerschapstest negatief. Nu patiënte dacht zwanger te zijn, al vier kinderen had en ingeval van zwangerschap abortus wenste, had arts in casu niet mogen volstaan met eenmalige test, zonder ofwel lichamelijk onderzoek ofwel afspraak herhaling test binnen enkele dagen. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:53 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.406

Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij zijn twee minderjarige kinderen heeft behandeld zonder zijn toestemming, op onzorgvuldige wijze rapporten heeft opgesteld, conclusies over klager heeft getrokken in de rapportages zonder zijn toestemming en zonder hem daadwerkelijk te hebben gesproken en dat zij als familielid van de moeder privé-contacten onderhoudt met de moeder en haar familie.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.Het Centraal Tuchtcollege acht de klacht in al haar onderdelen gegrond en oordeelt dat de maatregel van berisping passend en geboden is.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:57 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.011
Bij de dochter van klaagster was vanaf haar veertiende jaar sprake van anorexia- en persoonlijkheidsproblematiek. Zij is overleden ten gevolge van suïcide.Onder meer de gz-psycholoog heeft haar behandeld.Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de gz-psycholoog haar behandelrelatie met de dochter onprofessioneel en onethisch heeft vormgegeven, haar ontijdig heeft verwezen en de behandelrelatie uiterst onzorgvuldig in een persoonlijke relatie heeft laten overgaan waarbij verweerster de professionele normen ernstig heeft overschreden. De maatregel van schorsing van een jaar wordt opgelegd.In hoger beroep neemt het Centraal Tuchtcollege de inhoudelijke overwegingen en de beoordeling over maar vernietigt de beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel. De gz-psycholoog wordt de maatregel van doorhaling opgelegd.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-178
Klagers  verwijten de tandarts - zakelijk weergegeven - dat hij hun gebitten niet goed heeft behandeld. Klagers zijn van mening dat de tandarts slordig en nalatig is geweest en onprofessioneel te werk is gegaan. Zij zijn onder andere onjuist behandeld en niet geïnformeerd over hun gebitstoestand. Het college doet uitspraak in vier tegen de tandarts aanhangig gemaakte en behandelde klachtzaken met onderling sterke verwantschap, en heeft geoordeeld dat de tandarts structureel op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de zorg voor zijn patiënten en het vertrouwen ontbreekt dat de tandarts in staat zal zijn om zijn praktijk en de zorg voor zijn patiënten ingrijpend te verbeteren. Doorhaling van de inschrijving als tandarts in het register ex artikel 3 van de wet BIG en bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register met ingang van maandag, 24 februari a.s. totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep in vernietigd.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-178
Klaagster verwijt de tandarts - zakelijk weergegeven - een slechte, niet professionele behandeling van het gebit waardoor ernstige en onherstelbare schade aan het gebit is ontstaan en voorts onduidelijke, onjuiste en onvolledige informatie over de staat van het gebit en een onduidelijke financiële afhandeling van de verrichte handelingen. Het college doet uitspraak in vier tegen de tandarts aanhangig gemaakte en behandelde klachtzaken met onderling sterke verwantschap, en heeft geoordeeld dat de tandarts structureel op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de zorg voor zijn patiënten en het vertrouwen ontbreekt dat de tandarts in staat zal zijn om zijn praktijk en de zorg voor zijn patiënten ingrijpend te verbeteren. Doorhaling van de inschrijving als tandarts in het register ex artikel 3 van de wet BIG en bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register met ingang van maandag,  24 februari a.s. totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep in vernietigd. 

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-178
Klagers verwijten de tandarts - zakelijk weergegeven - dat hij het gebit van klagers en dat van hun zoon niet goed heeft behandeld. Klagers zijn van mening dat de tandarts slordig en nalatig is geweest en onprofessioneel te werk is gegaan. Het college doet uitspraak in vier tegen de tandarts aanhangig gemaakte en behandelde klachtzaken met onderling sterke verwantschap, en heeft geoordeeld dat de tandarts structureel op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de zorg voor zijn patiënten en het vertrouwen ontbreekt dat de tandarts in staat zal zijn om zijn praktijk en de zorg voor zijn patiënten ingrijpend te verbeteren. Doorhaling van de inschrijving als tandarts in het register ex artikel 3 van de wet BIG en bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register met ingang van maandag, 24 februari a.s. totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep in vernietigd.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-178
Klager verwijt de tandarts - zakelijk weergegeven - ernstige verwaarlozing van het gebit van klager door te lang uitgestelde behandelingen, waardoor bepaalde ingrepen niet meer konden worden voorkomen,  onduidelijke en onjuiste informatie over de staat van het gebit en onduidelijke financiële afhandeling van de verrichte handelingen. Het college doet uitspraak in vier tegen de tandarts aanhangig gemaakte en behandelde klachtzaken met onderling sterke verwantschap, en heeft geoordeeld dat de tandarts structureel op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de zorg voor zijn patiënten en het vertrouwen ontbreekt dat de tandarts in staat zal zijn om zijn praktijk en de zorg voor zijn patiënten ingrijpend te verbeteren. Doorhaling van de inschrijving als tandarts in het register ex artikel 3 van de wet BIG en bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register met ingang van maandag, 24 februari a.s. totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep in vernietigd.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 130/2013

Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog. Eenzijdige beëindiging behandelovereenkomst per mail niet zorgvuldig. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 248/2013
Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog met betrekking tot diens rapportage als deskundige aan rechtbank inzake een omgangsregeling. Klacht op vele punten gegrond. Berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1373
Klaagster verwijtde gz-psycholoogdat zij bij Bureau Jeugdzorg ten onrechte een zorgmelding heeft gedaanzonder de schriftelijke opmerkingen van klaagster af te wachten en op basis van een niet-gecorrigeerd evaluatieverslag. Bovendien was deze zorgmelding in strijd met de KNMG-meldcode en het stappenplan. Daarnaast trad verweerster niet alleen op als behandelcoördinator maar ook als begeleider van een van beide ouders waardoor de neutraliteit van haar optreden onvoldoende was en heeftverweerster herhaaldelijk geweigerd om inzage in en afschriften van gegevens uit het klaagster betreffende dossier te verstrekken.Deels gegrond: het college oordeelt dater voor verweerster geen valide reden was om uit behandeloogpunt geen inzage te verstrekken en kopieën af te geven, omdat klaagster als nevenbehandelde werd beschouwd, de zoon te kennen had gegeven dat hij akkoord was met afgifte/inzage aan klaagster en ook de inhoud van de verslagen geen aanleiding kon geven om uit behandeloogpunt inzage te weigeren. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing.

LS&R 836

Geen dringend ontslag, omdat registratie bij BIG mogelijk niet goed is verwerkt

Vzr. Rechtbank Rotterdam 28 februari 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1301 (Verloskundige praktijk IJsselmonde)
Arbeidsrecht. BIG-registratie. Geen dringende redenen voor ontslag, niet met zekerheid gebleken is dat eiseres niet was ingeschreven in BIG-register. Het BIG register is in 2007 overgegaan naar een digitaal systeem, omdat de BIG-aanvraag voor 2007 is ingediend en is niet digitaal beschikbaar. Dat het BIG haar registratie mogelijk niet goed verwerkt heeft, valt haar naar haar mening niet aan te rekenen. Van het ‘valselijk inlichten’ van de Verloskundigenpraktijk is volgens [eiseres] geen sprake. [eiseres] betoogt dat de Verloskundigenpraktijk ten onrechte heeft nagelaten om haar in de gelegenheid te stellen om zelf duidelijkheid te verkrijgen bij het BIG-register over de feiten hieromtrent, omdat zij voordat zijzelf duidelijkheid had, reeds op staande voet was ontslagen.

Gelet hierop heeft de Verloskundigenpraktijk zich op het moment van het ontslag gebaseerd op een onvolledig feitenonderzoek. Daarbij is ontbrekende inschrijving in BIG-register op zichzelf onvoldoende voor het aannemen van dringende redenen. Geen subjectieve redenen, nu niet gebleken is dat, als inschrijving inderdaad niet is geschied, dit verwijtbaar is aan eiseres. Bovendien was eiseres arbeidsongeschikt en dus niet inzetbaar als verloskundige. Toewijzing vordering loondoorbetaling.

2.3.
Op 6 november 2013 heeft [B] het volgende bericht gezonden aan [eiseres]: (..) ‘Vandaag is ons duidelijk geworden dat je niet in het BIG-register ingeschreven bent. We wilden bij je langskomen om hier duidelijkheid over te krijgen, omdat er echt haast bij geboden is. We belden je om 19.30 uur om aan te kondigen dat we langs wilden komen om 20.00 uur, maar dit wilde je niet. Tevens gaf je aan dat je hier morgen ook geen tijd voor hebt. Echter willen we je nu dus per mail de urgentie hiervan benadrukken, terwijl we dit liever persoonlijk hadden gedaan. We vragen je om voor uiterlijk donderdag 7 november 2013 om 13.00 uur de volgende stukken te mailen naar [C]: - kopie van de orginele BIG-registratie, kopie van de ‘tijdelijke’ uitschrijving en kopie van de huidige inschrijving. – kopie van je verloskundige diploma. Omdat er al contact is geweest met de BIG, wachten zij ook op een reactie van ons. Wij zijn als werkgever verplicht hier direct op te reageren.’

2.4.
Op 7 november 2013 is [eiseres] in het ziekenhuis opgenomen.

2.10.
Op 3 december 2013 heeft mevrouw [D], senior medewerkster Frontoffice BIG-register, in een e-mail aan [eiseres] het volgende gemeld: ‘Allereerst onze excuses voor de late reactie op uw verzoek om de verzoek om de documenten uit uw eerdere aanvraag te ontvangen. Het BIG register is in 2007 overgegaan naar een digitaal systeem. Uw aanvraag is voor 2007 ingediend en niet digitaal beschikbaar. Wij hebben uw fysieke dossier opgevraagd in ons archief, maar helaas niet kunnen achterhalen’.

2.11.
Op 13 december 2013 heeft mevrouw [E], medewerkster Frontoffice BIG-register, in een e-mail aan [eiseres] het volgende gemeld: ‘Omdat we door de conversie niet meer precies kunnen achterhalen wat er in het verleden gebeurd is, kan ik u mededelen dat de betaling van € 80, - destijds wel door u voldaan is.’.

4.3. Dat het BIG haar registratie mogelijk niet goed verwerkt heeft, valt haar naar haar mening niet aan te rekenen.

LS&R 834

Loyaliteitsprogramma gezondheidsproducten: korting in natura uitgesloten voor diensten

Commissie GMH 24 februari 2014, Advies A 14.03 (toelaatbaarheid loyaliteitsprogramma's)
Gedragscode Medische Hulpmiddelen. Bedrijf X (hierna: X) is een leverancier van gezondheidszorgproducten en -diensten, waaronder medisch hulpmiddelen, aan medische en veterinaire praktijken. X wil een loyaliteitsprogramma introduceren. Dit programma komt erop neer dat de zorgprofessional een deel van de bij aankoop van medische producten bedongen korting niet in geld maar in punten ontvangt. Het aantal punten is afhankelijk van de omzet enerzijds en de loyaliteit anderzijds. Blijkens art. 6 lid 2 zijn bonussen en kortingen toegestaan, mits er sprake is van kortingen in geld of van korting in natura  (waarbij die kortingen in natura branche-gerelateerde producten moeten betreffen). Het valt niet in te zien dat deze verruiming nog verder moet worden opgerekt door onder producten ook diensten te verstaan. Het aanbieden van training of ondersteuning kan dus niet worden gebracht onder de uitzondering van art. 6.

Het door X voorgelegde concept voor het loyaliteitsprogramma valt niet onder de uitzonderingsregeling voor bonussen en kortingen zoals bedoeld in artikel 6 GMH, met uitzondering van de mogelijkheid om gespaarde punten in te wisselen voor branche-gerelateerde producten voor zover aan de overige eisen van art. 6 GMH wordt voldaan.

LS&R 822

Equality of arms zet geheimhoudingsplicht opzij

Rechtbank Midden-Nederland 5 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:246
Kosten zorg. Bewijsrecht. Samenwerkingsovereenkomst. Geheimhoudingsbeding.Thuiszorg Van Oranje is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst met Rommana Zorg. De rechtbank veroordeelt Thuiszorg Van Oranje de geleden schade te vergoeden.Ook heeft TVOA het geheimhoudingsbeding overtreden door stukken te overleggen in een door haar ingestelde procedure. Zij trad op als eisende partij en had derhalve meer mogelijkheden om schending te voorkomen.

Wat betreft een tegen haar ingestelde procedure, oordeelt de rechtbank dat het recht op een eerlijk proces vereist dat een partij zich tegen een tegen hem ingestelde vordering kan verzetten en dat zij daarbij gebruik kan maken van dezelfde middelen als haar wederpartij. In een geval als het onderhavige, waarbij de vordering wordt ingesteld door een partij die gelieerd is aan de partij die een beroep doet op het geheimhoudingsbeding, kan niet worden geaccepteerd dat deze partij de wederpartij met een beroep op de geheimhoudingsplicht weerhoudt van het overleggen van stukken die voor zijn verweer dienstig kunnen zijn. Bijgevolg is het beroep van Rommana op schending van de geheimhoudingsplicht onaanvaardbaar. 

5.25. Tussen partijen is niet in geschil dat verstrekking door Rommana van de samenwerkingsovereenkomst aan haar werknemers een schending zou zijn van het geheimhoudingsbeding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft TVOA evenwel - in het licht van het verweer van Rommana op dit punt - haar stelling dat Rommana de samenwerkingsovereenkomst aan haar werknemers heeft verstrekt, onvoldoende onderbouwd. Van overtreding van het geheimhoudingbeding is alleen sprake indien kan worden geconcludeerd dat de betreffende werknemers door toedoen van Rommana daadwerkelijk kennis hebben genomen (of hebben kunnen nemen) van de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst. Hypothetische kennis, in de zin van toerekening van kennis van de raadsman van de werknemers aan zijn cliënten, is derhalve niet voldoende. De rechtbank volgt TVOA ook niet in haar stelling dat het ongeloofwaardig is dat de werknemers niet feitelijk hebben kennis genomen van de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst. Tussen een advocaat en zijn cliënt kunnen afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de advocaat de procedure voert en over de omvang van de informatieverstrekking aan de cliënt. Voormelde stelling van TVOA is dan ook onvoldoende om tot feitelijke bekendheid van de werknemers te kunnen concluderen, zodat in zoverre ook niet kan worden geoordeeld dat sprake is geweest van schending van het geheimhoudingbeding.

5.26. Voor zover de stelling van TVOA in paragrafen 83 en 84 van haar conclusie van repliek in conventie aldus moet worden begrepen dat Rommana het geheimhoudingsbeding tevens heeft geschonden door na het vonnis in kort geding van 2 maart 2012 de volledige klantenlijst van 56 cliënten die via Rommana werden bediend door TVOA, aan een derde (Joost Zorgt) te verstrekken, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3.3 van de samenwerkingsovereenkomst heeft Rommana het recht om na de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst de zorgcliënten van TVOA over te nemen die zij in het kader van de samenwerking heeft bediend. Gelet hierop was Rommana dan ook gerechtigd om de namen van deze zorgcliënten door te geven aan de zorgaanbieder waar zij deze zorgcliënten na de opzegging wilde onderbrengen (Joost Zorgt). Een eventueel beroep door TVOA op schending van de geheimhoudingsverplichting is onder die omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

5.27. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat Rommana het geheimhoudingbeding van de samenwerkingsovereenkomst heeft overtreden, zodat zij geen contractuele boete aan TVO verschuldigd is. Ook de vordering strekkende tot betaling van de boete zal derhalve worden afgewezen.
5.46. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van Rommana op schending van de geheimhoudingsplicht als het gaat om de eerstbedoelde procedure naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, waaronder het beginsel van equality of arms, vereist dat een partij zich tegen een tegen hem ingestelde vordering kan verzetten en dat zij daarbij gebruik kan maken van dezelfde middelen als haar wederpartij. In een geval als het onderhavige, waarbij de vordering wordt ingesteld door een partij die gelieerd is aan de partij die een beroep doet op het geheimhoudingbeding, kan niet in rechte worden geaccepteerd dat deze partij de wederpartij met een beroep op de geheimhoudingsplicht weerhoudt van het overleggen van stukken die voor zijn verweer dienstig kunnen zijn, dan wel achteraf met een claim wegens het verbeuren van contractuele boetes terzake confronteert. Rommana heeft weliswaar gesteld dat overlegging door TVOA van de stukken over de samenwerking tussen partijen in het betreffende kort geding niet nodig was voor het voeren van verweer, maar naar het oordeel van de rechtbank:
1) is die beoordeling in eerste instantie aan die partij zelf en
2) moet geconstateerd worden dat de kantonrechter de vordering van de werknemers in die procedure heeft afgewezen op een grond die is ontleend aan correspondentie met betrekking tot de samenwerking tussen partijen.
De vordering tot betaling van contractuele boetes is dan ook in zoverre niet toewijsbaar.
5.46. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van Rommana op schending van de geheimhoudingsplicht als het gaat om de eerstbedoelde procedure naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, waaronder het beginsel van equality of arms, vereist dat een partij zich tegen een tegen hem ingestelde vordering kan verzetten en dat zij daarbij gebruik kan maken van dezelfde middelen als haar wederpartij. In een geval als het onderhavige, waarbij de vordering wordt ingesteld door een partij die gelieerd is aan de partij die een beroep doet op het geheimhoudingbeding, kan niet in rechte worden geaccepteerd dat deze partij de wederpartij met een beroep op de geheimhoudingsplicht weerhoudt van het overleggen van stukken die voor zijn verweer dienstig kunnen zijn, dan wel achteraf met een claim wegens het verbeuren van contractuele boetes terzake confronteert. Rommana heeft weliswaar gesteld dat overlegging door TVOA van de stukken over de samenwerking tussen partijen in het betreffende kort geding niet nodig was voor het voeren van verweer, maar naar het oordeel van de rechtbank:
1) is die beoordeling in eerste instantie aan die partij zelf en
2) moet geconstateerd worden dat de kantonrechter de vordering van de werknemers in die procedure heeft afgewezen op een grond die is ontleend aan correspondentie met betrekking tot de samenwerking tussen partijen.
De vordering tot betaling van contractuele boetes is dan ook in zoverre niet toewijsbaar.

5.49. Voor zover TVOA met haar beroep op crediteursverzuim (inhoudende dat Rommana eerder dan zij de geheimhoudingsplicht heeft geschonden door het klantenbestand van TVOA aan Joost Zorgt te verstrekken) beoogt te stellen dat zij zelf nog niet in verzuim is geraakt met de verplichting tot betaling van de contractuele boete, volgt de rechtbank haar daarin niet, reeds vanwege het feit dat - zoals in conventie is overwogen - van een schending van het geheimhoudingsbeding door Rommana geen sprake is geweest.
LS&R 818

VGZ hoeft geen rekening te houden met concentratie drinkvoeding

Rechtbank Gelderland 7 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:810 (Nutricia tegen VGZ c.s.)
Zorgverzekering. Vergoeding. Drinkvoeding. Vervolg van de zaak waarin eerder vonnis is gewezen [LS&R 760] en waarbij het VGZ is verboden uitvoering te geven aan zorgcontracten in verband met de wijze waarop de vergoedingen voor dieetpreparaten (geconcentreerde drinkvoedingen) van de fabrikanten waren bepaald. De zorgverkeraar heeft de vergoedingen nadien opnieuw bepaald.

De wijze waarop VGZ dat thans heeft gedaan houdt wel rekening met de eigenschappen van het product: de concentratie en de aanwezigheid van extra eiwit en vezels. Door de vergoeding per kcal is het verschil in volume van de verpakking waarin de drinkvoedingen worden aangeboden geëcarteerd. Daarom is de wijze waarop de vergoedingen thans zijn vastgesteld niet onzorgvuldig en niet onrechtmatig. De fabrikant heeft niet aangetoond dat een concentratie van 2,4 kcal/ml een hogere therapietrouw geeft dan een concentratie van 2,0 kcal/ml. De zorgverzekeraar hoefde daarmee geen rekening te houden bij de vaststelling van de vergoeding. Vorderingen van Nutricia afgewezen.

4.8. Bij gebreke van een aangetoonde meerwaarde is er niet een goede grond waarom VGZ c.s. in het kader van hun inkoopbeleid voor de geconcentreerde drinkvoedingen van Nutricia een hogere vergoeding per kcal of anderszins zouden moeten vaststellen dan voor de geconcentreerde drinkvoedingen van de andere fabrikanten. Ook als dat betekent dat het afleveren van geconcentreerde drinkvoedingen van Nutricia voor afleveraars onaantrekkelijk wordt omdat een hogere kostprijs van Nutricia leidt tot een hogere inkoopprijs voor afleveraars, is dat voor het ondernemersrisico van Nutricia. Het belang van VGZ c.s. bij een doelmatige zorginkoop en het mede door hen te behartigen algemeen maatschappelijke belang dat zorgkosten niet onnodig hoog oplopen, weegt dan zwaarder dan het belang van Nutricia. Voor het overige hebben VGZ c.s. de vergoeding voor de geconcentreerde drinkvoedingen van Nutricia voldoende op basis van de eigenschappen daarvan en in evenredigheid met de vergoedingen voor andere geconcentreerde drinkvoedingen vastgesteld, zoals uit het voorgaande volgt. Dat de vergoedingen voor de drinkvoedingen van Nutricia procentueel een hogere korting op de AIP laten zien, dan die voor de andere geconcentreerde drinkvoedingen, maakt dat niet anders voor zover dat een gevolg is van een hogere AIP van Nutricia zonder dat daar een meerwaarde in de toepassing tegenover staat. Van een niet gerechtvaardigd onderscheid in hoogte van vergoeding is daarmee thans geen sprake. Dat voor alle fabrikanten behalve Nutricia kortingen van 20% zijn toegepast, geeft overigens een verkeerd beeld. Indien uitgegaan wordt van de AIP variëren de kortingspercentages ook voor andere fabrikanten.

4.9. Voor de yoghurt drinkvoeding van Nutricia hebben VGZ c.s. dezelfde vergoeding vastgesteld als voor de standaard drinkvoeding Nutridrink omdat die per flesje van 200 ml precies dezelfde voedingswaarde heeft als de yoghurt drinkvoeding, te weten 300 kcal en 12 gram eiwit. Dat laatste is als zodanig niet door Nutricia weersproken. Buiten de kwestie van het vluchtgedrag is de wijze waarop de vergoeding voor yoghurt drinkvoeding is vastgesteld als zodanig niet specifiek aan de orde geweest in het vorige kort geding. De vergoeding voor yoghurt drinkvoeding op de 1b lijst is vastgesteld op hetzelfde bedrag als de vergoeding voor Nutridrink op de 1a lijst, omdat Nutricia voor beide soorten voedingen dezelfde AIP opgeeft en er in de visie van VGZ c.s. geen verschillen tussen de beide drinkvoedingen zijn die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan de vergoeding voor Nutridrink op de 1a lijst, die voor Nutricia kennelijk aanvaardbaar is. Daartegenover heeft Nutricia niets gesteld waaruit volgt dat de specifieke eigenschappen en de daarmee samenhangende kostprijs maken dat een gelijkstelling met Nutridrink niet gerechtvaardigd is. Het enkele feit dat het om yoghurt gaat, zegt in dit verband onvoldoende. Voorts hebben VGZ c.s. onbetwist gesteld dat de vergoeding voor de yoghurtdrinkvoeding van Abbott op hetzelfde bedrag is vastgesteld hoewel de AIP van de yoghurt drinkvoeding van Abbott nog iets hoger is dan die van Nutricia, zodat van een ongeoorloofde discriminatie in vergoeding jegens Nutricia geen sprake is.

4.10. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van Nutricia in de kosten. [..]
LS&R 815

Geen zwaarwegend belang bij inzage medisch dossier van overleden broer

Vzr. Rechtbank 29 januari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:487 (Eiseres tegen Maatschap Huisartsenpraktijk de Peperstoep, Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis en Stichting Ondersteuning Ziekenhuiszorg)
Kort geding. Geheimhoudingsplicht - inzage medische dossiers. De broer [Y] van eiseres was onder behandeling bij de Huisartsenpraktijk de Peperstoep en het Jeroen Bosch Ziekenhuis. [Y] is tijdens zijn ziekteperiode bijgestaan en verzorgd door [Z]. Gedurende dezelfde periode heeft [Y] zijn testament vervangen waarin [Z] als enig erfgenaam is benoemd. Eiseres vordert van gedaagden een afschrift van  het medische dossier. Daaraan legt eiseres het arrest van 20 april 2001 (NJ 2001, 600) ten grondslag; dat zwaarwegende aanwijzingen bestaan dat sprake was van wilsonbekwaamheid ten tijde van het opmaken van het testament; aannemelijk is gemaakt dat de overledene, ware hij nog in leven geweest, toestemming gegeven zou hebben en deze wijze van gegevensopenbaring is de enige effectieve mogelijkheid om de gewenste opheldering te verschaffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet is voldaan aan de vereisten en ook een belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvalt. De voorzieningen worden afgewezen.

4.7. Allereerst komt aan de orde of er zwaarwegende aanwijzingen zijn dat er sprake was van wilsonbekwaamheid ten tijde van het verlijden van het testament. Eiseres stelt dat [Y] niet meer (volledig) compos mentis was en legt ter onderbouwing van dit standpunt meerdere - in r.o. 2.18. geciteerde - verklaringen over. Uit deze verklaringen valt af te leiden dat [Y] in de laatste periode van zijn leven sterk achteruit is gegaan en dat dat gevolgen heeft gehad voor zijn geestelijke vermogens. Eiseres legt ter staving van haar stellingen ook een afschrift van een samenvatting van een onderzoek door de afdeling geriatrie van het ziekenhuis over van 18 augustus 2011 (prod. 3 van eiseres). De conclusie van dat onderzoek is dat sprake is van geheugenfunctieverlies, schade van hersenfuncties door bloedvatbeschadiging in de hersenen (herseninfarct) en dat het uitvoeren van verantwoordelijke taken moeilijker zal gaan als gevolg van geheugenverlies. Daarin liggen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aanwijzingen besloten dat er ten tijde van het opmaken van het testament sprake was van wilsonbekwaamheid bij [Y].

4.8. De voorzieningenrechter acht eiseres er niet in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat [Y] indien hij nog in leven was geweest haar toestemming had verleend tot inzage in het medisch dossier. In de in r.o. 2.13. geciteerde verklaringen ligt eerder besloten dat hij daarvoor geen toestemming zou hebben verleend.

4.9. De voorzieningenrechter is er ook niet van overtuigd dat eiseres niet zonder de medische dossiers van het ziekenhuis en Huisartsenpraktijk de Peperstoep kan bewijzen dat [Y] ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om middels getuigenverklaringen aan te tonen dat [Y] wilsonbekwaam was tijdens het verlijden van het testament, weegt het belang van het ziekenhuis en Huisartsenpraktijk de Peperstoep bij handhaving van de geheimhoudingsplicht zwaarder dan het belang van eiseres bij doorbreking daarvan.