LS&R 2300
16 juni 2025
Artikel

deLex zoekt Juridisch eindredacteur (32 uur)

 
LS&R 2304
1 juli 2025
Artikel

Nieuw verschenen bij deLex: Het Rechterlijk Verbod en Bevel van Prof. mr. C.J.J.C. van Nispen - Tweede geheel herziene druk

 
LS&R 2303
1 juli 2025
Uitspraak

CureVac krijgt toestemming voor getuigenverhoor in octrooizaak tegen Stichting AUMC

 
LS&R 989

DNA en RNA blijven octrooieerbaar in Australie

Bijdrage ingezonden door Jenny Cromsigt, V.O.. In Australië is het borstkanker patent van Myriad van kracht gebleven. De Australische Full Federal Court heeft het octrooi gehandhaafd en heeft bevestigd dat geïsoleerd DNA en RNA octrooibare materie is onder de Australische octrooi wet. Dit is in tegenstelling wat er in Amerika is gebeurd.

Om onder de Australische wet octrooibaar te zijn moet de geclaimde uitvinding een “product van een werkwijze” zijn. In tegenstelling tot wat de Amerikaanse Supreme Court beslistte, vond de Australische Full Federal Court dat een geïsoleerd gen sequentie wel verschillend is van een gen zoals die in de natuur voorkomt. Daarnaast benadrukten de Full Federal Court dat  claim op DNA gericht is op een stof en niet gericht op informatie zoals de Amerikaanse Supreme Court stelde.
 
DNA en RNA blijven dus octrooieerbaar in Australie.

LS&R 988

Voldaan aan de eisen voor gastvrijheid

CGR 24 juni 2014, LS&R 988, AA14.049 (bijeenkomst in Boedapest)
Positief advies. In september 2014 vindt een tweedaags symposium plaats te Boedapest een symposium plaats. Het symposium zal worden bezocht door artsen uit een groot aantal landen zowel in als buiten Europa. Het symposium wordt op de tweede dag afgesloten met een diner. De deelnemers zullen de dag daarop de terugreis aanvaarden. De kosten wegens deelname bedragen € 1.422,--. Van dit bedrag zal verzoekster de helft voor haar rekening nemen. De gastvrijheid blijft binnen redelijke perken.

Bij een bijeenkomst wordt aangenomen dat de gastvrijheid binnen redelijke perken blijft wanneer de beroepsbeoefenaar tenminste 50 % van de reis- en verblijfkosten en de kosten van deelname zelf draagt. Aldus is bepaald in artikel 6.4.6. Aan dit vereiste is voldaan, immers dragen de deelnemers de helft van de kosten zelf.

Dat de gastvrijheid zich tot anderen dan de deelnemende [artsen B] uitstrekt, kan uit de overgelegde stukken niet worden opgemaakt. Er blijft dan alleen nog de vraag over of van een passende locatie gesproken kan worden. Uit de aanvraag blijkt dat de plaats is aangehouden omdat een aantal deelnemende landen deze wetenschappelijke bijeenkomst aanvullen met een werkbezoek aan het research center van [X] in Boedapest. Nu de deelnemers uit een groot aantal landen afkomstig is, kan worden aangenomen dat de locatie in Boedapest als passend kan worden aangemerkt. Daarbij heeft kennelijk een rol gespeeld dat deelnemers uit een aantal landen ook het ter plaatse aanwezige research center willen bezoeken. Hiertegen bestaat geen bezwaar. Een en ander leidt tot een positief advies.
LS&R 987

Toerekenbare tekortkoming door radioloog

Rechtbank Gelderland 30 juli 2014, LS&R 987 (eiseres tegen Stichting Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius-Wilhelmina)
Vonnis na deskundigenbericht. Toerekenbare tekortkoming door radioloog door na beoordeling van de röntgenfoto's geen nader onderzoek bij eiseres te verrichten. Ziekenhuis en radioloog zijn schadeplichtig voor de schade die eiseres lijdt door het achterwege blijven van vervolgonderzoek. Om de vraag te kunnen beantwoorden hoe het met eiseres zou zijn gegaan, indien wel het geïndiceerde vervolgonderzoek zou zijn verricht, wenst de rechtbank benoeming van een in borstkanker gespecialiseerd oncoloog.

2.1. In het tussenvonnis van 20 november 2013 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de onderstaande vragen, die de deskundige in haar concept-rapport van 28 januari 2014 op onderstaande wijze heeft beantwoord:
1.    Hoe zou een redelijk handelend en vakbekwaam radioloog destijds hebben geoordeeld over de mammografie van 24 oktober 2008, in aanmerking nemend dat de radioloog daarop in ieder geval een huidverdikking heeft gezien? Mochten redelijkerwijs vervolgstappen worden verwacht? Zo ja, welke?
Deze vraag beantwoord ik met inachtname van het onder vraag 6 gestelde.
Een redelijk handelend en vakbekwaam radioloog zou in 2008 het volgende radiologische verslag hebben gemaakt van het mammogram van 24-1-2008:
25-50% klierweefsel, ACR classificatie 2.
Rechts: normaal aspect van het klierweefsel.
Links: asymmetrie tussen rechts en links. Vergeleken met rechts is er links een opvallende diffuse irregulaire densiteit van het klierweefsel en een duidelijke verdikking van de huid links.
Verspreid enkele benigne microcalcificaties.
Conclusie: Beeld is verdacht voor een mastitis links, waarbij een mastistis carcinomatosa niet uitgesloten is.
BI-RADS 0, advies nader onderzoek.
De radioloog zou met de patiënt moeten gaan praten en haar verder klinisch onderzoeken. Vervolgens zou er een echografie van de linker mamma (en histologische biopten indien er een verdachte afwijking echografisch gevonden wordt) gemaakt moeten worden. Indien er echografisch geen substraat zou gevonden worden voor de mammagrafische bevindingen, zou de vervolgstap een MRI mamma moeten zijn.

2.    Wilt u bij de beantwoording op de voorgaande vraag betrekken dat de radioloog in kwestie bekend was met de mammografie uit 2005, de verwijzing van de huisarts en de familiegeschiedenis (rov. 4.6.van het vonnis van 25 september 2013, met inachtneming van hetgeen hierboven in punt 2.2. is overwogen)?
Rekening houdend met de verwijzing van de huisarts en de familiegeschiedenis (klinische gegevens: familiaire belasting) en de vergelijkende mammografie uit 2005 zou het verslag vervolgens luiden:
Vergelijking met het mammogram van 22 november 2005.
25-50% klierweefsel, ACR classificatie 2.
Rechts: onveranderd normaal aspect van het klierweefsel.
Links: asymmetrie tussen rechts en links. Vergeleken met rechts is er links een opvallende diffuse irregulaire toename van de densiteit van het klierweefsel en een duidelijke verdikking van de huid links. Verspreid enkele benigne microcalcificaties, welke onveranderd zijn.
De conclusie zou blijven: Beeld is verdacht voor een mastitis, waarbij een mastistis carcinomatosa niet uitgesloten is.
BI-RADS 0, advies nader onderzoek.
Nader onderzoek zoals beschreven onder 1.

3.    En ook expliciet aandacht besteden aan het aspect van mogelijke ‘hindsight bias’, dat wil zeggen het risico dat uw beoordeling wordt beïnvloed door achteraf verkregen kennis?
Het is niet realistisch te veronderstellen, dat ik niet op de hoogte ben van het feit, dat er mogelijk sprake is van een “misser”, deze casus wordt mij aangeboden via de rechtbank.
Degelijke expertiseverzoeken krijg ik regelmatig en ik ga hier altijd objectief mee om. De conclusie blijft in elk geval: Beeld is verdacht voor een mastistis, waarbij een mastistis carcinomatosa niet uitgesloten is.
BI-RADS 0, advies nader onderzoek.
Nader onderzoek zoals beschreven onder 1.

4.    In hoeverre komt u tot een andere beantwoording van vraag 1 indien de radioloog op de mammografie niet een huidverdikking als zodanig heeft gezien, maar slechts iets dat een huidverdikking zou kunnen zijn (punt 2.1. van dit vonnis)?
Dan zou mijn beantwoording en mijn verslag niet wezenlijk anders zijn. Ook het feit van “iets zien dat een huidverdikking zou kunnen zijn” op een mammagram is een indicatie tot nader onderzoek. Er zou besloten kunnen worden tot extra foto’s om “iets dat een huidverdikking zou kunnen zijn” te reproduceren, zodoende de realiteit hiervan te kunnen inschatten en eventuele techniekverschillen (zoals projectieverschillen, compressieverschillen en digitale mammografie) te verwerpen. Zou er dan op de extra foto’s nog steeds “iets dat een huidverdikking zou kunnen zijn” aanwezig zijn, dan zou dat inhouden dat er wel degelijk een afwijking op het mammogram aanwezig is. Dit is een indicatie tot nader onderzoek, in eerste instantie in de vorm van een echografie met eventuele histologische biopten. Zou er op die echografie geen substraat gevonden worden voor de afwijking op het mammogram, dan zou er vervolgens indicatie zijn tot het maken van een MRI mamma.
Indien de radioloog “iets dat een huidverdikking zou kunnen zijn” gezien heeft, dan zou dit overigens in het verslag vermeld moeten zijn.

5.    Had een redelijk handelend en vakbekwaam radioloog vanwege het bekende percentage gemiste diagnoses bij screenings destijds maatregelen moeten treffen ter voorkoming van het missen van een diagnose, bijvoorbeeld door een tweede radioloog te laten meekijken?
Het gaat in deze casus om screening buiten het bevolkingsonderzoek om. Mevrouw had dit advies gekregen i.v.m. een risicofactor, namelijk haar belaste familieanamnese (zie hiervoor de brief van KGCN van 10 mei 2000)
Het gaat dus in deze casus om een diagnostisch mammogram in een ziekenhuis.
Een diagnostisch mammogram is de tegenhanger van een zogenaamd screeningsmammogram in het kader van vroege opsporing van mammacarcinoom bij een bevolkingsonderzoek (het bevolkingsonderzoek is een programma van het ministerie van VWS in de algemene populatie bij vrouwen van 50-75 jaar en wordt uitgevoerd door het RIVM). Een dergelijk screeningsmammogram wordt door 2 onafhankelijke radiologen blind beoordeeld. Deze double reading is o.a. ingesteld om de sensitiviteit in de screeningsetting zo optimaal te maken. In de screening gaat het namelijk om niet-symptomatische vrouwen, waarbij bekend is dat de sensitiviteit in de screening lager is dan in de diagnostische setting. In de screeningsetting worden alleen de mammogrammen beoordeeld en zien de beoordelende radiologen de daadwerkelijke vrouwen niet. In de screeningsetting word ook niet gesproken over patiënten, maar over cliënten.
In de diagnostische setting zijn er extra mogelijkheden om tot een zo optimaal mogelijke beoordeling te komen zoals met de patiënt praten, klinisch onderzoek doen, extra radiologisch onderzoek (b.v. extra foto’s, echografie, MRI enz.). In de diagnostische setting is het niet gebruikelijk om een mammogram door 2 radiologen beoordeeld te laten worden.

6.    Heeft u verder nog opmerkingen die voor een goede beoordeling van de zaak van belang zijn?

Ik heb vraag 1 beantwoord als zijnde een situatie zonder vergelijking met de oude foto’s, zonder rekening te houden met de verwijzing van de huisarts en de familiegeschiedenis. Echter dit is in een radiologische praktijk niet realistisch. Als er oude foto’s ter vergelijking beschikbaar zijn, dient er te allen tijde vergeleken te worden met die foto’s. Ook zal een redelijk bekwaam handelend en vakbekwaam radioloog altijd de verwijzing/vraagstelling van de huisarts en positieve familieanamnese in de verslaglegging, conclusie, en adviezen voor vervolgonderzoek betrekken.

2.11. Gelet op de hierboven reeds besproken bevindingen van de deskundige die de rechtbank overneemt, oordeelt de rechtbank dat [gedaagde sub 2], door na de beoordeling van de röntgenfoto’s op 24 augustus 2008 niet met [eiseres] te spreken, haar verder klinisch te onderzoeken, een echografie te laten maken, en, afhankelijk van de uitkomsten van de echografie, histologische biopten te laten nemen dan wel en MRI-scan te laten maken, niet gehandeld heeft als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam radioloog. Dit levert op de voet van artikel 6:74 j° artikel 7:446 BW (zoals deze bepaling blijkens het tussenvonnis van 25 september 2013 moet worden begrepen) een toerekenbare tekortkoming op van [gedaagde sub 2] jegens [eiseres], op grond waarvan, mede gelet op artikel 7:462 BW, CWZ c.s. gehouden is tot schadevergoeding. Het betreft eventuele schade die [eiseres] lijdt door het achterwege laten van vervolgonderzoek op 24 augustus 2008. Vervolgonderzoek, diagnose en (palliatieve) behandeling zijn gestart na de beoordeling van de röntgenfoto’s op 18 februari 2009, bijna zes maanden later. De vraag is hoe het met [eiseres] zou zijn gegaan, indien op 24 augustus 2008 wel het geïndiceerde vervolgonderzoek zou zijn verricht. Ook in dit verband heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige. Voor de hand ligt dat een oncoloog zal worden benoemd, gespecialiseerd in borstkanker, die bovendien beschikt over bovengemiddelde kennis van en ervaring met de radiologie.

2.12. De rechtbank stelt de volgende vraagstelling voor:
1.    Ervan uitgaande dat [gedaagde sub 2] op 24 augustus 2008 of kort daarna met [eiseres] zou hebben gesproken, haar klinisch zou hebben onderzocht, een echografie zou hebben laten maken, en, afhankelijk van de uitkomsten van deze echografie, histologische biopten zou hebben laten nemen dan wel en MRI-scan zou hebben laten maken, zou het dan anders met [eiseres] (kunnen) zijn gegaan dan feitelijk is gebeurd? Wilt u hierbij uitgaan van een medische behandeling die destijds in de hypothetische situatie gangbaar was?
2.    Zo ja, in welk(e) opzicht(en) zou [eiseres] er thans anders voor hebben gestaan c.q. hebben kunnen staan? Wilt u uw antwoord zo goed mogelijk motiveren en, in het geval dat u niet met zekerheid antwoord kunt geven, aangeven, zo mogelijk uitgedrukt in een percentage, hoe groot u de kans acht dat de andere situatie daadwerkelijk zou zijn ontstaan?
3.    Heeft u verder nog opmerkingen op uw vakgebied die voor een goede beoordeling van de zaak van belang zijn?

2.13. Partijen krijgen de gelegenheid zich over de vragen en – zo veel mogelijk eensluidend – de persoon van de te benoemen deskundige uit te laten. Het voorschot op loon en kosten van de deskundige komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening van [eiseres].
LS&R 985

Gastvrijheid wetenschappelijke bijeenkomst blijft binnen de perken

CGR 30 juni 2014, LS&R 985, AA14.048 (bijeenkomst in Mannheim)
Positief advies. In november 2014 zal te Mannheim, Duitsland een bijeenkomst plaatsvinden. De bijeenkomst is bedoeld voor (15) Nederlandse artsen. Het doel is nascholing en het opdoen van vaardigheden, en er zal in dit kader een bezoek worden gebracht aan een kliniek. De totale kosten per deelnemer zijn begroot op € 701,-, waarvan [X] € 234,- voor haar rekening wil nemen. Het gaat om een bijeenkomst waarvoor accreditatie is verleend en die aldus als wetenschappelijk gekwalificeerd kan worden. De gastvrijheid blijft binnen redelijke perken en is bovendien ondergeschikt aan het doel van de bijeenkomst.

Bij adviezen A10.060, A11.010, A12.025 en A13.082 heeft de Commissie voor naar aard en opzet steeds gelijke bijeenkomsten positieve adviezen afgegeven. Ook dit keer gaat het om bijeenkomst waarvoor accreditatie is verleend en die aldus als wetenschappelijk gekwalificeerd kan worden. De gastvrijheid blijft wederom binnen redelijke perken en is bovendien ondergeschikt aan het doel van de bijeenkomst. Onder verwijzing naar de eerdere adviezen is de Codecommissie ook thans van mening dat er een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat voor de keuze van de locatie buiten Nederland.
Met ook overigens verwijzing naar de motivering als gegeven in de hiervoor genoemde adviezen, komt de Codecommissie ook nu tot een positief advies.
LS&R 984

Award van € 5.000,00 is geen toegestaan gunstbetoon

CGR 7 augustus 2014, LS&R 984, AA14.046 (masterclass en award)
Gedeeltelijk positief, gedeeltelijk negatief advies. X verzoekt preventieve toetsing met betrekking tot een te organiseren Masterclass. Het betreft een geaccrediteerde nascholingsdag voor verpleegkundigen. De door [X] geboden gastvrijheid bestaat in de kosten van boeking van de locatie, de kosten van o.a. de lunch, zaalhuur en sprekers. Het is de bedoeling dat tijdens de masterclass ook een award wordt uitgereikt, bestaande
in een eretitel, een trofee en een waardecheque van € 5.000,00. De geheel voor rekening van [X] komende begroting voor de award bedraagt € 6.730,00. Positief advies over de bijeenkomst. Negatief advies over de award, met name vanwege het bedrag.

2.3. De Codecommissie zal nu eerst de masterclass als zodanig behandelen. Ervan uitgaande, dat de opzet ervan in 2015 globaal dezelfde zal zijn als in 2011 en 2012, constateert de Codecommissie, dat de gehele ochtend en ongeveer 50 % van het middagprogramma zijn gewijd aan inhoudelijke onderwerpen volgens het stramien: inleiding 3 kwartier, reflectie half uur. Het award-gedeelte beslaat, in de tijd gezien, ongeveer de helft van het middagprogramma.
Als accreditatie wordt verleend – dat is het uitgangspunt voor dit advies - , kan de masterclass worden aangemerkt als een bijeenkomst in de zin van Hoofdstuk VI, art. 6.4.5
onder 1.. Blijkens art. 6.4.6 wordt aangenomen dat de gastvrijheid bij bijeenkomsten binnen de - volgens art.6. 4.1. vereiste – redelijke perken blijft, als (1) de voor rekening van de vergunninghouder komende kosten van de gastvrijheid per beroepsbeoefenaar niet meer
bedragen dan strikt noodzakelijk en in ieder geval niet meer dan € 500,00 per keer. Ook als de award-kosten worden meegerekend, blijft de bijdrage van [X] per deelnemer ruim beneden deze grens. In de begroting is niet een apart bedrag opgenomen voor de borrel na
afloop, maar mede gelet op de daarvoor uitgetrokken beperkte tijd, acht de Codecommissie uitgesloten, dat die eventueel niet begrote kosten op meer dan € 200,00 per deelnemer zouden uitkomen. In de gepresenteerde begroting heeft de Codecommissie geen posten
aangetroffen, die twijfel zouden doen rijzen aan de noodzakelijkheid ervan. Van andere vormen van gastvrijheid dan die, genoemd in art. 6.4.3. blijkt niet.

Waar de normen voor [verpleegkundig specialisten B] en [verpleegkundigen A] op dit punt niet verschillen, moet de conclusie luiden, dat de masterclass als zodanig (de award-uitreiking weggedacht) de toets der kritiek kan doorstaan.


2.4.5. Zoals gezegd valt de Codecommissie vooral over het bedrag van de award. Bij de vergunninghouder zou dit de vraag kunnen oproepen, bij welk bedrag naar het oordeel van de Codecommissie de grens tussen gunstbetoon en niet-gunstbetoon in dit geval wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de Codecommissie valt dat op basis van de thans beschikbare informatie niet te zeggen. Uitgangspunt zou kunnen zijn een reflexwerking van paragraaf 3 van Hoofdstuk VI, houdende bepalingen over een redelijke vergoeding voor verleende diensten, waarbij het laagst genoemde bedrag van € 75,00 per uur zou kunnen
worden gehanteerd. Op basis van wetenschap over het aantal uren, dat prijswinnaars in het verleden in hun winnende project hebben gestoken, zou tot een passend bedrag gekomen kunnen worden. Bij gebreke van voldoende concrete gegevens acht de Codecommissie het
niet verantwoord nu reeds een concreet bedrag te noemen.

2.4.6.
Onderdeel van de award zijn ook de eretitel en de trofee. Die doen geen financiële relatie in bovengenoemde zin ontstaan en zijn daarmee toelaatbaar, tenzij in de eretitel en op de trofee reclame wordt gemaakt voor recept-geneesmiddelen.
LS&R 983

Gastvrijheid blijft binnen de redelijke perken

CGR 30 juni 2014, LS&R 983 AA14.047 (bijeenkomst in Londen)
Positief advies. In oktober 2014 zal te Londen een symposium plaatsvinden. De internationale doelgroep bestaat uit specialisten met belangstelling voor aandoening D. [X] en/of [X] UK is (zijn) voornemens dit eendaagse symposium te sponsoren. In verband met het vroege aanvangstijdstip (09.00 uur) zal aan de deelnemers de mogelijkheid worden geboden de avond tevoren aan te reizen en de nacht door te brengen in een nog nader te bepalen 3 of 4 sterren-hotel in de buurt. Hiervan uitgaande zijn de totale kosten per deelnemer begroot op € 513,-. [X] wenst daarvan € 500,- voor haar rekening te nemen. De gastvrijheid blijft binnen redelijke perken.

De Codecommissie gaat ervan uit dat de  wetenschappelijke vereniging E] kan worden
gelijkgesteld met een wetenschappelijke vereniging als bedoeld in artikel 6.4.5. onder 1. van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. De door deze vereniging verleende accreditatie brengt derhalve mee dat sprake is van een wetenschappelijke bijeenkomst
als bedoeld in deze bepaling.
Bij een bijeenkomst als hiervoor bedoeld blijft de gastvrijheid onder meer binnen redelijke perken indien de voor rekening van de vergunninghouder komende kosten
van gastvrijheid per beroepsbeoefenaar niet meer bedragen dan € 500,-. Hieraan is in dit geval voldaan. De Codecommissie gaat ervan uit dat [X] en de beroepsbeoefenaren ieder voor zich het maximum van € 1.500,- per jaar per therapeutische klasse in de gaten zullen houden.

Er is een objectieve rechtvaardigingsgrond voor de locatie buiten Nederland, nu het gaat om een bijeenkomst met een internationaal karakter en er ter plaatse een relevant
onderzoeksinstituut aanwezig is. Van excessieve kosten in verband met de plaats van samenkomst is ook overigens niet gebleken. Mocht er voor worden gekozen om de
deelnemers de nacht vóór de bijeenkomst in een hotel te laten doorbrengen, dan is die keuze verdedigbaar gezien het vroege aanvangstijdstip van het symposium. Het
programma bevat voorts geen aanwijzing dat de gastvrijheid niet ondergeschikt is aan het met de bijeenkomst beoogde doel.

De Codecommissie komt op grond van het voorgaande tot een positief advies.
LS&R 982

Gezondheidsclaims en aanprijzing als geneesmiddel niet toegestaan

RCC 31 juli 2014, LS&R 981, dossiernr. 2014/00273 (Body & Fitshop)
Aanbeveling. Gezondheid. Digitale marketing. Het betreft reclame voor de producten Body & Fit Glutamine, Beta-Alanine Pure en D-Aspartic Acid in een nieuwsbrief van 26 maart 2014 en op de website www.bodyenfitshop.nl. In de bestreden uitingen worden o.a. de producten Body & Fit Glutamine, Beta-Alanine Pure en D-Aspartic Acid gepresenteerd als geneesmiddel in de zin van artikel 1 lid 1 sub b van de Geneesmiddelenwet (Gmw). Nu voor deze geneesmiddelen geen handelsvergunning is verleend, handelt adverteerder in strijd met artikel 84 Gmw. De klacht betreft uitingen die diverse gezondheidsclaims bevatten over deze producten. De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met artikel 2 NRC.

Het oordeel van de Commissie
Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie het volgende.

Ad 1.
Gelet op de hiervoor in klacht onder 1 a tot en met c opgenomen mededelingen worden de producten Body & Fit Glutamine, Beta-Alanine Pure en D-Aspartic Acid gepresenteerd als geneesmiddel in de zin van artikel 1 lid 1 sub b Gmw. Nu niet is gebleken dat voor deze geneesmiddelen een handelsvergunning is verleend, handelt adverteerder in strijd met artikel 84 Gmw en zijn de uitingen in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

De Commissie heeft nota genomen van het verweer dat adverteerder zich, na gesprekken met de NVWA, bezighoudt met het wijzigen van de website en de nieuwsbrief, een en ander op basis van een projectplan. Dit maakt bovenstaand oordeel echter niet anders. Eventuele wijziging neemt niet weg dat de oorspronkelijke uitingen in strijd zijn met de NRC. Overigens constateert de Commissie dat de website, blijkens de bij repliek overgelegde afdrukken daarvan, op 3 juli 2014 nog steeds de in de klacht onder 1 a tot en met c opgenomen mededelingen bevatte.

Bij repliek heeft klager de klacht met betrekking tot artikel 84 Gmw uitgebreid tot een mededeling omtrent het product “Afslank Eiwit”, namelijk de mededeling:

“Bij een tekort aan carnitine kunnen er problemen optreden bij de verbranding van vetzuren” op de site. Aangezien adverteerder in de gelegenheid is geweest om schriftelijk op de repliek te reageren, zal de Commissie zich ook uitlaten over dit nieuwe, eerst bij repliek geuite bezwaar.

Door voornoemde mededeling wordt het product Afslank Eiwit gepresenteerd als geneesmiddel in de zin van artikel 1 lid 1 sub b Gmw. Nu niet is gebleken dat voor dit geneesmiddel een handelsvergunning is verleend, handelt adverteerder in strijd met artikel 84 Gmw en is de uiting op dit punt in strijd met artikel 2 NRC.

Ad 2.
De hiervoor in de klacht onder 2 a en b opgenomen mededelingen bevatten gezondheidsclaims in de zin van artikel 2 lid 5 van de Claimsverordening. Nu niet is gebleken dat deze claims zijn opgenomen in de lijst van toegestane gezondheidsclaims, zijn deze in deze strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening en zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.

De Commissie heeft nota genomen van het verweer dat adverteerder zich, na gesprekken met de NVWA, bezighoudt met het wijzigen van de website en de nieuwsbrief, een en ander op basis van een projectplan. Dit maakt bovenstaand oordeel echter niet anders. Eventuele wijziging neemt niet weg dat de oorspronkelijke uitingen in strijd zijn met de NRC. Overigens constateert de Commissie dat de website, blijkens de bij repliek overgelegde afdrukken daarvan, op 3 juli 2014 nog steeds de in de klacht onder 2 a opgenomen mededelingen bevatte.

De Commissie stelt vast dat de in de klacht onder b opgenomen mededeling: “spieropbouw en libido” niet meer in de uiting voorkomt. Van deze wijziging heeft de Commissie nota genomen. Dit neemt echter niet weg dat de oorspronkelijke uiting in strijd is met artikel 2 NRC.

Bij repliek heeft klager de klacht met betrekking tot gezondheidsclaims uitgebreid tot de volgende mededelingen omtrent de producten D-Aspartic Acid en Afslank Eiwit op de site:

D-Aspartic Acid:
“100% werkzaam” en onder het kopje “De werking van D-Aspartic Acid”:

“Cholesterol kan echter pas in de mitochondria worden opgenomen na de koppeling aan een stofje genaamd steroidogenic acture regulatory protein (StAR). Dit stofje StAR is de beperkende factor voor de productie van testosteron”.

en

Afslank Eiwit:
“geeft een vol gevoel”, “onderdrukt het hongergevoel doordat het je bloedsuikerspiegel op peil houdt”, “L-Carnitine speelt een belangrijke rol in het energiemetabolisme omdat het nodig is voor het transport van vetzuren”, “Whey eiwit vermindert je hongergevoel. Whey eiwitten geven je snel een voldaan gevoel en bouwstoffen worden snel benut”.

Aangezien adverteerder in de gelegenheid is geweest om schriftelijk op de repliek te reageren, zal de Commissie zich ook uitlaten over deze nieuwe, eerst bij repliek bestreden mededelingen.


Deze mededelingen bevatten gezondheidsclaims in de zin van artikel 2 lid 5 van de Claimsverordening. Nu niet is gebleken dat deze claims zijn opgenomen in de lijst van toegestane gezondheidsclaims, zijn deze in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening en is de site op dit punt in strijd met artikel 2 NRC.

Ad 3.
Nu de uitingen reeds op grond van overtreding van de wet in strijd zijn met de Nederlandse Reclame Code (NRC), komt de Commissie niet toe aan het beoordelen van de vraag of de uitingen misleidend zijn.
LS&R 981

Vaststelling deskundigen en vraagstelling bij vordering tot smartengeld

Rechtbank 's-Hertogenbosch 14 juli 2010, LS&R 981 (Eiser tegen Stichting Ziekenhuis Bernhoven)
Tussenvonnis. Smartengeld. Zie eerder LS&R 995. De rechtbank is voornemens drie deskundigen, te weten een anesthesioloog, een neuroloog/neurofysioloog en een neuroradioloog, te benoemen ter beantwoording van de vraag of gedaagde bij het zetten en toedienen van de verdoving heeft gehandeld als een redelijk en vakbekwaam anesthesioloog. Partijen hebben gelegenheid gekregen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundigen en over de te stellen vragen.

2.1. Bij tussenvonnis van 25 november 2009 heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen die zijn ingesteld tegen [gedaagde 1] zijn verjaard en zullen worden afgewezen. Ten aanzien van de vorderingen die zijn ingesteld tegen het ziekenhuis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] twee van zijn aan [gedaagde 1]/het ziekenhuis gemaakte verwijten onvoldoende heeft onderbouwd zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een medische fout van [gedaagde 1] op deze punten. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de overige twee verwijten overwogen dat zij voornemens is drie deskundigen, te weten een anesthesioloog, een neuroloog/neurofysioloog en een neuroradioloog te benoemen ter beantwoording van de vraag of, kort gezegd, [gedaagde 1] bij het zetten en toedienen van de verdoving heeft gehandeld als een redelijk en vakbekwaam anesthesioloog. Voorts heeft de rechtbank de vragen geformuleerd die zij voornemens is aan de drie deskundigen te stellen.

2.2. Partijen hebben vervolgens gelegenheid gekregen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundigen en over de te stellen vragen. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank enkele specialisten benaderd met het verzoek in deze zaak als deskundige op te treden. Vervolgens hebben partijen de gelegenheid gekregen zich uit te laten over de persoon van deze specialisten en over de hoogte van het voorschot.

2.14. De rechtbank zal de hierna op te nemen vragen aan de deskundigen voorleggen.

1. Heeft [gedaagde 1] naar uw oordeel bij het zetten van de verdoving en de daarop volgende inspuiting van de eerste 10 - 15 ml verdovingsvloeistof ten behoeve van de operatie op 5 december 2002 onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden in 2002 verwacht had mogen worden?

Wilt u uw antwoord toelichten en daarbij in ieder geval ingaan op de vraag:
 of sprake is geweest van intramedullaire of intraneurale inspuiting?
 wat de functie is van het gebruik van een zenuwstimulator en of gebruik van zenuwstimulatie impliceert dat de verdoving op juiste wijze is gezet?
 of de bewusteloosheid naar uw mening is ingetreden als gevolg van het inspuiten van een deel van de verdovingsvloeistof in het duramanchet?
U dient er, voor zover dat relevant is voor de beantwoording van de vraag, van uit te gaan dat [eiser] in zittende houding is gemarkeerd en in liggende houding is gepuncteerd (zie r.o. 4.22 van het tussenvonnis van 25 november 2009).
2. Heeft [gedaagde 1] naar uw oordeel onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden in 2002 verwacht had mogen worden door destijds, nadat na toediening van de eerste 10 - 15 ml verdovingsvloeistof bewustzijnsverlies met apneu en tensiedaling optrad, de rest van de in totaal 40 ml vloeistof toe te dienen?

Wilt u bij beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op de vraag:
 of [gedaagde 1] de na eerste inspuiting opgetreden complicaties kon en mocht interpreteren als een vasovagale reactie?
 of in 2002 een norm bestond die inhield dat verdere toediening van de verdovingsvloeistof bij het optreden van complicaties direct gestaakt moest worden?
 of deze complicaties los staan van de wijze van inspuiting van de verdovingsvloeistof?
3. Indien u vraag 1 en/of 2 bevestigend heeft beantwoord, wilt u dan zo uitvoerig en gemotiveerd mogelijk aangeven:

a. waaruit dit handelen of nalaten bestaat en hoe wel gehandeld had moeten worden?

of het bij [eiser] opgetreden letsel (ernstige pijnen, blijvende functiebeperking aan de linkerarm en hangend ooglid links) een gevolg is van dit handelen of nalaten? Kunt u hierbij aangeven of dit letsel het gevolg is van de eerste of van de tweede gift verdovingsvloeistof?

Wilt u daarbij ook ingaan op de vraag of dit letsel het gevolg kan zijn geweest van tractie en wilt u aangeven waar u uw antwoord ter zake op baseert? Indien u de vraag niet met zekerheid kunt beantwoorden: wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit letsel en met welke mate van waarschijnlijkheid (bij voorkeur uit te drukken in een percentage)?
4. Wanneer u tot de conclusie zou komen dat nader medisch onderzoek van [eiser] (zoals bijvoorbeeld een MRI-onderzoek van de plexus brachialis) wenselijk of noodzakelijk is ter beantwoording van een of meer vragen, wilt u dan aangeven welk onderzoek geïndiceerd is en waarom?

5. Geven de standpunten van partijen, de stukken van het geding en/of uw bevindingen in het algemeen nog aanleiding tot opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor het nemen van de beslissingen in deze zaak?
LS&R 980

Endocrinoloog vordert hervatting werkzaamheden

Vzr. Rechtbank Limburg 25 juli 2014, LS&R 980 (endocrinoloog Atrium MC Heerlen)
Een medisch specialist vordert door de overige leden van haar maatschap in staat te worden gesteld haar werkzaamheden in het ziekenhuis te kunnen hervatten. Het betreffende ziekenhuis heeft na onderzoek naar de vakbekwaamheid geen bedenkingen bij hervatting. Wel is door het ziekenhuis samen met de maatschap en de betreffende specialist afgesproken dat een begeleidingscommissie zal worden ingesteld die de samenwerking / communicatie binnen de maatschap met deze specialist in de praktijk zal toetsen en ter zake het ziekenhuis zal adviseren. De (overige leden van de) maatschap stelt (stellen) vervolgens hierbij voorwaarden die zich niet verdragen met het doel van deze begeleidingscommissie.

2.12. De maten van [eiseres] weigeren echter haar in de gelegenheid te stellen om haar praktijk te hervatten, door te verhinderen dat zij op de polikliniek begint en haar mede te delen erop te zullen letten dat er geen spreekuren voor haar worden ingeboekt. De maten doen dat, omdat de collega-endocrinologen van [eiseres] ([gedaagde 4], [gedaagde 2] en [gedaagde 10]) niet met haar zouden willen samenwerken en zij het nodig vinden dat er eerst een commissie benoemd wordt die moet onderzoeken of herstel van de communicatie binnen de vakgroep endocrinologie mogelijk is.

2.14. [eiseres] stelt de raad van bestuur van Atrium te hebben verzocht te bevestigen dat na de uitkomst van het in 2.6. bedoelde onderzoek het verbod om de praktijk uit te oefenen was opgeheven, in verband waarmee volgens [eiseres] met die raad is afgesproken dat [eiseres] over haar reïntegratie afspraken zou maken met het bestuur van de maatschap. [eiseres] heeft daartoe gesproken met de voorzitter en de medisch manager van de maatschap ([gedaagde 12] en [gedaagde 7], gedaagden sub l en g). In dat gesprek werd [eiseres] medegedeeld dat de maatschap er niet mee akkoord gaat dat [eiseres] haar praktijk als endocrinoloog zou hervatten. Aan [eiseres] werd voorgesteld dat zij uitsluitend werkzaamheden zou gaan hervatten op het gebied van de algemene interne geneeskunde en dat onder strikte, naar de mening van [eiseres] onredelijke, voorwaarden. [eiseres] is daar niet mee akkoord gegaan.
LS&R 979

Additionele vergoeding niet in redelijke verhouding

CGR 26 mei 2014, LS&R 979, AA14.0042 (Doeltreffendheid geneesmiddel Y)
Er zal een observationeel onderzoek naar de doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddel Y. Dit onderzoek zal worden gesponsord door vergunninghouder A. De verwachte duur van het onderzoek is twee jaar. Degenen die aan het onderzoek mee werken zullen een vergoeding krijgen die voor ICF en Baseline completion € 190,-- bedraagt en telkens € 75,-- voor de follow-ups, die zij zullen moeten uitvoeren. Na de verschillende follow-ups wordt een bedrag van € 115,-- betaald als additionele vergoeding om er voor te zorgen dat er zo veel mogelijk complete datasets worden verzameld. Verzoekster vraagt het protocol van dit onderzoek studie-specifiek te toetsen als niet WMO-plichtig onderzoek. Op grond van artikel 6.3.3 van de Gedragscode moet de te betalen tegenprestatie in redelijke verhouding staan tot de te verrichten werkzaamheden. Een en ander leidt tot de conclusie dat positief kan worden geadviseerd behoudens waar het de additionele vergoeding betreft.

Op grond van artikel 6.3.3 van de Gedragscode moet de te betalen tegenprestatie in redelijke verhouding staan tot de te verrichten werkzaamheden. In dit verband is van belang te weten wat de hoedanigheid is van de personen die het onderzoek zullen uitvoeren. In de Study Summary wordt vermeld dat de uitgevoerde onderzoekstaken zullen worden verdeeld tussen de onderzoeker en de onderzoeksverpleegkundige. De onderzoeker, medisch specialist, zal het informed consent afnemen en de onderzoeksverpleegkundige zal de retrospectieve data verzamelen en tevens invoeren in het eCRF. Hiervoor wordt een vergoeding toegekend van € 190,-- waarbij ervan wordt uitgegaan dat de bezigheden 2,5 uur in beslag zullen nemen. Deze vergoeding is niet in strijd met de regels die terzake worden gehanteerd. De onderzoeksverpleegkundige zal een aantal keren een uur bezig zijn en daarvoor € 75,-- krijgen. Ook hiertegen bestaan geen bezwaren. Anders moet worden geoordeeld waar het de additionele vergoeding betreft. De Codecommissie kan niet vaststellen of deze vergoeding op werkzaamheden ziet die door de medisch specialist worden verricht of op werkzaamheden van de onderzoeksverpleegkundige. Voorts is niet aangegeven hoe veel tijd met deze werkzaamheden gemoeid zal zijn.