DOSSIERS
Alle dossiers

rechtspraak  

LS&R 825

MediRisk moet onderhandelen met curatoren RVP

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:507 (Curatoren RVP e.a. tegen Medirisk)
Ziekenhuis. Contracten. Verzekering. Na faillissement heeft Stichting Ruwaard Van Puttenziekenhuis een doorstart gemaakt onder de naam SMC. RVP had een verzekering afgesloten bij MediRisk ter afdekking van beroepsaansprakelijkheid. De curatoren van RVP vorderen dat aansprakelijkstellingen van na het faillissement van RVP in behandeling moeten worden genomen en een aanbod te doen voor een verzekering voor bestaande uitlooprisico. Sprake zou zijn van een doorlopende verzekering en contractsovername door SMC.

De primaire vordering wordt afgewezen. In de polis was opgenomen dat de verzekering eindigde op de dag waarop het faillissement werd uitgesproken. Niet is aannemelijk dat sprake is van een uitloopdekking of van het instemmen door MediRisk met het overnemen van de polis door SMC zonder premiebetaling voor het uitlooprisico. De subsidiaire vordering wordt toegewezen. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement had MediRisk de curatoren moeten wijzen op het ontbreken van de uitloopdekking en een aanbod moeten doen die dekking te realiseren. MediRisk moet daartoe alsnog in onderhandeling treden.

4.6. Van belang is wel de vraag wat er gebeurd zou zijn indien de uitloopdekking wél zou zijn besproken rond de datum van het faillissement van het ziekenhuis. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft MediRisk op vragen van de voorzieningenrechter geantwoord dat er (a) geen polissen zijn voor zorginstellingen zoals RVP waarop het uitlooprisico is meeverzekerd en dat (b) in alle gevallen waarin eerder entiteitswisselingen van zorginstellingen zijn opgetreden door bijvoorbeeld fusie, overname, verkoop of anderszins er in overleg tussen alle betrokkenen een oplossing voor het in- en uitlooprisico is gevonden, al dan niet aan de hand van de in de pleitnotities van MediRisk opgenomen richtlijnen van MediRisk voor het berekenen van premie voor uitloopdekking. Uit de ter zitting geciteerde tekst uit de handleiding Aansprakelijkheidsverzekering op basis van claims made uit juli 2010 van het Verbond van Verzekeraars blijkt ook wel dat dekking van het uitlooprisico het uitgangspunt is bij het beëindigen van een claims-made polis. In het onderhavige geval heeft zodanig overleg niet plaats gevonden. In eerste instantie omdat het tijdens het overleg over de doorstart en de in die periode te verlenen verzekeringsdekking niet ter sprake is gekomen, en in tweede instantie omdat MediRisk zich in een later stadium op het standpunt heeft gesteld daartoe niet bereid te zijn. Anders dan ten aanzien van de vraag of er – op welke grondslag dan ook – overeenstemming zou zijn bereikt tussen partijen over een doorlopen van de verzekering respectievelijk een vorm van contractsovername – die vraag wordt in dit kort geding ontkennend beantwoord – acht de voorzieningenrechter het, mede gelet op de contractuele verhouding waarin RVP en MediRisk tot elkaar stonden, voorshands op basis van hetgeen in dit kort geding is aangevoerd in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat (a) MediRisk de curatoren niet direct na het uitspreken van het faillissement heeft geïnformeerd over het ontbreken van uitloopdekking, althans de visie van MediRisk daarop en (b) dat MediRisk zich ten opzichte van RVP in de correspondentie kort na het faillissement heeft beroepen op het ontbreken van uitloopdekking onder de polis nu ter zitting is gebleken dat deze omstandigheid eerder nooit een bezwaar is geweest voor het (onderhandelen over het) verlenen van uitloopdekking. De voorzieningenrechter acht het in aansluiting hierop voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de omstandigheid dat MediRisk geweigerd heeft een aanbod te doen om de uitloopdekking te verzekeren in strijd zal achten met de redelijkheid en billijkheid. De omstandigheid dat de curatoren in de visie van MediRisk niet adequaat hebben gehandeld en volgens MediRisk meerdere beroepsfouten zouden hebben gemaakt bij het behandelen van dit aspect van het faillissement doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan de mededelingsplichten die op MediRisk als professioneel verzekeraar tegenover haar lid/verzekerde RVP, althans de curatoren daarvan na het uitspreken van het faillissement rustten ten tijde van het uitspreken van het faillissement en haar overige verplichtingen in de daaropvolgende periode.
LS&R 818

VGZ hoeft geen rekening te houden met concentratie drinkvoeding

Rechtbank Gelderland 7 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:810 (Nutricia tegen VGZ c.s.)
Zorgverzekering. Vergoeding. Drinkvoeding. Vervolg van de zaak waarin eerder vonnis is gewezen [LS&R 760] en waarbij het VGZ is verboden uitvoering te geven aan zorgcontracten in verband met de wijze waarop de vergoedingen voor dieetpreparaten (geconcentreerde drinkvoedingen) van de fabrikanten waren bepaald. De zorgverkeraar heeft de vergoedingen nadien opnieuw bepaald.

De wijze waarop VGZ dat thans heeft gedaan houdt wel rekening met de eigenschappen van het product: de concentratie en de aanwezigheid van extra eiwit en vezels. Door de vergoeding per kcal is het verschil in volume van de verpakking waarin de drinkvoedingen worden aangeboden geëcarteerd. Daarom is de wijze waarop de vergoedingen thans zijn vastgesteld niet onzorgvuldig en niet onrechtmatig. De fabrikant heeft niet aangetoond dat een concentratie van 2,4 kcal/ml een hogere therapietrouw geeft dan een concentratie van 2,0 kcal/ml. De zorgverzekeraar hoefde daarmee geen rekening te houden bij de vaststelling van de vergoeding. Vorderingen van Nutricia afgewezen.

4.8. Bij gebreke van een aangetoonde meerwaarde is er niet een goede grond waarom VGZ c.s. in het kader van hun inkoopbeleid voor de geconcentreerde drinkvoedingen van Nutricia een hogere vergoeding per kcal of anderszins zouden moeten vaststellen dan voor de geconcentreerde drinkvoedingen van de andere fabrikanten. Ook als dat betekent dat het afleveren van geconcentreerde drinkvoedingen van Nutricia voor afleveraars onaantrekkelijk wordt omdat een hogere kostprijs van Nutricia leidt tot een hogere inkoopprijs voor afleveraars, is dat voor het ondernemersrisico van Nutricia. Het belang van VGZ c.s. bij een doelmatige zorginkoop en het mede door hen te behartigen algemeen maatschappelijke belang dat zorgkosten niet onnodig hoog oplopen, weegt dan zwaarder dan het belang van Nutricia. Voor het overige hebben VGZ c.s. de vergoeding voor de geconcentreerde drinkvoedingen van Nutricia voldoende op basis van de eigenschappen daarvan en in evenredigheid met de vergoedingen voor andere geconcentreerde drinkvoedingen vastgesteld, zoals uit het voorgaande volgt. Dat de vergoedingen voor de drinkvoedingen van Nutricia procentueel een hogere korting op de AIP laten zien, dan die voor de andere geconcentreerde drinkvoedingen, maakt dat niet anders voor zover dat een gevolg is van een hogere AIP van Nutricia zonder dat daar een meerwaarde in de toepassing tegenover staat. Van een niet gerechtvaardigd onderscheid in hoogte van vergoeding is daarmee thans geen sprake. Dat voor alle fabrikanten behalve Nutricia kortingen van 20% zijn toegepast, geeft overigens een verkeerd beeld. Indien uitgegaan wordt van de AIP variëren de kortingspercentages ook voor andere fabrikanten.

4.9. Voor de yoghurt drinkvoeding van Nutricia hebben VGZ c.s. dezelfde vergoeding vastgesteld als voor de standaard drinkvoeding Nutridrink omdat die per flesje van 200 ml precies dezelfde voedingswaarde heeft als de yoghurt drinkvoeding, te weten 300 kcal en 12 gram eiwit. Dat laatste is als zodanig niet door Nutricia weersproken. Buiten de kwestie van het vluchtgedrag is de wijze waarop de vergoeding voor yoghurt drinkvoeding is vastgesteld als zodanig niet specifiek aan de orde geweest in het vorige kort geding. De vergoeding voor yoghurt drinkvoeding op de 1b lijst is vastgesteld op hetzelfde bedrag als de vergoeding voor Nutridrink op de 1a lijst, omdat Nutricia voor beide soorten voedingen dezelfde AIP opgeeft en er in de visie van VGZ c.s. geen verschillen tussen de beide drinkvoedingen zijn die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan de vergoeding voor Nutridrink op de 1a lijst, die voor Nutricia kennelijk aanvaardbaar is. Daartegenover heeft Nutricia niets gesteld waaruit volgt dat de specifieke eigenschappen en de daarmee samenhangende kostprijs maken dat een gelijkstelling met Nutridrink niet gerechtvaardigd is. Het enkele feit dat het om yoghurt gaat, zegt in dit verband onvoldoende. Voorts hebben VGZ c.s. onbetwist gesteld dat de vergoeding voor de yoghurtdrinkvoeding van Abbott op hetzelfde bedrag is vastgesteld hoewel de AIP van de yoghurt drinkvoeding van Abbott nog iets hoger is dan die van Nutricia, zodat van een ongeoorloofde discriminatie in vergoeding jegens Nutricia geen sprake is.

4.10. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van Nutricia in de kosten. [..]
LS&R 799

Schending van meldingsplicht verzekeringen

Hof Amsterdam 10 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4562 (appellant tegen Europeesche Verzekering Maatschappij)
Als randvermelding. Verzekeringsrecht. Insurance Passport for Students (IPS). Schadeuitkering ter zake kosten medische behandeling geweigerd. Bijzondere verplichting in geval van opname in het ziekenhuis.
In geval van opname in het ziekenhuis dient vooraf of zo dit onmogelijk is, binnen een week na opneming telefonisch contact te worden opgenomen met SOS International. Appellant verklaart: "Een mevrouw in het ziekenhuis zei, toen zij mijn verzekeringspasje zag: “ Ik ken deze verzekering niet”. Toen ging ze weg en kwam ze weer terug en zei: “Het is oke”. Ik ging er van uit dat die mevrouw met de verzekering had gebeld. Ik was er niet bij toen zij belde. Ik heb zelf niet gebeld met het SOS-nummer op de verzekeringspas.”

Hier is sprake van relevante schending door verzekerde van wettelijke en contractuele meldingsplicht? De grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

3.8.Ook in ander opzicht heeft [appellant] zich niet aan het bepaalde in laatstgenoemd artikellid gehouden. Daarin wordt namelijk aan de verzekerde tevens de verplichting opgelegd een zo volledig mogelijke opgave te verstrekken van de gebeurtenis die tot de schade heeft geleid en van de opgelopen schade. Zowel met het een als met het ander is [appellant] – zelfs tot en met de pleidooien in hoger beroep – in gebreke gebleven.
In de eerste plaats is omtrent de schadegebeurtenis – die inmiddels meer dan vijf jaar in het verleden ligt – in dit geding niet méér bekend geworden dan dat – althans volgens de stellingen van [appellant], zie ook de pleitnota in hoger beroep onder 13 - [appellant] de dupe is geworden van een uit de hand gelopen ruzie en daarbij een steekwond in de buik heeft opgelopen, waarna hij direct per ambulance naar het AMC is vervoerd en daar – naar hij stelt – voor die steekwond is behandeld. Waar het schade-incident zich heeft afgespeeld, met wie de gestelde ruzie is ontstaan, waar die ruzie over ging, wie [appellant] zou hebben (neer)gestoken en wie daar eventueel verder nog bij aanwezig zijn geweest is tot dusver door [appellant] nog niet meegedeeld. Uit de memorie van grieven ( toelichting op grief 3) en de pleitnota in hoger beroep onder 12 en 14 lijkt te kunnen worden afgeleid dat [appellant] wegens dit incident aangifte heeft gedaan bij de politie, maar nadere gegevens daarover, zoals wanneer en bij welke politiepost aangifte is gedaan, zijn door [appellant] niet verstrekt. Evenmin is een kopie van een aangifte bij de politie in dit geding overgelegd. Voorts heeft [appellant] geen nadere inlichtingen verstrekt over de behandeling (en) die hij in het AMC heeft ondergaan en omtrent de dag dat hij weer uit het ziekenhuis is ontslagen.
Weliswaar stelt [appellant] – memorie van grieven toelichting op grief 2 – dat hij zijn medisch dossier bij het AMC heeft opgevraagd en dat de desbetreffende machtiging later in de procedure zal worden overgelegd, maar bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep is een dergelijke machtiging nog steeds niet getoond, zonder dat daar een aannemelijke verklaring voor is gegeven. [appellant] zelf is bij de pleidooien in hoger beroep niet verschenen. Er is evenmin een aannemelijke verklaring voor gegeven hoe het komt dat [appellant] – die blijkens de gedingstukken tenminste reeds sedert maart 2012 over rechtskundige bijstand beschikt - nog steeds geen volledige opheldering over de toedracht van het incident van februari 2008 heeft verstrekt, zo mogelijk mede onder overlegging van een kopie van zijn aangifte bij de politie, en omtrent zijn daarop gevolgde opname en behandeling in het AMC, met inbegrip van - met zijn machtiging – door het AMC verstrekte medische inlichtingen.
3.9. De volgende vraag luidt of door het bovenstaande Europeesche/ [geïntimeerde] in een redelijk belang zijn geschaad en deswege uitkering onder de verzekering mogen weigeren onder verwijzing van artikel A.7.6. van de polisvoorwaarden. Het hof beantwoordt die vraag, evenals de kantonrechter, bevestigend, mede gelet op het bepaalde in artikel 7: 941 lid 4 BW en artikel 7: 943 lid 2 BW. Europeesche/[geïntimeerde] zijn pas in een zeer laat stadium - namelijk pas na ongeveer anderhalf jaar – van de ziekenhuisopname in het AMC en de reden daarvan in kennis gesteld. Bovendien zijn zij - hoewel daaromtrent meermalen is verzocht – door [appellant] ook in hoger beroep nog steeds niet volledig en gedocumenteerd ingelicht over de toedracht van de schadegebeurtenis en de medische aspecten van de behandeling die [appellant] in het AMC heeft ondergaan. Dat – door toedoen van [appellant] – aanhoudend gebrek aan gegevens heeft het voor Europeesche/[geïntimeerde] niet mogelijk gemaakt en maakt het voor hen nog steeds onmogelijk – zoals zij ook hebben aangevoerd – te onderzoeken hoe de door [appellant] gestelde letselschade precies is ontstaan en welke de rol van [appellant] zelf daarbij is geweest, of de aan [appellant] toegebrachte schade wellicht op degeen die het letsel zou hebben toegebracht kan worden verhaald, alsmede of mogelijk op grond van de polisvoorwaarden een of meer uitsluitingen van toepassing zijn.
LS&R 800

Inrichting dagvaarding rechtvaardigd niet afdoende vordering om te procederen

Rechtbank Limburg 11 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:12305 (CZ tegen gedaagde)
Procesrecht. Ziektekostenverzekeraar laat (niet voor het eerst) na om exploot van dagvaarding zo in te richten dat zowel de vordering op alle onderdelen als de stap om tegen verzekerde te gaan procederen, afdoende gerechtvaardigd wordt. Kantonrechter ziet daarin aanleiding om in ieder geval de nevenvorderingen af te wijzen, om een aanzienlijke korting op de wel zeer gedateerde hoofdvordering (premies uit het jaar 2008) toe te passen en om de proceskosten te compenseren. Volstaan wordt in verband met aard en inhoud van het geschil met één procesronde van antwoord en verweer. Mede omdat de verzekeraar zelf gemeld had geen prijs te stellen op een comparitie van partijen, zijn partijen ook niet uitgenodigd ter zitting uitleg te geven.

Lees verder

LS&R 793

Stichting De Hoop moet onjuist declareren stoppen

Aanwijzing ex artikel 76 WMG 12 december 2013, kenmerk 50447/88069 (Stichting De Hoop)
De NZa constateert dat u onrechtmatig heeft gedeclareerd en onjuist heeft geadministreerd. Dit zijn overtredingen van artikel 35, eerste lid, en artikel 36, eerste lid, Wmg. (...) De NZa geeft u op grond van artikel 76, eerste lid, Wmg een aanwijzing om terstond het verbod van artikel 35, eerste lid onder c en d na te leven. Ook legt de NZa u een aanwijzing op om binnen zes maanden artikel 36, eerste lid, Wmg na te leven. (...) De NZa zal daarom op grond van artikel 81 Wmg de aanwijzing ter openbare kennis brengen, nadat na dagtekening van dit besluit vijf werkdagen zijn verstreken. Dit betekent dat op de website van de NZa en/of in landelijke of plaatselijke media de aanwijzing – met uw naam en toenaam – openbaar wordt gemaakt.

Uit het persbericht: GGZ-instelling De Hoop heeft duurdere zorg gedeclareerd dan zij heeft geleverd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) legt De Hoop een aanwijzing op waarin staat dat de instelling moet stoppen met het declareren van zorg die niet is geleverd. Ook moet De Hoop de administratie op orde brengen.

De NZa heeft de administratie van De Hoop onderzocht na aanwijzingen over mogelijk onjuiste declaraties. Uit het onderzoek blijkt dat De Hoop meer en duurdere zorg in rekening heeft gebracht dan zij heeft geleverd. Ook heeft De Hoop behandelingen gedeclareerd die niet door haar zijn uitgevoerd en waarvan niet in alle gevallen duidelijk is óf ze wel zijn uitgevoerd. Zo bracht de instelling in alle gevallen verblijf zonder overnachting in rekening, terwijl de patiënten niet binnen De Hoop verbleven.

De dossiers zijn onvolledig: er staat niet in welke zorg is geleverd, en er ontbreken verslagen en agenda's van de gedeclareerde activiteiten. Bovendien zijn er dossiers aangemaakt door een niet BIG-geregistreerde hoofdbehandelaar.

De NZa heeft in haar toezicht verscherpt aandacht voor de GGZ en kan onderzoek doen naar de administratie van zorgaanbieders. Al dan niet bewust te veel declareren leidt tot hogere zorgkosten, die uiteindelijk door de consument in zijn premie voor de zorgverzekering worden betaald. De NZa kan, als een zorgaanbieder teveel declareert, handhaven en bijvoorbeeld een aanwijzing, een last onder dwangsom en/of een boete opleggen.

LS&R 783

Drie varianten voor de zorgbasisverzekering

RCC 2 december 2013, dossiernr. 2013/00829 (Zilveren Kruis)
Zorgverzekering. Aanbeveling. Het betreft adverteerders webpagina zilverenkruis.nl/consumenten/zorgverzekering/basisverzekering, waarop onder het kopje “Basisverzekering. U kunt kiezen uit 3 varianten voor de basisverzekering” deze “Varianten” als volgt worden vermeld: “Beter Af Exclusief”, “Beter Af” en “Beter Af Selectief”. Daarbij staat een summiere toelichting en wordt de voor elk van de verzekeringen verschuldigde maandpremie vermeld.

De klacht Er worden drie basisverzekeringen aangeboden, waarvan er één geen basisverzekering is, maar een basisverzekering inclusief luxe aanvullend pakket.

Bij doorklikken naar de polis van de “Beter Af Exclusief”-verzekering blijkt dat het om een polis inclusief aanvullend pakket gaat. Volgens de website zou dit de enige restitutieverzekering zijn, maar er bestaat ook een gewone, losse restitutieverzekering. Klanten worden hierdoor op kosten gejaagd. Ze denken een basisverzekering te nemen, maar ongemerkt krijgen ze er een aanvullende verzekering bij.

Het verweer
Naar aanleiding van de klacht, luidende dat op de website niet direct zichtbaar is dat de “Beter Af Exclusief Polis” niet alleen een basisverzekering is maar bestaat uit de “Beter Af Restitutie Polis” met een aanvullend “Beter Af Exclusief Pakket”, heeft adverteerder laten weten de website te hebben aangepast. Nu wordt op de webpagina “Zorgverzekering” direct, door middel van een asterisk, duidelijk gemaakt dat de “Beter Af Exclusief Polis” bestaat uit een “Beter Af Restitutie Polis” met een “Beter Af Exclusief Pakket”. Ook op de daarop volgende pagina’s wordt duidelijk vermeld dat de “Beter Af Exclusief Polis” een gecombineerde verzekering is.

Het oordeel van de Commissie
Door onder het kopje “Basisverzekering. U kunt kiezen uit 3 varianten voor de basisverzekering” de drie “Varianten” te vermelden, voorzien van een uiterst korte toelichting, wordt de indruk gewekt dat deze drie verzekeringen varianten op de basisverzekering zijn. In werkelijkheid bestaat één van deze varianten, te weten de “Beter Af Exclusief”-verzekering uit een basisverzekering én een aanvullende verzekering, namelijk de “Beter Af Restitutie”-verzekering. Dit blijkt niet uit de gewraakte uiting.

Blijkens het vorenstaande is, naar het oordeel van de Commissie, sprake van het verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Op grond van het hierboven overwogene acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

LS&R 760

Nieuw beleid VGZ dreigt aanspraken van verzekerde te beperken

Vzr. Rechtbank Gelderland 15 november 2011, ECLI:NL:RBGEL:2013:4583 (Nutricia tegen VGZ c.s.)
Uitspraak ingezonden door Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek.
VGZ c.s. is voornemens een voorkeursbeleid te hanteren ten aanzien van de verstrekking van drinkvoedingen aan hun verzekerden. Op basis van de samenstelling is drinkvoeding in vier categorieën ingedeeld, ook is per categorie één voorkeursproduct. Dit voorkeursproduct is van Fresenius Kabie en geselecteerd aan de hand van een aanbestedingsprocedure. Minimaal 75% van de te verstrekken producten moet het voorkeursproduct zijn en maximaal 25% mag verstrekt worden van niet-voorkeursproducten (waaronder van Nutricia). VGZ handelt onrechtmatig nu zij in feite de aanspraak op verstrekking van drinkvoedingen in naturapolissen beperkt. De rechtbank oordeelt dat dieetpreparaten niet op basis van samenstelling inwisselbaar zijn. De effectiviteit wordt in hoge mate bepaald door smaak, geur, substantie en textuur. Met het beleid van VGZ kan het problemen leveren indien de voorschrijver merkgebonden producten voorschrijft, nu de leverancier contractueel niet meer dan 25% mag leveren van niet-voorkeursproducten. Dit dreigt de aanspraken van de verzekerde te beperken.

Verder schrijft VGZ aanzienlijke kortingen voor bij producten die niet in de voorgenoemde vier clusters vallen. Dit doet VGZ om 'vluchtgedrag' uit de vier categorieën te voorkomen. Bij de berekening wordt op geen enkele wijze rekening gehouden met de aard en de specifieke eigenschappen van het product en de kostprijs daarvan. Hierdoor kunnen leveranciers aanmerkelijke verliezen lijden. De voorzieningenrechter acht deze manier van ontmoediging onrechtmatig.

De voorzieningenrechter verbiedt uitvoering te geven aan zorgcontracten voor 2014 en verdere gelijke contracten te sluiten.

Beoordeling
4.8 De stelling van de verste strekking van SPVD c.s. is dat de aard van dieetpreparaten en de behoeften waarin die moeten voorzien aan een preferentiebeleid, zoals dat voor geneesmiddelen mogelijk is, in de weg staan. SPVD c.s. bestrijden in dat verband dat het mogelijk is drinkvoedingen in te delen in categorieën van onderling uitwisselbare producten. Geconstateerd moet worden dat de werking van geneesmiddelen wordt bepaald door de daarin aanwezige werkzame stoffen. Daarom zijn geneesmiddelen met dezelfde werkzame stoffen onderling uitwisselbaar. Daarop is de door de wetgever geboden mogelijkheid tot het voeren van een preferentiebeleid gebaseerd, zoals blijkt uit art. 2.8 lid 3 Bz. Bij dieetpreparaten, die niet geneesmiddelen maar waren zijn, kan niet in vergelijkbare zin van werkzame stoffen worden gesproken. Dieetpreparaten zijn voedingsmiddelen. Aannemelijk is de stelling van SPVD c.s. dat de effectiviteit, in de zin van bereidheid van de daarop aangewezen patiënt tot gebruik, in hoge mate wordt bepaald door smaak, geur, substantie en textuur en daarmee door de exacte samenstelling en dat de voorkeuren daarvoor en de verdraagzaamheid daarvan hoogst individueel en subjectief bepaald zijn. Daartegenover hebben VGZ c.s. slechts gesteld dat zij de indeling in clusters hebben gemaakt aan de hand van (wetenschappelijke) literatuur over dieetvoeding en op die grond tot de slotsom van uitwisselbaarheid zijn gekomen. Met die enkele niet onderbouwde stelling hebben VGZ c.s. te weinig aangetoond dat sprake is van een uitwisselbaarheid van producten zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de hiervoor als aannemelijk aanvaarde voorwaarden voor effectiviteit. Aannemelijk is dat daarover niet licht moet worden gedacht. Het gaat bij de drinkvoedingen om voeding van (ernstig) zieken die niet of in onvoldoende mate gewoon voedsel tot zich kunnen nemen en voor wie zonder drinkvoeding ondervoeding dreigt met alle mogelijke gevolgen van dien. Ter zitting is namens de aanwezige diëtiste uiteengezet dat het vinden van een voor de desbetreffende patiënt effectieve samenstelling van een dagelijks pakket aan dieetpreparaten eist dat combinaties van verschillende preparaten van verschillende fabrikanten gevormd (kunnen) worden. Vooralsnog moet worden geoordeeld dat een preferentiebeleid dat die mogelijkheid beperkt, zich met dit een en ander niet verdraagt. Ook de Nza heeft in het rapport van de beoordeling van de Modelovereenkomsten en reglementen van 2013 uitgesproken dat een preferentiebeleid ten aanzien van dieetpreparaten niet is toegestaan.

4.15 Hoewel niet exact kan worden vastgesteld welke bedrijfseconomische gevolgen de toegepaste kortingen voor Nutricia zullen hebben, is voldoende aannemelijk dat Nutricia door het door VGZ c.s. gehanteerde systeem van kortingen om vluchtgedrag van afleveraars af te snijden haar afzetmogelijkheden voor geconcentreerde drinkvoedingen aanzienlijk zal zien verminderen. VGZ c.s. hebben 26% van de zorgverzekeringsmarkt in Nederland in handen, wat betekent dat er een gerede kans is dat de afzet met een soortgelijk percentage zal afnemen. Mede in aanmerking genomen deze kans op aanzienlijke schade hadden VGZ c.s. zich onder al de hiervoor genoemde omstandigheden van het vaststellen van deze jegens Nutricia willekeurige kortingen op deze willekeurige wijze moeten onthouden. Het is op zichzelf begrijpelijk (en maatschappelijk aanvaardbaar) dat VGZ c.s. streven naar beteugeling van de kosten voor drinkvoedingen, ook door te trachten te voorkomen dat zij vergoedingen moet betalen voor (te) hoge winstmarges, maar de wijze waarop VGZ c.s. dat thans hebben gedaan is onzorgvuldig jegens Nutricia.

LS&R 725

CZ is repeatplayer die vorderingen vaak niet voorziet van een deugdelijke grondslag

Vrz. Rechtbank Limburg 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:7439(CZ)
Zorgverzekering, geldvordering. CZ vordert betaling van van € 492,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag aan hoofdsom van € 422,40 vanaf 26 juni 2013 (de datum van dagvaarding) tot de voldoening, alsmede tot betaling van de met deze zaak gemoeide proceskosten. Het betreft vorderingen op een zorgverzekering. Het dagvaardingsexploot is erg onduidelijk en bevat geen verwijzing naar producties. Er is een vage fotokopie van een volledig geanonimiseerde en ongedateerde modelbrief van CZ toegevoegd en een toelichting van de deurwaarder. Uit de dagvaardig en de modelbrief wordt niet duidelijk waarvoor gedaagde kosten verschuldigd is. Wellicht steeds een verschuldigde premie of een eigen risico of een eigen bijdrage. De wijze van procederen van CZ blinkt (wederom) niet uit door inzichtelijkheid en volledigheid en doet onvoldoende recht aan de bedoelingen van de wetgever met de regels in het huidige Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Rechter en gedaagde krijgen op deze manier niet een zo volledig, inzichtlijk en waarheidsgetrouw mogelijk beeld van de vordering.

Nu de overeenkomst noch de omvang van het naamloze bedrag door gedaagde betwist worden is de vordering van de hoofdsom van € 422,40 toewijsbaar. Voor de beide ontoereikend toegelichte nevenvorderingen ligt dit bepaald anders. Op die onderdelen ontbeert het exploot van dagvaarding in het bijzonder een van CZ te verlangen deugdelijke verzuimredenering. De gedeeltelijke afwijzing van de vordering van CZ en de redenen daarvan (gebrekkig procederen) rechtvaardigen een algehele compensatie van de proceskosten.

Motivering
het geschil CZ vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 492,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag aan hoofdsom van € 422,40 vanaf 26 juni 2013 (de datum van dagvaarding) tot de voldoening, alsmede tot betaling van de met deze zaak gemoeide proceskosten.CZ baseert haar hoofdvordering op ‘één of meerdere’ overeenkomst(en) van verzekering tegen ziektekosten (‘zorgverzekering’), in ieder geval een overeenkomst voor een basispakket als voorzien in de Zorgverzekeringswet en mogelijk (zij laat dit in het exploot volledig in het midden) ook een voor een aanvullende verzekering. Uit de vier regels beslaande opsomming van onbetaald gebleven ‘bedragen’, noch uit de daaraan voorafgaande passage in het exploot valt af te leiden of het bij die vier deelbedragen (die betrekking hebben op de maanden januari tot en met april 2013) steeds gaat om periodiek verschuldigde premie of wellicht (ten dele) om ‘eigen risico’ en/of ‘eigen bijdrage’. In ieder geval was of is [gedaagde] CZ nog € 422,40 verschuldigd, een bedrag dat CZ zegt ‘van gedaagde opeisbaar te vorderen gekregen’ te hebben. Ondanks (herhaalde) aanmaning en aanzegging van incassomaatregelen heeft CZ - naar eigen zeggen - geen betaling van [gedaagde] kunnen verkrijgen, zodat zij meende te kunnen constateren dat (op een ongenoemd moment en op een niet geëxpliciteerde grond) sprake was van ‘betalingsverzuim’. Ook heeft zij ‘zich genoodzaakt gezien’ om ‘haar vordering op gedaagde ter incasso uit handen te geven aan GGN, haar incassotussenpersoon’. De door ‘de wanbetaling’ van [gedaagde] en/of ‘het hierdoor uit handen geven van haar vordering’ aan de zijde van CZ geleden ‘schade’ is in het exploot bepaald op ‘de buitengerechtelijke incassokosten (berekend conform gebruikelijk en billijk tarief)’ en op ‘de wettelijke rente vanaf de verzuimdatum’. Volgens CZ komt dit erop neer dat zij recht kan doen gelden op € 63,36 aan (vergoeding van) incassokosten met inbegrip van omzetbelasting (btw) en op € 6,84 ‘rente per vandaag’(i.e. per datum dagvaarding). Een renteberekening noch een kostenberekening is bijgevoegd. Omzetbelasting stelt CZ niet te kunnen verrekenen, zodat zij die aan [gedaagde] doorberekent.(...)

De beoordeling
De wijze van procederen van CZ blinkt (wederom) niet uit door inzichtelijkheid en volledigheid, zodat onvoldoende recht gedaan wordt aan de bedoelingen van de wetgever met de regels in het huidige Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Die zijn er immers op gericht dat de rechter en de gedaagde partij met het inleidende processtuk een zo volledig, inzichtelijk en waarheidsgetrouw mogelijk beeld verschaft wordt van de vordering, de ondersteunende feitelijke argumenten, de daarvoor beschikbare bewijzen en bewijsmiddelen, het buitengerechtelijke debat en de verweren / verweermiddelen van de wederpartij. Een en ander is in het bijzonder neergelegd in de artikelen 21, 85 en 111 lid 3 Rv. Door bij exploot met de hier bedoelde informatie - om het mild uit te drukken - zo spaarzaam op de proppen te komen, maakt CZ het primair de kantonrechter, maar ook haar wederpartij moeilijk zich een volledig beeld te vormen van de inhoud en de merites van de vordering en van de slaagkansen van een verweer. Omdat de overeenkomst als zodanig (kennelijk slechts een basisverzekering), noch de omvang van het ‘naamloze’ bedrag aan (historische) achterstand (€ 422,40) in deze zaak betwist wordt, heeft dit tekort in de presentatie van de vordering geen gevolgen voor de toewijsbaarheid van de hoofdsom. Als de veronderstelling van [gedaagde] al juist mocht zijn dat het CVZ via het loonbeslag tevens bedragen ten behoeve van CZ (en dus in mindering komend op deze vordering) incasseert, zal CZ daar ongetwijfeld in het verdere uitvoeringstraject rekening mee houden. Met die kanttekening kan het verder niet bestreden bedrag van € 422,40 (dat vermoedelijk vier maanden premie basisverzekering betreft) aan CZ toegewezen worden. Als [gedaagde] zich niet in staat acht dit ineens te voldoen, is het aan hem om met CZ of haar gemachtigde afspraken te maken over een voldoening in termijnen, zodat hij nieuw loonbeslag en/of verdere executiekosten kan voorkomen. Voor de beide ontoereikend toegelichte nevenvorderingen ligt dit bepaald anders. Op die onderdelen ontbeert het exploot van dagvaarding in het bijzonder een van CZ te verlangen deugdelijke verzuimredenering. Er is niet uitdrukkelijk gesteld en evenmin is uit de wel gedebiteerde stellingen rechtstreeks af te leiden dat op een concrete datum voorafgaand aan dagvaarding (dus buiten rechte) om een welomschreven reden betalingsverzuim aan de zijde van [gedaagde] voor deze (premie)betalingsverplichting ingetreden is. Bijgevolg kan zulk verzuim niet eerder aanwezig geacht worden dan per datum dagvaarding en wel als gevolg van de daad van dagvaarding als zodanig. Daarmee vervalt de mogelijkheid voor CZ om tot (of tot en met?) 26 juni 2013 (i.e.‘vandaag’ in het exploot) vervallen rente, maar ook buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen. Hier doet niet - althans onvoldoende - aan af dat CZ in een reeks grotendeels abstracte passages in de exploottekst de woorden ‘betalingsverzuim’, ‘verzuim’ en ‘verzuimdatum’ elk eenmaal in de mond neemt (maar niet verder verklaart). Evenmin maakt het iets uit dat zij een aanmerkelijk deel van de ruimte in het exploot besteedt aan een evenzeer abstracte beschrijving van de beweerde vermogensschade, vooral bestaande in een post incassokosten, in een poging de gevorderde vergoeding daarvan te rechtvaardigen. Zonder concreet geduid verzuim van de debiteur zijn vertragingsrente tot (en met) de dagvaardingsdatum en een vergoeding van kosten van invordering immers door de debiteur niet verschuldigd. In dat geval moet geconcludeerd worden dat aan incasso bestede werkzaamheden en kosten nodeloos en/of prematuur aangewend zijn. De bewuste twee onderdelen van de vordering, respectievelijk door CZ gesteld op € 6,84 en € 63,36, moeten afgewezen worden. Over de toe te wijzen hoofdsom wordt rente toegewezen vanaf de als verzuimdatum aan te merken dagvaardingsdatum.
Deze gedeeltelijke afwijzing van de vordering van CZ en de redenen daarvan (gebrekkig procederen en eerst door dagvaarding ontstaan betalingsverzuim) rechtvaardigen tot slot een algehele compensatie van proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

LS&R 709

Privaatrechtelijke zorgverzekeringsovereenkomst opgerekt door redelijkheid en billijkheid

Vzr. Rechtbank Gelderland 19 juli 2013, ECLI:NL:RBGELD:2013:3104 (vergoeding Bosentan)
Zorgverzekeraar. Vergoeding. Redelijkheid en billijkheid. Ziektekosten. Eiser is 11 jaar en via haar ouders tegen ziektekosten verzekerd bij gedaagde. Eiser lijdt aan de aandoening systemische sclerose met digitale ulcera en haar kinderarts-immunoloog heeft het geneesmiddel Bosentan voorgeschreven en hiervoor een medische verklaring geleverd. In de bijlage van de Regeling zorgverzekering van de zorgverzekeraar staat dat men voor vergoeding van Bosentan 18 jaar of ouder moet zijn. De zorgverzekeraar wil het geneesmiddel dan ook niet vergoeden nu het gaat om een 11-jarige. Eiser vordert dat gedaagde feitelijke behandeling met Bosentan mogelijk maakt in die zin dat het geneesmiddel zonder problemen bij de plaatselijke apotheek kan worden opgehaald en de verdere kosten van Bosentan te vergoeden. De voorzieningenrechter erkent dat op basis van de Zorgverzekeringswet en het Besluit zorgverzekering de vergoeding van geneesmiddelen wordt bepaald door de Regeling zorgverzekering en de bijlagen bij die regeling. Eiser voldoet niet aan de hierin gestelde voorwaarden.

In het algemeen geldt dat een uitdrukkelijk vastgelegde beperking van de omvang van de dekking in een privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst in beginsel niet door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan worden opzijgezet of opgerekt. Bij een zorgverzekering is er echter aanleiding voor het oordeel dat er in een individueel geval onder zeer bijzondere omstandigheden met voorbijgaan van strikte toepassing van de beperking van de omvang van de verzekerde prestatie zorg dient te worden verstrekt of vergoed.

Hier is sprake van zeer bijzondere omstandigheden en de voorzieningenrechter wijst de vorderingen dan ook toe.

De feiten
Eisers sub 1 en 2 zijn de ouders van eiseres sub 3 (hierna: [eiser]).
[eiser] is 11 jaar. Via haar ouders is [eiser] tegen ziektekosten verzekerd bij [gedaagde 2].
Het betreft een zorgverzekering in natura. In art. 2.2 van de polisvoorwaarden staat vermeld:
(...)
Geneesmiddelen
Met uitzondering van de werkzame stoffen waarvoor wij preferente geneesmiddelen hebben aangewezen, hebt u recht op de door de minister van VWS aangewezen geregistreerde geneesmiddelen. U vindt de door de minister aangewezen geneesmiddelen in bijlage 1 van de Regeling zorgverzekering. Voor een aantal geneesmiddelen gelden extra voorwaarden. U hebt alleen recht op deze geneesmiddelen als u aan deze voorwaarden voldoet. U vindt deze geneesmiddelen en de voorwaarden in bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.’
[eiser] lijdt aan de aandoening limited scleroderma, passend bij Crest, (ook wel genoemd: systemische sclerose), met digitale ulcera. Hiervoor is [eiser] onder behandeling bij [Naam arts], kinderarts-immunoloog verbonden aan het UMC Utrecht.
[Naam arts] heeft ter behandeling van de genoemde aandoening [eiser] het geneesmiddel Bosentan voorgeschreven. In haar medische verklaring van 29 december 2012, bestemd voor [gedaagde 2], schrijft [Naam arts] onder meer:
‘Het voorgeschreven geneesmiddel heeft de volgende werkzaamheid/effectiviteit bij patiënt
- verbeteren en mogelijk voorkomen van digitale ulcera
De consequenties van het niet-gebruiken van het geneesmiddel zijn de volgende:
- persisteren van de huidige klachten, met als gevolg pijn in vingers en minder goed kunnen gebruiken van de vingers bij ADL handelingen (wassen, aankleden, toiletbezoek) maar ook bij schrijven, computergebruik etc.
De reden dat ik patiënt dit geneesmiddel, en niet een alternatief voor dit geneesmiddel voorschrijf is de volgende:
- Alle alternatieven zijn reeds geprobeerd en blijken onvoldoende effectief
- Bosentan is effectief in de behandeling van digitale ulcera bij volwassenen
- Er is voldoende literatuur beschikbaar waarin de effectiviteit van Bosentan wordt aangetoond bij de pediatrische populatie
Omdat ik van mijn patiënt heb begrepen dat u patiënt geen volledige vergoeding van genoemd geneesmiddel verleent verzoek ik u met klem, met inachtneming van het bovenstaande, genoemd geneesmiddel alsnog te vergoeden.’
In art. 2.5 lid 1 Regeling zorgverzekering is bepaald:
‘De aangewezen geregistreerde geneesmiddelen zijn de geneesmiddelen, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling.’
en in lid 2:
‘Indien een geneesmiddel, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling, behoort tot een van de in bijlage 2 bij deze regeling genoemde categorieën van geneesmiddelen, omvat de farmaceutische zorg slechts aflevering van dit geneesmiddel indien voldaan is aan de bij die categorieën vermelde criteria.’
Het geneesmiddel Bosentan staat vermeld op bijlage 1 van de Regeling zorgverzekering. Bijlage 2 Regeling zorgverzekering vermeldt voor verstrekking van Bosentan aan een verzekerde patiënt die lijdt aan systemische sclerose en aanhoudende digitale ulcera, dat die patiënt:
Bosentan krijgt voorgeschreven ter voorkoming van nieuwe digitale ulcera onvoldoende reageert op de behandeling met dihydropyridine calciumantagonisten en iloprost intraveneus, dan wel deze geneesmiddelen niet kan gebruiken en 18 jaar of ouder is.
De beoordeling
In het algemeen geldt dat een uitdrukkelijk vastgelegde beperking van de omvang van de dekking in een privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst in beginsel niet door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan worden opzijgezet of opgerekt. Bij een zorgverzekering is er echter aanleiding voor het oordeel dat er in een individueel geval onder zeer bijzondere omstandigheden met voorbijgaan van strikte toepassing van de beperking van de omvang van de verzekerde prestatie zorg dient te worden verstrekt of vergoed. Een zorgverzekering kan niet zonder meer geheel op een lijn worden gesteld met andere (schade) verzekeringen. Enerzijds vanwege de aard van de verzekerde risico’s en de daarbij betrokken zwaarwegende belangen van de verzekerde (wiens gezondheid rechtstreeks gemoeid is met het al dan niet verzekerd zijn van bepaalde zorg) en anderzijds omdat de bepaling van de omvang van de verzekerde prestaties door middel van regelgeving van de (rijks)overheid plaatsvindt en (daarmee) is ingebed in het publieke domein. In wezen gaat het in een geval als dit om dwingendrechtelijke bepalingen die de omvang van de verzekering bepalen en niet zozeer om polisvoorwaarden die door de zorgverzekeraar zelf worden bepaald. Daarom is ook thans onder de Zorgverzekeringswet aanleiding tot toepassing van een soortgelijke uitzonderingsmogelijkheid zoals die door de Centrale Raad van Beroep werd toegepast onder vigeur van de Ziekenfondswet (zie o.a. CRvB 27 augustus 2008 LJN: BF0927 en CRvB 28 september 2000 LJN: AA7653). Dat er onder vigeur van de Zorgverzekeringswet ruimte bestaat voor uitzonderingen onder zeer bijzondere (medisch ernstig bedreigende) omstandigheden is klaarblijkelijk ook het standpunt van de Geschillencommissie Zorgverzekeringen (zie: GcZ 5 februari 2007 SKGZ2006.01113 Ano06.132 onder 7.7, slot).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich hier zodanig zeer bijzondere omstandigheden voordoen dat (binnen zekere grenzen) verstrekking door [gedaagde 2] van Bosentan aan [eiser] onder de zorgverzekering moet plaatsvinden ook al is [eiser] nog geen 18 jaar. Die door [eiser 4] c.s. gestelde en als zodanig niet door [gedaagde 2] weersproken en/of voldoende aannemelijk geworden omstandigheden zijn de volgende. Het gaat hier om een zeer ernstige aandoening waarvan de gevolgen voor de gezondheid van [eiser] onomkeerbaar en zeer ernstig kunnen zijn, zoals onherstelbaar weefselverlies, uiteindelijke amputatie, invaliditeit en afname van levensverwachting. Digitale ulcera zijn bovendien buitengewoon pijnlijk. Afgezien daarvan beperken die [eiser] in ernstige mate in haar dagelijkse leven. Ook lijdt het geen twijfel dat de ziekte ernstig afbreuk doet aan de kwaliteit van het leven van [eiser]. [eiser] is een van de zeer weinige kinderen in Nederland met systemische sclerose (in totaal zijn dat er circa 20) en dan bovendien nog een van circa drie die aan een ernstige vorm van digitale ulcera lijden. Bij [eiser] zijn die niet met de daarvoor doorgaans gebruikte middelen onder controle te krijgen.
Andere behandelmogelijkheden dan het gebruik van Bosentan, waarvan de behandelende arts mogelijk positief effect verwacht, zijn er niet. De kosten van Bosentan zijn zo hoog dat de ouders van [eiser] die zelf niet kunnen betalen. De voorwaarde dat Bosentan alleen aan personen van 18 jaar en ouder wordt verstrekt, berust uitsluitend daarop dat voor personen onder de 18 geen onderzoeksgegevens voorhanden zijn met betrekking tot de effectiviteit en de veiligheid. Daarmee is bedoeld dat geen gegevens uit voldoende gerandomiseerd wetenschappelijk onderzoek voorhanden zijn. Gegevens uit dergelijk onderzoek onder personen jonger dan 18 jaar met systemische sclerose kunnen niet verkregen worden, omdat de groep van patiënten veel te klein is voor voldoende gerandomiseerd onderzoek. Gegevens over effectiviteit en veiligheid kunnen alleen aan case-studies worden ontleend. Er zijn uit dergelijke case-studies aanwijzingen dat Bosentan ook voor kinderen met systematische sclerose effectief is. Over opneming in het verzekeringspakket van Bosentan voor gebruik bij kinderen jonger dan 18 voor systematische sclerose op basis van de wel voorhanden gegevens bestaat geen advies van het CVZ.
Op grond van het voorgaande is er aanleiding te bepalen dat [gedaagde 2] Bosentan aan [eiser] moet verstrekken, zolang daarvoor een medische indicatie bestaat.
De behandelend arts van [eiser] heeft ter zitting verklaard dat na ongeveer drie maanden gebruik van Bosentan duidelijk kan zijn of het verbetering in de gezondheidstoestand van [eiser] brengt. In beginsel zal het aan het oordeel van de behandelend arts moeten worden overgelaten of behandeling met Bosentan zodanig positief effect heeft dat voortzetting daarvan is geïndiceerd. Met inachtneming hiervan zal de vordering worden toegewezen. Alle overige stellingen en weren kunnen verder onbesproken blijven. Aangezien [gedaagde 2] heeft verklaard het vonnis vrijwillig te zullen naleven, zal geen dwangsom worden opgelegd.

De beslissing

De voorzieningenrechter gebiedt [gedaagde 2] om binnen 8 dagen voor [eiser] behandeling met Bosentan mogelijk te maken in die zin dat het geneesmiddel zonder problemen bij de plaatselijke apotheek te Barendracht ten laste van [gedaagde 2] kan worden opgehaald, zolang dit tenminste medisch geïndiceerd is;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 4] c.s. tot op heden begroot op € 1.182,82,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

LS&R 626

Food information all over the place - upcoming changes expected

K.E. Verzijden, Food information all over the place – upcoming changes expected, LSenR.nl, LS&R 626.
Een bijdrage van Karin Verzijden, Axon advocaten.

Google must have realized this too, as it has added nutritional information into its search functionality, with info on more than 1,000 food items ranking from fruits to vegetable and from meats to complete meals. The new functionality is a part of Google’s Knowledge Graph that was launched in May 2012. Knowledge Graph is a database interconnecting various search results in order to enhance understanding. By offering information in this way, Google aims developing its information engine into a knowledge engine. As to food information, Google wants to help its users to make healthier choices – so it says.

 

(Dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige versie hier)

The Food Information Regulation brings about such important modifications for food information, that it is very likely that the packaging of most of the products marketed in Europe need to be adjusted. The nutrition declarations that Google intends to publish for various foods are just one element of those modifications. It is thereby ironic that in an attempt to harmonize the rules on food information, the Food Information Regulation in the same time creates barriers to EU-wide trade, by means of the language requirements for food information. Furthermore, even if the Regulation regulates food information in great details (e.g. font prescribed font size), it is questionable whether those rules, or more precisely, the exceptions made thereto, will work for B2B transactions or in cases where the food is not sold to final consumers (e.g. mass caterers). This is certainly food for further thought.

Karin Verzijden