Zorgverzekeraars aangemerkt als aanbestedende dienst
Hof 's-Hertogenbosch 19 augustus 2014, LS&R 978 (CZ, Delta Lloyd en OHRA tegen Hollister)
Aanbestedingsrecht. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [LS&R 929] geoordeeld dat CZ moet worden aangemerkt als aanbestedende dienst in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 (Aw) en dat CZ niet heeft voldaan aan artikel 1.5 Aw. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter CZ geboden om binnen twee dagen na dagtekening van het vonnis de procedure voor de inkoop van stomamateriaal te staken en gestaakt te houden. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof wijst de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv af en laat ZN en Achmea toe als tussenkomende partijen in de hoofdzaak tussen CZ en Hollister. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv
2.5.2. Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5.3. De vraag wanneer sprake kan zijn van misbruik van recht heeft de Hoge Raad beantwoord in een aantal arresten. Hoewel CZ de door de Hoge Raad gegeven criteria in haar incidentele conclusie aanhaalt, stelt zij niet dat sprake is van misbruik van recht. Nieuwe omstandigheden in de hiervoor in rechtsoverweging 2.5.2 bedoelde zin stelt CZ evenmin. Het betoog van CZ houdt feitelijk niet meer in dan een bestrijding van de juistheid van de beslissing van de voorzieningenrechter en van de aan die beslissing ten grondslag gelegde rechtsoverwegingen. Het enkele feit dat ook een andere beslissing mogelijk was geweest, is echter geen grond om de executie van het bestreden vonnis te schorsen. Dat het bestreden vonnis grote impact heeft, zoals CZ stelt en door Hollister niet wordt weersproken, evenmin.
2.5.4. Het voorgaande betekent dat de vordering tot schorsing van de executie zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal CZ worden veroordeeld in de proceskosten.
In het incident tot voeging of tussenkomst ex artikel 217 Rv
2.10. Voor toewijzing van een verzoek tot tussenkomst moet blijken van een belang van de verzoeker om benadeling of verlies van een hem toekomend recht te voorkomen. Bij de beoordeling of aan de zijde van ZN en Achmea van een dergelijk belang sprake is stelt het hof voorop dat de voorzieningenrechter met zijn oordeel dat CZ moet worden aangemerkt als aanbestedende dienst in de zin van artikel 1.1 Aw, afwijkt van de kennelijk tot dat oordeel, in elk geval bij de Zorgverzekeraars, heersende opvatting dat zorgverzekeraars in de zin van de Zvw niet aanbestedingplichtig zijn. Omdat andere zorgverzekeraars inkoopprocedures volgen die vergelijkbaar zijn met de inkoopprocedure van CZ waarover de voorzieningenrechter zijn oordeel heeft gegeven, en op dit moment onbekend is of het bestreden vonnis in hoger beroep in stand zal blijven, is – naar het hof begrijpt – onder zorgverzekeraars onduidelijkheid ontstaan over de vraag of lopende inkoopprocedures kunnen/mogen worden voortgezet. Zo heeft Achmea onweersproken gesteld dat zij reeds een kort geding tot intrekking van een inkoopprocedure aangezegd heeft gekregen.
Het hof is van oordeel dat niet alleen CZ, maar ook ZN en Achmea belang hebben bij een spoedige beslissing in dit hoger beroep om aan bedoelde onduidelijkheid over de rechtmatigheid van hun inkoopprocedures zo veel mogelijk een einde te maken. Hoewel in de eerste plaats de onderhavige procedure geen bodemprocedure is maar een kort geding waarin slechts een voorlopige voorziening wordt gegeven, in de tweede plaats er geen declaratoire uitspraak wordt gegeven omtrent de rechtsverhouding tussen (thans) partijen en in de derde plaats de uitspraak naar zijn aard slechts geldt tussen thans partijen, is van algemene bekendheid dat partijen zich met enige regelmaat definitief bij een in kort geding gegeven oordeel neerleggen en geen bodemprocedure meer entameren. Daarnaast is van algemene bekendheid dat derden in een gelijke positie als partijen bij deze procedure hun gedragingen afstemmen op de uitkomst van procedures als de onderhavige. De stelling van Hollister dat dit kort geding beperkt is tot de inkoopprocedure van CZ en niet mede betrekking heeft op de vraag of (alle) zorgverzekeraars een aanbestedende dienst zijn, gaat dus niet zonder meer op. Mogelijk is dat de vraag of zorgverzekeraars moeten worden aangemerkt als aanbestedende dienst in de zin van artikel 1.1 Aw, niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord, maar beoordeling van de positie van elke zorgverzekeraar afzonderlijk vergt. In dat laatste geval kan niet worden gezegd dat de bij de vordering betrokken belangen zich voor bundeling lenen en kan ZN in dit geding niet voor haar leden opkomen. Of die situatie zich voordoet, laat zich in het kader van dit incident niet beoordelen. Die vraag zal het hof, indien voorgelegd, in de hoofdzaak beantwoorden.
2.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat ZN en Achmea belang hebben om als tussenkomende partijen in dit geding te worden toegelaten. De primaire incidentele vordering zal dan ook worden toegewezen. De kosten van dit incident zullen worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak.