LS&R 2300
16 juni 2025
Artikel

deLex zoekt Juridisch eindredacteur (32 uur)

 
LS&R 2304
1 juli 2025
Artikel

Nieuw verschenen bij deLex: Het Rechterlijk Verbod en Bevel van Prof. mr. C.J.J.C. van Nispen - Tweede geheel herziene druk

 
LS&R 2303
1 juli 2025
Uitspraak

CureVac krijgt toestemming voor getuigenverhoor in octrooizaak tegen Stichting AUMC

 
LS&R 759

Conclusie A-G: octrooi en certificaat per beschermd product

Conclusie A-G HvJ EU 14 november 2013, zaak C-484/12 (Georgetown University) - dossier
Zie eerder: IEF 11908 en IEF 11581. Prejudiciële vragen gesteld door Rechtbank ’s-Gravenhage. Uitlegging van de artikelen 3, sub c, en 14, sub b, van ABC-geneesmiddelenverordening. Voorwaarden voor het verkrijgen van een certificaat. Basisoctrooi dat meerdere producten beschermt. Al dan geen recht op certificaat voor ieder product.

Conclusie A-G:
„1) Afstand van het aanvullende beschermingscertificaat wordt beheerst door artikel 14, sub b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, en niet door nationaal recht. Aangezien afstand enkel voor de toekomst werkt, kan bovendien niet achteraf ervan worden uitgegaan dat door die afstand voor het betrokken product nooit een certificaat in de zin van artikel 3, sub c, van die verordening is afgegeven.

2) In de situatie waarin een aanvrager meerdere aanvragen voor aanvullende beschermingscertificaten heeft ingediend voor verschillende, maar door eenzelfde octrooi beschermde producten, is het aan hem te beslissen welke van die aanvragen voorrang heeft. Bij gebreke van die keuze is het aan de nationale autoriteiten om daar de eventuele gevolgen naar nationaal recht aan te verbinden.”

Gestelde vragen:

Vraag 1 Verzet Verordening 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten?

Vraag 2 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de Verordening te worden uitgelegd in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaten waren verkregen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, doch op die aanvragen voor de producten (B, C) certificaten zijn afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?

Vraag 3 Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A) op dezelfde datum is ingediend als de aanvragen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi?

Vraag 4 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden afgegeven voor een door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?

Vraag 5 Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?

LS&R 758

Tweede hulpverzoek kan (deel) productconclusies octrooi in stand houden

Rechtbank Den Haag 13 november 2013, HA ZA 13-65 (Sanofi-Aventis Deutschland GMBH tegen Amylin Pharmaceuticals)
Uitspraak ingezonden door Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer.
Amylin heeft een Europees Octrooi EP 996 459 op basis van 4 Amerikaanse octrooien voor het gebruik van exendines en agonisten en hun gebruik voor vermindering van voedselinname. Sanofi vordert vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi en maakt onderscheid tussen de gebruiksconclusies en de productconclusies. De rechtbank acht de gebruiksconclusies geldig. Ze zijn nawerkbaar en nieuwe ten opzichte  van het US octrooi. Ook leidt het gegeven dat vermindering van voedselinname in bepaalde gevallen ook kan bijdragen aan de behandeling van type 2 diabetes niet tot een ander oordeel. Een gemiddelde vakman zou niet tot deze gebruiksconclusies gekomen zijn. De productconclusies daarentegen zijn niet inventief. Deze konden bereikt worden door preformuleringstesten en deze waren gebruikelijk om de stabiliteit van formuleringen te onderzoeken en geschikte formuleringen te selecteren.

Amylin heeft in de onderhavige zaak een tweede hulpverzoek ingediend die de productconclusies wel in stand kan houden. Hierin zit volgens de rechtbank geen toegevoegde materie in de zin van artikel 123 lid 2 EOV. Enkele conclusies worden vernietigd voor zover die meer inhouden dan het tweede hulpverzoek en anderen worden ongewijzigd in stand gelaten. Partijen hebben zich nog niet uitgelaten over de gevolgen van de vernietiging en het hulpverzoek in relatie met conclusie 27. Hiervoor wordt de zaak naar de rol verwezen.

5.2. Bij de beoordeling van de gevorderde vernietiging van het Nederlandse deel van EP 459 zal in navolging van partijen een onderscheid worden gemaakt tussen de gebruiksconclusies (conclusies 1-19) en de productconclusies (conclusies 20-26). Zoals hierna zal worden toegelicht, zijn de gebruiksconclusies geldig. De productconclusies worden daarentegen niet inventief geacht, maar kunnen wel in stand worden gehouden conform het tweede hulpverzoek van Amylin. Over de gevolgen van deze uitkomst van de zaak voor conclusie 27, die een combinatie vormt van de gebruiksconclusies en de productconclusies, mogen partijen zich nog uitlaten.

nawerkbaarheid gebruiksconclusies
5.3. De rechtbank verwerpt het betoog van Sanofi dat de gebruiksconclusies niet nawerkbaar zijn. Daarbij staat voorop dat Sanofi als eiser in de nietigheidsprocedure dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de gemiddelde vakman de geclaimde uitvinding niet of niet zonder onevenredig inspanning kan toepassen, bijvoorbeeld omdat de gemiddelde vakman geen verbindingen tot zijn beschikking heet waarmee het geclaimde effect kan  worden bereikt. Amylin heet er terecht op gewezen dat Sanofi dat niet heeft gesteld.

5.7. Anders dan Sanofi heeft betoogd, moet worden aangenomen dat gebruiksconclusie 1, en de daarvan afhankelijke conclusies 8, 10, 11 en 13 van het octrooi nieuw zijn ten opzichte van het Amerikaanse octrooi US 5 424 286 (hierna: US 286). Amylin heeft terecht opgemerkt dat US 286 met direct en ondubbelzinnig het gebruik van exendines voor de therapeutische vermindering van voedselinname openbaart. US 286 openbaart een ander gebruik van exendines, namelijk gebruik van exendines voor de behandeling van type 2 diabetes en het voorkomen van hyperglycemia. In feite zien de genoemde conclusies van EP 459 dus op een nadere medische indicatie.

5.8. Het gegeven dat vermindering van voedselinname in bepaalde gevallen ook kan bijdragen aan de behandeling van type 2 diabetes, zoals ook blijkt uit de beschrijving van EP 459 en conclusie 8 van El’ 459, kan niet leiden tot een ander oordeel. (...)

5.13. Niet kan worden aangenomen dat de gemiddelde vakman uitgaande van Navarro zou zijn uitgekomen op perifere toediening van exendines of exendine agonisten.

5.14. Sanofi heeft in het kader van haar inventiviteitsaanval nog twee andere publicaties genoemd, te weten Turton (...) en Wettergen (...) .

5.17. Uitgaande van de inventiviteit van conclusie I zijn ook de daarvan afhankelijke conclusies 4-19 inventief. Daarnaast moet worden aangenomen dat ook de onafhankelijke conclusies 2 en 3 inventief zijn. Sanofi heeft bij haar inventiviteitsaanval in de dagvaarding namelijk geen onderscheid gemaakt tussen de conclusie 1 en de conclusies 2 en 3. Bij pleidooi heeft Sanofi er nog wel op gewezen dat conclusie 2 gericht is op lichaamsgewicht en dat Navarro een significant effect op gewichtstoename openbaart 24 uur na het starten van een behandeling met tweemaal daags perifeer toegediend GLP—l. (…)
Bovendien concludeert Navarro, zoals hierboven is geconstateerd, uitdrukkelijk dat GLP-I werkt via een centraal mechanisme. Gegeven de kennis van de bloed-brein-barrière, vloeit perifere toediening van exendines of exendine agonisten in het licht van het voorgaande, ook met het oog op gewichtsvermindering niet op voor de hand liggende wijze voort uit Navarro.

inventiviteit productconclusies
5.21. Amylin heeft slechts aangevoerd dat er vanuit theoretisch oogpunt redenen zijn om te verwachten dat een samenstelling met een pH in het geclaimde bereik mogelijk niet stabiel zou zijn. Zij heeft: daarbij onder meer aangevoerd dat een pH rond het zogeheten iso-elektrisch punt kan leiden tot aggregatieproblemen, Partijen zijn het er echter over eens dat niet te voorspellen is of dergelijke problemen zich in de praktijk zullen voordoen bij een specifieke samenstelling. Sanofi heeft aangevoerd dat de gemiddelde vakman juist vanwege die onvoorspelbaarheid altijd de preformuleringstesten zal doen en daarbij niet bij voorbaat al een bepaald pH-bereik zal uitsluiten vanwege de theoretische problemen die Amylin heeft opgeworpen. Dat klinkt aannemelijk en Amylin en de door Amylin ingeschakelde deskundige, professor Middaugh, hebben dat ook niet weersproken.

5.22. Het verweer van Amylin dat het uitvoeren van preformuleringstesten in dit geval een onevenredige inspanning van de vakman vergt, moet worden verworpen. Als onweersproken staat vast dat de testen in detail zijn beschreven in handboeken en dat het uitvoeren daarvan routine was voor de gemiddelde vakman. De noodzaak van het uitvoeren van voor de hand liggende routine testen kan de geclaimde formulering geen inventiviteit verschaffen, ook niet als die testen het nodige werk meebrengen, zoals Amylin suggereert.

5.23. Het feit dat de uitkomst van de prefomuleringstesten niet tot de stand van de techniek behoort, impliceert — anders dan Amylin meent — niet dat de door Sanofi gevolgde redenering getuigt van wijsheid achteraf (hindsight). In de hiervoor gevolgde redenering wordt de gemiddelde vakman namelijk geen kennis van de uitkomst van de testen toegedicht. Het punt is juist dat de gemiddelde vakman die uitkomst destijds niet wist en niet kon voorspellen en daarom de stabiliteit proefondervindelijk zou vaststellen met preformuleringstesten.

5.24. Ten slotte heeft Amylin aangevoerd dat de uitkomst van een preformuleringstest geen garantie is voor stabiliteit van een formulering op de lange termijn. Dat mag zo zijn, maar laat onverlet dat het uitvoeren van die testen de op de prioriteitsdatum gebruikelijke manier was om de stabiliteit van formuleringen te onderzoeken en geschikte formuleringen te selecteren, waarna die eventueel aan nader onderzoek kunnen worden onderworpen. (…)

5.25. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat conclusie 20 niet inventief is.

5.26. Het eerste hulpverzoek van AmyIín kan het gebrek aan inventiviteit niet helen. Sanofi heefl namelijk onbestreden aangevoerd dat de in dit hulpverzoek geïntroduceerde maatregelen, te weten perifere toediening daar middel van injectie in een dosis van 10-100pg, geen relevant verschil opleveren ten opzichte van de stand van de techniek.

5.28. De rechtbank gaat ervan uit dat do nietigheidsgronden die Sanofi heeft aangevoerd tegen de conclusies 20-26 van het octrooi zoals verleend, ook zijn aangevoerd tegen die waarop Sanofi haar nieuwheidsaanval heeft gebaseerd. Daarom moet worden aangenomen dat de materie van conclusie 20 volgens het tweede hulpverzoek nieuw is. Dat geldt dan ook voor de daarvan afhankelijke conclusies 21-26.

5.30. De materie van conclusie 20 volgens het tweede hulpverzoek en de daarvan afhankelijke conclusies 21-26 is ook nawerkbaar. Sanofi heeft in dit verband dezelfde

5.31. Ten slotte is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van toegevoegde materie in de zin van artikel 123 lid 2 EOV door het gebruik van het kenmerk “exendine peptide compound“ in conclusie 20 volgens het tweede hulpverzoek. (…)

conclusie
5.34. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat conclusie 20 en de daarvan afhankelijke conclusies 21 -26 moeten worden vernietigd voor zover die meer inhouden dan het tweede hulpverzoek. De conclusies 1-19 kunnen ongewijzigd in stand worden gelaten.

5.35. De in conclusie 27 geclaimde materie vormt een combinatie van de materie van de gebruiksconclusies 1-19 en de productconclusies 20-26. Partijen hebben zich nog niet  uitgelaten over de gevolgen die de gedeeltelijke vernietiging van conclusies 20-26 moet hebben voor conclusie 27 en over de verhouding tussen het tweede hulpverzoek en conclusie 27. Amylin zal in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen waarin zij zich uitsluitend over die kwestie mag uitlaten, waarna Sanofi daarop mag reageren. In verband daarmee zullen alle overige beslissingen, waaronder de beslissing over de proceskosten, worden aangehouden.

 

LS&R 757

Conclusie A-G: Zo belangrijk als dagelijks een glas melk

Conclusie A-G HvJ EU 14 november 2013, zaak C-609/12 (Ehrmann tegen Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs) - dossier
Zie eerder LS&R 382.
Prejudiciële vragen gesteld door Bundesgerichtshof. Uitlegging van de artikelen 10, leden 1 en 2, 28, lid 5 en 29 claimsverordening. Gezondheidsclaims. Specifieke voorwaarden. Temporele werkingssfeer .

Conclusie A-G:
„De artikelen 10, lid 2, en 28, lid 5, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, moeten aldus worden uitgelegd dat de informatieverplichtingen van artikel 10, lid 2, moeten worden geëerbiedigd sedert 1 juli 2007.

Gestelde vraag:

Moesten de vermeldingsplichten in de zin van artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 reeds in 2010 worden nageleefd?

LS&R 755

Apotheek krijgt geen verhuisvergoeding van gemeente

Rechtbank Overijssel 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2634 (Apotheek Lamberts Backer B.V. tegen De Gemeente Almelo)
Bestuursrecht. Verhuisvergoeding. Backer was gevestigd in het Scheepvaarthuis en apotheker W was eigenaar van het pand en verhuurder. De gemeente Almelo heeft dit pand gekocht en voorafgaande aan de koop zijn onderhandelingen geweest tussen de makelaars van partijen over een huurbeëindigingsovereenkomst en een verhuisvergoeding. Deze zijn later afgezegd en Backer verzoekt nu voor recht te verklaren dat de gemeente Almelo tekort is geschoten ter zake de betaling van de verhuisvergoeding.

Volgens de rechtbank mocht Backer niet een gerechtvaardigd vertrouwen hebben dat de gemeente Almelo akkoord is gegaan met de verhuisvergoeding en deze afspraak stand zou houden. Backer beroept zich op een  e-mail bericht waar de gemeente bereid is de huurbeëindigingsovereenkomst aan te passen. Deze heeft Backer op dat moment niet ondertekend. Ook een latere concept koopakte waar sprake is van het beëindigen van de huurovereenkomst is niet ondertekend.  Ten tijde van het passeren van de akte van levering heeft Backer niet aangedrongen op betaling van een verhuiskostenvergoeding en de rechtbank acht dat de onderwerpen aankoop en verhuiskostenvergoeding zijn losgekoppeld. Dat Backer later de huurbeëindigingsovereenkomst heeft ondertekend doet daar niet aan af. Backer heeft geen recht op reiskostenvergoeding.

Beoordeling
4.5 In de onderhavige zaak staat vast dat het College van Burgemeester en Wethouders geen formele goedkeuring heeft gegeven. Ook is er geen sprake van een door beide partijen ondertekende overeenkomst. Aldus resteert ter beoordeling of omstandigheden aanwezig zijn die maken dat Lamberts Backer een gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat de gemeente Almelo akkoord is gegaan met het betalen van een verhuisvergoeding en zij deze afspraak gestand zou doen.

4.6 De rechtbank overweegt dat gelet op alle omstandigheden van het geval dit naar haar oordeel niet kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.

LS&R 756

Gebruik merknaam in domein om aan te geven wat je product doet

WIPO UDRP 2013-0995 (diet-xenical.com)
Met samenvatting van Sara Biersteker, Van Till advocaten.
Merkenrecht. Domeinnaamrecht. "Nominative fair use". Complaint denied. Opmerkelijke uitspraak, vooral nu verweerder ook niet heeft gereageerd op de eis. Verweerder gebruikt een domeinnaam, die uit de merknaam van eiser bestaat, om een eigen generiek geneesmiddel te verkopen. Eiser heeft ooit het merkgeneesmiddel “Xenical” op de markt gebracht. Na verlopen van het octrooi heeft verweerder een eigen generiek geneesmiddel gemaakt en op de markt gebracht. Verweerder gebruikt nu de merknaam in de domeinnaam om zijn eigen product te promoten/duidelijk te maken wat zijn product doet.  Dit valt volgens de geschillenbeslechter onder de zogenaamde “nominative fair use”. Deze doctrine (uit de VS) zegt dat men de merknaam van een ander mag gebruiken indien men die nodig heeft om het eigen product te omschrijven dan wel om het eigen product mee te vergelijken. Vergelijkbaar met bv. Benelux-merkenrecht dat eveneens zegt dat wanneer je accessoires of toebehoren van een bepaald merkproduct verkoopt je ook dat merk mag noemen.

“In a number of domain-name-dispute cases, the panels found that individuals or entities who had registered domain names similar to those in which a pharmaceutical company owned a trademark must be transferred or cancelled. See, e.g. F. Hoffmann-La Roche AG v. Private Whois buyvaliumg.com, WIPO Case No. D2012-0422;Hoffmann-La Roche Inc. v. ML, Matt Leavsi / WhoisGuard, WIPO Case No. D2012-0587; Sanofi-aventis v. Evangelos Sopikiotis, WIPO Case No. D2008-1459. In most of these cases, the Respondent offered to sell the brand-name drug without a license or prescription. In the cases this Panel has reviewed, the decisionmaker(s) did not consider the nominative-fair-use privilege. Indeed, a September 27, 2013 search of WIPO panel decisions found no documents using both the term "nominative fair use" and the term "generic drug."
Earlier panel decisions have, however, accepted the nominative fair use defense as a doctrine. In Nelnet Business Solutions, Inc. d/b/a FACTS Management Co. v. Andrew Goldberger, WIPO Case No. D2013-0764, a case not involving the sale of generic drugs, the panel restated the elements of nominative fair use:
"Under the three-pronged test for nominative fair use, Respondent would need to show that (1) the Complainant’s tuition-related products are not identifiable without the use of the mark; (2) only so much of the mark was used as was reasonably necessary to identify the product; and (3) Respondent did nothing that
In this case, the Panel finds that the Respondent has satisfied the three elements of the nominative fair use doctrine.”
LS&R 754

Conclusie A-G: voor transfusie bestemd plasma bereid uit volbloed

Conclusie A-G HvJ EU 7 november 2013, C-512/12 (Octapharma France) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Conseil d'État, Frankrijk.
Zie eerder LS&R 402. De verwijzende Franse rechter (RvS) vraagt zich af of voor transfusie bestemd plasma bereid uit volledig bloed en vervaardigd door middel van een industrieel procedé tegelijkertijd onder de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG en die van Richtlijn 2002/98/EG kan vallen. En zo ja of de nationale wetgever dan ruimte behoudt voor het invoeren van strengere regels.

Voor transfusie bestemd plasma dat is bereid uit volbloed en door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, valt wat betreft het bewerken, opslaan en distribueren ervan uitsluitend onder het toepassingsgebied van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG.

Prejudiciële vragen
1) Kan voor transfusie bestemd plasma dat is bereid uit volledig bloed en door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, tegelijkertijd vallen onder de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 en van richtlijn 2002/98/EG van 27 januari 2003, en dit niet alleen met betrekking tot het inzamelen en testen van dit plasma, maar ook met betrekking tot het bewerken, opslaan en distribueren ervan; kan in dat verband de regel van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 aldus worden uitgelegd dat de communautaire regeling voor geneesmiddelen slechts als enige wordt toegepast op een product dat ook binnen de werkingssfeer van een andere communautaire regeling valt, indien deze andere regeling minder streng is dan de regeling voor geneesmiddelen?

2) Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 2002/98/EG van 27 januari 2003, in voorkomend geval tegen de achtergrond van artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat op basis van deze bepaling nationale voorschriften kunnen worden gehandhaafd of ingevoerd die voor plasma dat door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, voorzien in een strengere regeling dan die welke geldt voor geneesmiddelen, en daarom rechtvaardigen dat alle of een gedeelte van de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 buiten toepassing worden gelaten, in het bijzonder de bepalingen op grond waarvan de enige voorwaarde voor de verkoop van geneesmiddelen de voorafgaande afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen is, en, zo ja, welke voorwaarden gelden in dat verband en in welke mate is dat het geval?

LS&R 753

Procedure leent zich niet voor een deskundigenonderzoek inzake causaal verband

Rechtbank Noord-Nederland 30 augustus 2013, ECLI:RBNNE:2013:5124 (Univé)
Medisch causaal verband. Deskundigenonderzoek. Deelgeschil. Op 25 maart 2003 was verzoekster passagier in een door haar echtgenoot bestuurde auto die van achteren is aangereden door een bij Univé verzekerde auto. Univé heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade die verzoekster als gevolg van die aanrijding lijdt. Verzoekster vraagt verklaring voor recht dat Univé is gehouden de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade te vergoeden en te verklaren voor recht dat haar gezondheidsklachten en beperkingen rechtsreeks gevolg zijn van dat ongeval.

De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in het verzoek van verklaring voor recht dat Univé gehouden is de geleden schade te vergoeden, Univé heeft immers al aansprakelijkheid erkend. De rechtbank kan ook geen verklaring voor recht geven dat er causaal verband is tussen de geleden schade en het ongeval. Het tweetal geleverde medische rapporten zijn onvoldoende bewijs en er is een deskundigenonderzoek nodig. Deze procedure leent zich niet voor een deskundigenonderzoek nu de investeringen in een deskundigenonderzoek niet opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

Beoordeling
4.2 Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat Univé haar aansprakelijkheid erkent, kan zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden aangenomen dat [verzoekster] belang heeft bij haar verzoek voor recht te verklaren dat Univé gehouden is de schade die zij lijdt als gevolg van het ongeval, te vergoeden. In zoverre is [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek (art. 3:303 BW).

4.4 [verzoekster] onderbouwt de door haar ervaren gezondheidsklachten en beperkingen in hoofdzaak met een beroep op een tweetal medische rapporten. Daartegen keert Univé zich. Univé heeft gemotiveerd betwist dat met die rapporten vast staat dat de gezondheidsklachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval.

4.5. Gelet op die betwisting is een instructie in de vorm van een deskundigenonderzoek aangewezen ter beantwoording van de vraag of de gezondheidsklachten en beperkingen van [verzoekster] door het ongeval zijn veroorzaakt. De rechtbank oordeelt dat deze procedure zich niet leent voor dat deskundigenonderzoek, omdat de investering in tijd, geld en moeite die met de een deskundigenonderzoek gepaard gaat, niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10).

LS&R 752

The Role of Razzies in EU Food Law

K.E. Verzijden, The Role of Razzies in EU Food Law, LSenR.nl LS&R 752
Bijdragen ingezonden door Karin Verzijden, Axon advocaten.
This article is a short extract of a publication in EFFL 2013/6, which provides a broader perspective in the framework of misleading advertising, both in the Netherlands and Germany.

Golden Raspberries
One day before the distribution of the Academy Awards for excellence of cinematic achievements, the ceremony of Golden Raspberries or “Razzies” takes place. Razzies are awarded in recognition of the worst in film. Obviously, no producer, actor or actress is looking forward to receiving this “prize”. However, Razzy ceremonies continue to take place ever since 1980, so there seems to be no escape.

Public perception
One can wonder if the yearly Razzies constitute an isolated momentum or if they have some social or economic impact indeed. Based on the changes applied in the information provided currently provided with the Natrena Stevia product, this latest Razzy seem to have had repercussions indeed. Douwe Egberts added an explanatory note on its website regarding the limited quantity of Stevia contained in its product Natrena Stevia crystal powder. In free English translation this reeds "Stevia crystal powder consist of the light filler maltodextrine (97%) and Stevia (steviol glycosides 3 %). Why so little Stevia? That is because Stevia is 300 times sweeter than sugar and in its pure form therefore is difficult to dose. The filler causes 1 small spoon of Natrena Stevia to be as sweet as a small spoon of sugar, but it contains far less calories (3kcal per tea spoon)." Based on all of this, it can be concluded that public perception, in addition to all legal and other product requirements, also plays a role in EU Food Law. Hopefully for the benefit of our healthy appetite!

Karin Verzijden

LS&R 751

Maandoverzicht Tuchtrecht oktober 2013

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit eens per twee weken te publiceren. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 1 oktober 2013, YG3250, C2011.328
Klacht tegen chirurg. Na een val is klaagster in het ziekenhuis door (o.a.) de arts onderzocht en vervolgens uit het ziekenhuis ontslagen. De pijn houdt aan en later blijkt sprake te zijn van een spierverscheuring. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de arts geen of onvoldoende onderzoek heeft verricht en legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat niet is komen vast te staan dat geen (of onvoldoende) onderzoek heeft plaatsgevonden. Het beroep van de arts slaagt en de klacht wordt alsnog ongegrond verklaard.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 7 oktober 2013, YG3256, 1330
Waarschuwing. Psychiater wordt verweten dat hij heeft toegelaten dan wel toestemming heeft gegeven om klaagster zonder kleding of deken te separeren. Niet  gebleken is dat de zwaarwegende beslissing tot naakt separatie zeer zorgvuldig, weloverwogen én na beoordeling door een psychiater c.q. arts, die klaagster ook daadwerkelijk gezien heeft, tot stand is gekomen.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 15 oktober 2013, YG3265, 2012/372

Klager verwijt de psychiater op onjuiste en onzorgvuldige wijze een rapportage tot stand te hebben gebracht, waarvan de uitkomst ook onjuist is, zulks in het kader van een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van klager.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 17 oktober 2013, YG3268, 1314

Waarschuwing. Klacht tegen chirurg na vijf maagoperaties gedeeltelijk gegrond. EsophyX-ingreep geen experimentele behandeling. Verslaglegging met betrekking tot informed consent laat te wensen over. Bij de laatste operatie had verweerster vanwege complexiteit hetzij moeten verwijzen, hetzij zelf als eerste operateur moeten optreden in plaats van de zesdejaars arts-assistent.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 18 oktober 2013, YG3274, 139/2013
Klacht van IGZ tegen GGZverpleegkundige. Alcoholafhankelijkheid. Risico's voor de patientenzorg.Doorhaling met opengelaten mogelijkheid voor herinschrijving.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 18 oktober 2013, YG3273, 307/2012
Ééndags mammapoli; chirurg mag diagnostiek en het mededelen van de in het Multidisciplinair Overleg (MDO) gestelde diagnose en het voorgestelde behandelplan in eerste instantie overlaten aan gespecialiseerd verpleegkundige. Klacht ter zake gegrond.Chirurg had wel nadat AVL in kader second opinion andere diagnose had gesteld patiënte bij het eerstvolgende consult moeten onderzoeken, klacht ter zake gegrond.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 18 oktober 2013, YG3271, 111/2013

Radioloog had subtiele verdikking in huid borst vanuit haar specialisme moeten opmerken en in de verslaglegging moeten vermelden. Juist omdat er sprake was van een volgens het mammogram uitgebreide tumor en echografisch verdachte lymfeklier, was volledige verslaglegging in het belang van een zo goed mogelijke diagnosestelling. De klacht gegrond. 

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 21 oktober 2013, YG3278, 12200

Waarschuwing. Klager verwijt de tandarts dat hij hem in de PI niet behandeld heeft zoals hij had behoren te doen.De behandelkaart is erg summier en bovendien niet altijd correct en to the point ingevuld. Bovendien heeft verweerder niet dan wel onvoldoende duidelijk gemaakt aan klager hoe hij de aanvraag voor eenpartiële prothesezou inrichten, waardoor bij klager een verkeerde verwachting is gewekt. Gedeeltelijk gegrond.

Regionaal Tuchtcollege Groningen 22 oktober 2013, YG3281, T2012/03, T2013/03, T2013/01
Een gecombineerde uitspraak in drie procedures tegen een tandarts. De klachten omvatten de volgende verwijten: onverantwoorde praktijkvoering, taakherschikking en -delegatie die niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden, geen adequaat toezicht op een mondhygiënist die tandheelkundige handelingen verrichtte ondanks signalen dat door hem uitgevoerde behandelingen niet goed werden uitgevoerd, onvoldoende dossiervoering, een onprofessionele klachtenafhandeling, onvoldoende toegankelijke spoedzorg en het verrichten van tandheelkundige handelingen door hemzelf van onvoldoende kwaliteit. Het College acht de drie klachten gegrond. Gezien de ernst van de feiten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, het feit dat vaststaat dat hij tijdens een eerder opgelegde schorsing ten minste één patiënt heeft behandeld en het door hem getoonde gebrek aan reflexie op zijn eigen professionele handelen is het College van oordeel dat doorhaling van zijn inschrijving in het BIG-register de passende maatregel is.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 22 oktober 2013, YG3279, 2013/080
Waarschuwing. Klager verwijt de huisarts in de kern dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de medische behandeling en verzorging van de vader van klager. De huisarts heeft onder andere de toediening van het medicijn Fumaras op 15 december 2008 stopgezet en  Nutridrink eerst niet voorgeschreven en later stopgezet. Daarnaast heeft de huisarts bij de klachtencommissie het gebruik van de Tubigrip met beschermbrace gerechtsvaardigd. Gegrond, waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Groningen 22 oktober 2013, YG3283, PT2013/01
Klacht tegen psychotherapeut die voor Pesso-psychotherapie aan verscheidene cliënten ten onrechte een extra eigen bijdrage vroeg. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing en supervisietraject.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 28 oktober 2013, YG3285, 1392
Waarschuwing. Klaagster verwijt verweerder dat hij te laat is verschenen op een met haar en haar schoonzoon gemaakte afspraak en ongeïnteresseerd en zonder inleving met de gevoelens van klaagster en haar schoonzoon is omgegaan.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 29 oktober 2013, YG3292, 2012/075T
Schorsing. Klaagster verwijt de tandarts dat hij op onzorgvuldige wijze een orthodontiebehandeling heeft uitgevoerd. De tandarts heeft volgens klaagster teveel kiezen getrokken waardoor te grote afstanden tussen klaagsters tanden zijn ontstaan en klaagster er niet meer representatief uitzag. Ook verwijt klaagster de tandarts dat hij verzekeringsfraude heeft gepleegd.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 29 oktober 2013, YG3301, 2013-11

De Inspectie voor de Gezondheidszorg verwijt de verpleegkundige dat hij de tuchtnorm zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG heeft geschonden, aangezien hij als (kinder)verpleegkundige kinderpornografisch materiaal heeft verworven, in het bezit heeft gehad en bekeken. Legt op gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid het beroep van verpleegkundige uit te oefenen (ex artikel 48, eerste lid onder e. Wet BIG); verbiedt de verpleegkundige individuele gezondheidszorg aan minderjarigen te verlenen.

Regionaal Tuchtcollege Den Haag 29 oktober 2013, YG3300, 2012-209
Waarschuwing. Klagers (patiënt en zijn ouders) verwijten de verpleegkundige dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt over de urinecontrole tijdens een MDO, waardoor klager in een gesloten inrichting is geplaatst. Klagers verwijten de verpleegkundige ook dat hij informatie aan betrokken instanties heeft verspreid zonder vooroverleg met de ouders. Klagers verwijten de verpleegkundige voorts dat hij een te hoge declaratie heeft ingediend en zijn moeder onder druk heeft gezet om een indicatie te verkrijgen. De verpleegkundige heeft volgens klagers niet naar de veiligheid van de patiënt gehandeld en het vertrouwen van de patiënt en zijn ouders beschadigd.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 29 oktober 2013, YG3298, 140/2012
Berisping. Klacht tegen een chirurg van de echtgenoot en dochters van een overleden patiënte inzake het missen van een metastase van een mammacarcinoom na een borstamputatie een aantal jaren tevoren.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 29 oktober 2013, YG3295, 310/2012 en 313/2012
Klacht van IGZ en psychiatrisch ziekenhuis (werkgever) tegen psychiatrisch verpleegkundige over seksueel en anderszins grensoverschrijdend gedrag. Het seksuele gedeelte wordt, in navolging van de strafrechter, niet aannemelijk geacht. Wel het binnendringen in het privéleven van patiënten. Doorhaling en onmiddellijke schorsing.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 29 oktober 2013, YG3296, 329/2012
Waarschuwing. Klacht Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegen verpleegkundige. Het verwijt luidt dat hij ten opzichte van de aan zijn zorgen toevertrouwde patiënte de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden door een affectieve relatie aan te gaan met patiënte en dit niet te bespreken in het behandelteam en met de leidinggevende of collega’s. Prealabele verweren verworpen.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 29 oktober 2013, YG3293, 2013/129T
Waarschuwing. Klaagster verwijt de tandarts dat hij bij de orthodontiebehandeling van haar minderjarige dochter onzorgvuldig te werk is gegaan door een verkeerd behandelplan uit te voeren en geen informatie te verstrekken over de behandeling.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 29 november 2013, YG2420, 1225

Psychiater wordt verweten dat hij zich als psychiatrisch deskundige, bij de beoordeling van een rapportage, niet heeft gehouden aan de richtlijn ‘psychiatrische rapportages’ van de NVvP, terwijl hij de gezondheidstoestand van klaagster heeft beoordeeld en  -zonder haar zelf te onderzoeken- een diagnose heeft gesteld. Ongegrond, aangezien verweerder niet als extern deskundige is opgetreden, maar als medisch adviseur waardoor de richtlijn niet van toepassing is.

LS&R 750

Ook Biomed fresh eyes kan wallen niet verwijderen zonder operatie

RCC 8 oktober 2013, dossiernr. 2013/00713 (Biomed fresh eyes)
Aanbeveling. Misleiding. Het betreft een uiting in “De Posthoorn” van 28 augustus 2013. Onder de kop “Wallen verwijderen en ooglidcorrectie zonder operatie!” wordt het product “Fresh Eyes” van Biomed aangeprezen met onder meer de volgende tekst: “Eindelijk een wallen- en donkere kringen crème die wallen laat verdwijnen en de huid onder én boven de ogen weer glad en strak maakt…binnen drie minuten!” “Ongelofelijk, na slechts één tube Biomed Fresh Eyes had ik geen vermoeide ogen meer en leek ik wel vijf jaar jonger!” De uiting eindigt met de “Aanbieding”: “Twee tubes voor slechts € 35,-!”.
De klacht - De uiting is misleidend. Boven de uiting staat niet dat het een advertentie betreft. Klager meende daarom dat sprake was van een artikel over een nieuw middel en geloofde de tekst. Klager, die twee kleine tubetjes voor de aanbiedingsprijs van € 35,- heeft gekocht, voelt zich door de uiting “behoorlijk opgelicht”. Op zijn telefonisch verzoek zal hem door de leverancier het geld worden teruggegeven.

Het oordeel van de Commissie
1. De Commissie vat de klacht aldus op dat klager in de eerste plaats de uiting onvoldoende herkenbaar acht als reclame en voorts de in de uiting gestelde werking van het product “Fresh Eyes” betwist.

 

2. Als onweersproken is komen vast te staan dat de bestreden uiting, waarin het product “Fresh Eyes” van Biomed wordt aangeprezen, reclame voor dit product betreft. In artikel 11.1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) is bepaald dat reclame duidelijk als zodanig herkenbaar dient te zijn “door opmaak, presentatie, inhoud of anderszins, mede gelet op het publiek waarvoor zij is bestemd”. Naar het oordeel van de Commissie is de uiting door de op een artikel lijkende opmaak ervan en het ontbreken van de aanduiding “advertentie” of “advertorial” onvoldoende als reclame herkenbaar. De uiting is daarom in strijd met artikel 11.1 NRC.

 

3. Nu door klager de juistheid wordt betwist van de mededelingen omtrent de werking van “Fresh Eyes”, dient adverteerder de beweerde werking van het aangeprezen product - en daarmee de juistheid en eerlijkheid van de reclame-uiting - aannemelijk te maken. Adverteerder heeft dit niet gedaan. Er is immers geen onderbouwing voor de in de uiting gestelde werking van het product aangevoerd.
Het voorgaande impliceert dat het ervoor moet worden gehouden dat de uiting onjuiste informatie bevat over de van het gebruik van “Fresh Eyes” te verwachten resultaten, een van de voornaamste kenmerken van het aangeprezen product als bedoeld onder b van ar­tikel 8.2 NRC. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de bestreden uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

 

4. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

 

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in de artikelen 7 en 11.1 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Regeling: NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 11.1
NRC (nieuw) art. 8.2 aanhef
NRC (nieuw) art. 8.2 onder b.