Overtreding stillegging op basis van Warenwet
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 juni 2013, LJN CA2339 (bedorven en beschimmelde kazen)
Aan de onderneming van verdachte was bij een eerdere rechterlijke uitspraak de stillegging voor 6 maanden opgelegd in verband met het veelvuldig op onhygiënsiche wijze verkopen van bedorven en ernstig beschimmelde kazen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van die stillegging door tot zes maal toe, middels verkoopmedewerkers, op marktstandplaatsen te staan waarvoor een vergunning was aangevraagd door desbetreffende onderneming.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de aan hem opgelegde stillegging. Deze stillegging was opgelegd gelet op de risico’s voor de veiligheid van levensmiddelen voor menselijke consumptie bij voortzetting van de werkzaamheden van [naam] en ter bescherming van de belangen welke de Warenwet beoogt te dienen.
Door opzettelijk te handelen in strijd met die stillegging heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank te kennen gegeven rechterlijke uitspraken in zeer ernstige mate te minachten.
Arrest in de escitalopramzaak
HR 7 juni 2013, LJN BZ4115 (Lundbeck tegen Tiefenbacher en Centrafarm B.V.)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Geert Theuws, Hoyng Monegier LLP.
In't kort: Octrooirecht. Zie eerdere conclusie A-G IEF 12417. Lundbeck is houdster van EP347066 B1 en ABC 300155 op de stof escitalopram. Lundbeck heeft een cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel valt uiteen in een 'Algemeen Middel' en drie (I-III) middelonderdelen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof [IEF 10820] en wijst de zaak terug naar hetzelfde Hof.
4.2. Het middel keert zich tegen de hiervoor onder (c)-(e) vermelde oordelen . Het betoogt in de eerste plaats dat het hof heeft miskend dat het op inventieve wijze oplossen van het probleem dat een gemiddelde vakman (en derhalve de stand van de techniek) over een stof met te verwachten gunstige eigenschappen niet kan beschikken, betekent dat de bedoelde stof die op die wijze wordt verschaft en waarmee de stand van de techniek derhalve wordt verrijkt, (nieuw en) inventief is.
4.3. Dit betoog is gegrond (...)
4.1 (...) (c) Op de prioriteitsdatum lag het voor de vakman voor de hand om na te gaan of een racemaat is te scheiden in zijn enantiomeren omdat er vele aanwijzingen bestonden dat een zuiver enantiomeer een betere werking kan hebben dan het racemaat. Bij citalopram bestond een redelijke verwachting dat van die betere werking sprake zou zijn, zoals naderhand ook het geval is gebleken bij escitalopram. Het in het Amerikaanse octrooischrift US-A 4.136.193 geopenbaarde racemaat citalopram, bestaat, zo weet de vakman, uit twee enantiomeren. De vakman die op zoek is naar een enantiomeer dat beter werkt dan het racemaat, komt dus direct uit bij ofwel het (+)-enantiomeer ofwel het (-)-enantiomeer van Citalopram, waarbij een verbeterde werking van het (+)-enantiomeer met een factor van ongeveer 2 ten opzichte van het racemaat niet verrassend is (zodat van een verrassend technisch effect geen sprake is). Het door [eiseres] aan de stand der techniek toegevoegde escitalopram mist daarom inventiviteit (rov. 8.1-8.9).
(d) De werkwijze om escitalopram te verkrijgen volgens conclusie 6 van EP 066 is nieuw en inventief (rov. 9-12). Daarmee heeft [eiseres] tevens de uitsluitende rechten verkregen voor het rechtstreeks daarmee verkregen escitalopram. Het standpunt van [eiseres] dat zij daarmee ook de uitsluitende rechten heeft verkregen op escitalopram als zodanig, is onjuist. Absolute stofbescherming wordt verleend aan hem die voor het eerst de stand van de techniek heeft verrijkt met een nieuw én inventief product. Indien, zoals hier, de inventiviteit slechts is gelegen in de werkwijze waarmee het (nieuwe, maar niet inventieve) product voor het eerst wordt verkregen, is de stand van de techniek verrijkt met deze werkwijze en met het product verkregen volgens die werkwijze, voor welke werkwijze en product dan bescherming wordt verleend. Zolang derden niet in staat zijn het product te verkrijgen via een wezenlijk andere bereidingswijze, zoals volgens [eiseres] hier het geval is, is er in feite sprake van een stofbescherming. Naarmate er echter wezenlijk andere werkwijzen voor de bereiding van het product aan de stand van de techniek worden toegevoegd, vallen de daarmee verkregen producten, indien toegepast door een derde, niet onder de werkwijze-conclusie van het octrooi (rov. 14.1-14.3 en 14.5-15).
(e) Uit uitspraak T 595/90 van de Technische kamer van beroep van het Europese Octrooibureau valt mogelijk iets anders af te leiden met betrekking tot de stofbescherming, namelijk dat indien geen bekende manier bestaat om een op zichzelf bekende en dus niet inventieve stof te maken, degene die daarvoor een methode ontwikkelt die nieuw en inventief is, ook een octrooi op de stof kan claimen. In dat geval rust echter de bewijslast dat op de prioriteitsdatum geen bekende werkwijzen bestonden waarmee het enantiomeer kon worden verkregen, op de houder van het op het enantiomeer gerichte octrooi. [Eiseres] heeft dienaangaande geen specifiek bewijsaanbod gedaan (rov. 14.3 en 14.4).4.3 Dit betoog is gegrond. Een stof waarvan de samenstelling en mogelijke eigenschappen op zichzelf bekend zijn en die om die reden op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek als bedoeld in art. 56 Europees Octrooiverdrag (EOV) en art. 6 ROW 1995, kan desondanks niet voor de hand liggend zijn in de zin van die bepalingen en daarom octrooieerbaar, als uit de stand van de techniek op de prioriteitsdatum geen werkwijze bekend is om die stof te verkrijgen en met de geclaimde werkwijze derhalve voor het eerst die stof kan worden verkregen op een inventieve wijze. In zodanig geval geldt immers dat ook de stof, hoewel op zichzelf bekend wat betreft samenstelling en mogelijke eigenschappen, niet op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. In dat geval kan daarom ook een stofoctrooi worden verkregen.
Dit is de vaste lijn van de Kamers van beroep van het Europees Octrooibureau (zie de beslissingen die worden aangehaald onder 2.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Ook door de hoogste rechters van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is - met betrekking tot het onderhavige octrooi - in deze zin geoordeeld (BGH 10 september 2009, Xa ZR 130/07 en - hoewel de inventiviteit in die uitspraak als zodanig niet meer ter discussie stond - House of Lords, UK, 25 februari 2009, [2009] UKHL 12).
4.4 Het hiervoor in 4.1 onder (d) vermelde oordeel van het hof is dus onjuist, terwijl het hof niet tot de hiervoor in 4.1 aan het slot van (c) vermelde slotsom heeft kunnen komen dat escitalopram inventiviteit mist, nu het bij het bereiken van die slotsom niet heeft betrokken dat escitalopram ook inventief kan zijn op de hiervoor in 4.3 vermelde grond.
4.5.1 Ook het hiervoor in 4.1 onder (e) vermelde oordeel van het hof kan geen stand houden. [Eiseres] heeft in dit geding gemotiveerd aangevoerd dat escitalopram inventief is op de hiervoor in 4.3 vermelde grond. Blijkens zijn hiervoor in 4.1 onder (d) vermelde oordeel heeft het hof de juistheid van deze stelling tot uitgangspunt genomen. Het heeft voorts in rov. 10.1-12 de stelling van [verweerster 1] en Centrafarm verworpen die inhoudt dat conclusie 6 van EP 066 inventiviteit mist omdat, kort gezegd, de methoden voor scheiding van (de) enantiomeren (van citalopram) voor de hand liggend zijn. Daarbij heeft het hof weliswaar in rov. 12 de waarde in het midden gelaten van het door [verweerster 1] en Centrafarm in het geding gebrachte rapport van Matrix Laboratories van 27 november 2008 - volgens welk rapport de enantiomeren van citalopram kunnen worden bereid langs een andere weg dan beschreven bij conclusie 6, namelijk met gebruik van desmethylcitalopram als precursor - maar het heeft niet vastgesteld dat de verwijzing naar dat rapport, waarvan de inhoud door [eiseres] gemotiveerd is bestreden als onjuist en niet naar behoren onderbouwd, een voldoende betwisting oplevert van de stelling van [eiseres]. Het heeft de stelling van [eiseres] reeds daarom niet kunnen afdoen op de grond dat [eiseres] dienaangaande geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. In onderdeel II onder 4 liggen hierop gerichte klachten besloten, die slagen.
4.5.2 Overigens klaagt onderdeel II onder 4 eveneens terecht dat het hof bij zijn oordeel is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de bewijslast in dit verband. Nu [verweerster 1] en Centrafarm vernietiging van het octrooi vorderen wegens het ontbreken van inventiviteit, rust de bewijslast van de stelling dat die inventiviteit ontbreekt, in beginsel op hen (art. 150 Rv). Dit wordt niet anders doordat het hier het bewijs betreft van een eis als bedoeld hiervoor in 4.3, te weten dat geen (andere) werkwijze bekend is om de geclaimde stof te bereiden.
Uit de door het hof genoemde uitspraak T 595/90 van de Technische kamer van beroep van het Europees Octrooibureau volgt geen andere bewijslastverdeling. In de eerste plaats heeft die uitspraak betrekking op de verlening van een octrooi en niet op de vernietiging van een reeds verleend octrooi. In de tweede plaats is die uitspraak gebaseerd op de bijzonderheden van (de stand van de techniek met betrekking tot) het daarin aan de orde zijnde geval van het zuiver maken van een chemische stof. In deze zaak gaat het om iets anders, namelijk -naar het hof heeft vastgesteld in rov. 7 en 18.5 - om het verkrijgen van een nieuwe stof.
Lees de uitspraak nr. 12/00888, LJN BZ4115 (pdf).
Kamerbrief over EU-voorstel richtlijn Tabaksproducten
Kamerbrief over EU-Voorstel Richtlijn Tabaksproducten, Kamerstukken II 2012-2013, 33 522 nr. 5.
De belangrijkste aanbevelingen van de Rapporteur zijn gericht op het invoeren van gestandaardiseerde verpakkingen voor sigarettenpakjes (plain packaging), wat verder gaat dan de nu voorgestelde gecombineerde waarschuwingen, en het verbieden van internetverkoop in de hele EU. Verder zal het Europees Parlement een onderzoek laten instellen naar de e-sigaret. Het is nog onduidelijk wanneer over de verschillende voorstellen zal worden gestemd.
Ingrediënten en additieven
In het voorstel worden tabaksproducten met een kenmerkend aroma aan banden gelegd. Een meerderheid van de lidstaten lijkt hier voorstander van te zijn.
Er wordt met name nog gesproken over de manier waarop het besluitvormingsproces zou moeten worden ingericht. Nederland heeft, in lijn met het BNC-fiche, gepleit voor een oplossing op EU-niveau in plaats van test panels op nationaal niveau; de laatste ontwikkelingen wijzen in de richting van een meer geharmoniseerde methode.
Etikettering & verpakking van tabaksproducten
Voor het invoeren van gecombineerde waarschuwingen lijkt voldoende steun te bestaan, over de grootte van de waarschuwingen is echter nog discussie.
Een belangrijk punt van zorg voor veel lidstaten is de ruimte die overblijft op een pakje. De Europese Commissie (EC) heeft een berekening gemaakt waaruit blijkt dat 30% van het pakje overblijft voor merkonderscheid. Volgens de EC past dit binnen de Europese en Internationale juridische kaders.
Nederland heeft, conform het BNC-fiche, aangegeven de door de EC gemaakte afweging met betrekking tot de grootte van de gecombineerde waarschuwingen te kunnen steunen. Wel moet nog een oplossing worden gevonden voor de accijnszegels, die in hun huidige formaat conflicteren met de grootte van de waarschuwingen.
Ten opzichte van de bijkomende administratieve lasten heeft Nederland zich kritisch getoond. Tot slot heeft Nederland aangegeven een verbod op de blikken tabak niet proportioneel te achten, gelet op het feit dat maximumverpakkingen niet aan banden worden gelegd.
Grensoverschrijdende verkoop op afstand van tabaksproducten
Een aantal lidstaten lijkt voorstander te zijn van een verbod op internetverkoop van tabak in de EU. Om gehoor te geven aan die lidstaten die een dergelijk verbod bepleiten wordt in het voorstel mogelijk een bepaling ingebouwd die lidstaten de mogelijkheid biedt hier zelf toe over te gaan. Lidstaten zouden dit op grond van artikel 24 van het voorstel al kunnen overwegen.
Nederland heeft vraagtekens geplaatst bij de handhaafbaarheid van een dergelijk verbod en aangegeven dat verkoop op afstand op grond van de
Horizontale Accijnsrichtlijn wel is toegestaan. De registratieplicht en het aanwijzen van een natuurlijk persoon zijn volgens de EC niet strijdig met regelgeving in de accijnsrichtlijn. Nederland heeft gepleit voor een effectief leeftijdscontrolesysteem.
Traceerbaarheid en veiligheidskenmerken
De EC is van mening dat de strijd tegen illegale handel in tabaksproducten niet alleen over bescherming van de interne markt gaat, maar ook over de bescherming van de volksgezondheid. Nederland heeft ervoor gepleit deze voorstellen af te stemmen met de Raadswerkgroep Douane-Unie, omdat sprake is van overlap met accijnsregelgeving. Deze afstemming heeft inmiddels plaatsgevonden.
Het merendeel van de lidstaten, waaronder Nederland, is kritisch over die voorschriften die voorbij gaan aan wat in het kader van het «Protocol inzake illegale handel in tabaksproducten» is overeengekomen, tijdens de Conference of Parties van de Framework Convention on Tobacco Control in 2012. Zo heeft Nederland twijfels over de meerwaarde van een extra veiligheidskenmerk – ten opzichte van het accijnszegel.
Rookloze tabaksproducten en uitbreiding van de werkingssfeer
Er is overeenstemming over de noodzaak om de e-sigaret beter te reguleren.
Bijna alle lidstaten vinden dat het merendeel van deze producten voortaan alleen als geneesmiddel op de markt kan worden gebracht, alleen over de drempelwaardes van de hoeveelheid nicotine vindt nog discussie plaats. Nederland heeft er verder voor gepleit ook nicotinevrije producten (zoals de Shisha-pen) onder de werkingssfeer van de richtlijn te brengen, zodat deze in de toekomst ten minste van een waarschuwing worden voorzien.
Delegatiebepalingen en uitvoeringshandelingen
Het herzieningsvoorstel bevat een groot aantal delegatiebepalingen.
Nederland heeft zich negatief uitgesproken over de delegatiebepalingen met betrekking tot de gecombineerde waarschuwingen en de tracking- en tracingprovisies. Deze provisies laten de ruimte aan de EC om de gecombineerde waarschuwingen in de toekomst nog verder te vergroten en aanvullende eisen te stellen aan het identificatienummer en veiligheidskenmerk. Met betrekking tot de overige delegatiebepalingen heeft Nederland een voorbehoud gemaakt.
Bevindingen Europees Parlement
Tot slot wil ik u graag informeren over de ontwikkelingen in het Europees Parlement. Rapporteur Linda McAvan (Commissie ENVI) heeft haar concept-rapport uitgebracht, evenals een tweetal volgcommissies (JURI en AGRI). De adviezen van de verschillende commissies lopen ver uiteen, evenals de voorgestelde amendementen.
De belangrijkste aanbevelingen van de Rapporteur zijn gericht op het invoeren van gestandaardiseerde verpakkingen voor sigarettenpakjes (plain packaging), wat verder gaat dan de nu voorgestelde gecombineerde waarschuwingen, en het verbieden van internetverkoop in de hele EU. Verder zal het Europees Parlement een onderzoek laten instellen naar de e-sigaret. Het is nog onduidelijk wanneer over de verschillende voorstellen zal worden gestemd.
Conceptadvies NZa: zorg dat verzekeraar vrij kan contracteren in ziekenhuiszorg
NZa conceptadvies Integrale tarieven medisch specialistische zorg 2015, 6 juni 2013.Uit't persbericht: Zorg dat de belemmeringen die er nu zijn voor selectieve inkoop van verzekeraars verdwijnen. Dat staat in een consultatiedocument van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over integrale tarieven dat zij binnenkort met haar adviescommissie bespreekt. Verzekeraars moeten kunnen kiezen bij welk ziekenhuis ze wel productie willen afnemen, en bij welk ziekenhuis niet.
De minister van VWS heeft de NZa om advies gevraagd over het integrale tarief in ziekenhuizen vanaf 2015.
De belemmeringen die er nu zijn voor verzekeraars om keuzes te maken in waar ze zorg willen inkopen en waar niet, moeten wat de NZa betreft verdwijnen. Zo is er nu per ziekenhuis nog een honorariumplafond. Daardoor zijn verzekeraars niet volledig flexibel in hun inkoop: ze moeten vanwege dat plafond soms ook niet-efficiënte zorgaanbieders contracteren, omdat per ziekenhuis de productie door die plafonds grotendeels vastligt.
Bijsluiter gebrekkig, vergoedingsplicht producent
Hof 's-Hertogenbosch 4 juni 2013, LJN CA2114 (Merial B.V. tegen Veterinair Centrum)
Beroepsaansprakelijkheid. Gebrekkige informatie bijsluiter geneesmiddel. Vanaf juni 2012 is een fokbedrijf zelf konijnen gaan vaccineren met Dervaximyxo. Zowel dit vaccin als Lyomyxovax hebben een UDD status, wat betekent dat het vaccin enkel door de dierenarts mag worden toegediend. In de dagelijkse praktijk werd dit gebod vaak overtreden en vaccineerde de konijnenhouder zelf.
Uitbraak myxomatose na overstap van het ene vaccin naar het andere vaccin. In de hoofdzaak is dierenarts aansprakelijk gesteld i.v.m. een door hem gemaakte beroepsfout. In de vrijwaringszaak, waarin de dierenarts de producent van beide vaccins had opgeroepen, is de bijsluiter bij het vaccin gebrekkig geoordeeld. Verdeling vergoedingsplichten dierenarts/producent 60% - 40%.
4.2.9. Vanaf 6 juni 2002 zijn [fokbedrijf] c.s. zelf konijnen gaan vaccineren met Dervaximyxo. Zowel dit vaccin als Lyomyxovax hebben een UDD status, wat betekent dat het vaccin enkel door de dierenarts mag worden toegediend. In de dagelijkse praktijk werd dit gebod vaak overtreden en vaccineerde de konijnenhouder zelf.
4.5.5. Merial is in beginsel aan het oordeel van Schrijver (en aan dat van [partijdeskundige]) gebonden. Nu zij geen voldoende onderbouwde bezwaren tegen het deskundigenrapport van Schrijver heeft aangevoerd en heeft volstaan met een herhaling van haar argumenten waarmee Schrijver al rekening heeft gehouden, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom het oordeel van Schrijver niet zou kunnen worden gevolgd. Dat oordeel is helder en voldoende onderbouwd. Het hof neemt evenals de rechtbank dat oordeel tot uitgangspunt.
Voor wat betreft de overgang van Lyomyxovax naar Dervaximyxo is dus ook in hoger beroep de conclusie dat de bijsluiter van Dervaximyxo op dat punt gebrekkig is, nu zij niet een waarschuwing voor het specifieke risico bij deze overgang bevat.4.5.6. Merial heeft nog aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen het niet waarschuwen voor het specifieke risico bij de overstap van Lyomyxovax naar Dervaximyxo en de schade. Volgens Merial zou [dierenarts van Veterinair Centrum] ([Veterinair Centrum]) ook in het geval van zo’n waarschuwing niet anders hebben gehandeld dan hij heeft gedaan, omdat de inhoud van een dergelijke aanbeveling, althans de strekking ervan in wezen er op neer komt dat konijnen met gezondheidsproblemen niet gevaccineerd mogen worden.
Anders dan Merial heeft aangevoerd zou zo’n waarschuwing, mede gelet op het rapport van Schrijver, niet slechts neerkomen op een aanbeveling dat konijnen met gezondheidsproblemen niet gevaccineerd mogen worden. Integendeel, het gaat specifiek – ook volgens [dierenarts van Merial], dierenarts bij Merial – om het risico dat door gebruik van Lyomyxovax het myxomatose virus zich kan nestelen met als resultaat een latente infectie (r.o. 4.3.4). Merial heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade ook zou zijn ontstaan indien zij voor dit bijzondere risico zou hebben gewaarschuwd.
Tegen toepassing door de rechtbank van de omkeringsregel is geen grief gericht. Evenmin heeft Merial onderbouwd aangevoerd, dat een andere verdeling dan de door de rechtbank aangenomen 60% - 40%-verdeling in de rede ligt. De stellingen van Merial gaan uit van het ontbreken van enig aan Merial te maken verwijt. Vanuit dat gezichtspunt zou [Veterinair Centrum] 100% van de schade moeten vergoeden. In het voorgaande is dat standpunt van Merial reeds verworpen.
4.5.7. Ten slotte heeft Merial aangevoerd dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Ook dit verweer strandt. De norm die bepaalde eisen aan de inhoud van een bijsluiter bij geneesmiddelen/vaccins stelt, strekt ter bescherming van de gezondheid van, in dit geval, het dier. Indien die norm wordt geschonden en dat aantasting van de gezondheid van het dier tot gevolg heeft, heeft het risico waartegen de norm beoogde te beschermen, zich verwezenlijkt. Daarmee is de relativiteit gegeven. Dat wordt niet anders doordat in zulke gevallen er ook sprake kan zijn van een tot aansprakelijkheid leidende fout van de betrokken professional.
4.6. De slotsom is dat de grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Merial zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van [Veterinair Centrum] gevallen proceskosten worden veroordeeld.
Gerecht EU week 23
Merkenrecht. Op IE-Forum.nl wordt wekelijks een overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU geplaatst. Ditmaal is er ook een aantal interessante uitspraken voor de Life Sciences-praktijk te vermelden:
A) Tussen PHARMASEE en PHARMASTREET bestaat geen verwarringsgevaar.
B) Het ontbeert Inspired by efficiency aan onderscheidend vermogen, het is een reclameslogan.
C) Het ontbeert „INNOVATION FOR THE REAL WORLD” aan onderscheidend vermogen, het is een reclameslogan.
D) Er bestaat verwarringsgevaar tussen NICORETTE en NICORONO.
Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-411/12 (Celtipharm / OHMI - Alliance Healthcare France (PHARMASTREET)) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „PHARMASEE” [red. hier EU-merk] voor waren en diensten van de klassen 9, 35, 38, 42 en 44, en strekkende tot vernietiging van beslissing – corrigendum R 767/2011-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 juni 2012 houdende vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „PHARMASTREET” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 35 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. De beslissing wordt vernietigd, de oppositie slaagt voor wat betreft de waren in klasse 5 "farmaceutische producten" en 35 "commerciële dienstverlening", er is geen verwarringsgevaar.
40 La chambre de recours a considéré que, dans le cas d’espèce, le chevauchement entre les signes reposait essentiellement sur un élément peu distinctif, « pharma », et que les composants restants seraient distingués en raison de la reconnaissance et de la compréhension immédiates par le public pertinent du terme « street ». Elle a ajouté que la fragmentation des signes était très probable en raison du niveau d’attention relativement élevé du public pertinent. Par conséquent, selon elle, il n’existe pas de risque de confusion au sens de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009.
41 Toutefois, il résulte de ce qui précède que, eu égard aux similitudes entre les produits et les services en cause, d’une part, et aux similitudes visuelle, phonétique et conceptuelle entre les signes, d’autre part, il existe, nonobstant le niveau d’attention élevé du public pertinent, un risque de confusion au sens de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009 entre les marques en cause.
42 Cette conclusion, eu égard aux motifs développés au point 29 ci-dessus, n’est pas remise en cause par l’argument de l’OHMI selon lequel l’élément « pharma » est dépourvu de caractère distinctif.
Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-515/11 (Delphi Technologies / OHMI (INNOVATION FOR THE REAL WORLD)) - dossier
B) Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Nietigverklaring van beschikking R 1967/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 juni 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „INNOVATION FOR THE REAL WORLD” voor waren van de klassen 7, 9, 10 en 12. Het beroep wordt afgewezen, het merk is een promotionele slogan.
25 In any event, assuming that the Board of Appeal erred in not taking professionals into account for the goods in Class 9, such an error is of no consequence, because it is apparent from the case-law that, despite a generally high level of awareness of a general public composed of professionals, that level can be relatively low when it comes to purely promotional indications, which well-informed consumers do not see as decisive (see, to that effect, REAL PEOPLE, REAL SOLUTIONS, cited in paragraph 15 above, paragraph 24). As the Board of Appeal noted, without being challenged by the applicant, the mark applied for is a promotional slogan.
56 In the present case, it must be noted that the Board of Appeal referred to the lack of renown of the mark applied for as the final argument of its assessment, before concluding that the mark applied for lacked distinctive character. It must also be pointed out that, at paragraph 26 of the contested decision, that is before addressing the renown of the mark applied for, the Board of Appeal had already concluded that that mark would not be perceived by the general public as an indication of the commercial origin of the goods referred to. The applicant cannot therefore maintain that the Board of Appeal ascribed decisive importance to the lack of renown of the mark applied for.
Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-126/12 (Interroll / OHMI (Inspired by efficiency)) - dossier
C) Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond, ontbreken van onderscheidend vermogen. Vernietiging van beslissing R 1280/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij de inschrijving van het woordmerk „Inspired by efficiency” voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 20, 35, 39 en 42 is geweigerd. Het beroep wordt afgewezen, een uit een reclameslogan bestaand merk wordt niet als voldoende onderscheidend gezien.
25. Dagegen ist eine aus einem Werbeslogan bestehende Marke als nicht unterscheidungskräftig anzusehen, wenn sie dazu angetan ist, von den maßgeblichen Verkehrskreisen nur als eine bloße Werbeaussage wahrgenommen zu werden (Urteil Qualität hat Zukunft, oben in Randnr. 18 angeführt, Randnr. 22). Das Fehlen der Unterscheidungskraft kann bereits festgestellt werden, wenn der semantische Gehalt der fraglichen Wortmarke den Verbraucher auf ein Merkmal der Ware oder der Dienstleistung hinweist, das ohne präzise zu sein, eine verkaufsfördernde Information oder eine Werbebotschaft enthält, die von den maßgeblichen Verkehrskreisen in erster Linie als eine solche und nicht als Hinweis auf die betriebliche Herkunft der Waren oder Dienstleistungen wahrgenommen werden wird (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 3. Juli 2003, Best Buy Concepts/HABM [BEST BUY], T‑122/01, Slg. 2003, II‑2235, Randnr. 30 und die dort angeführte Rechtsprechung, und vom 12. März 2008, Suez/HABM [Delivering the essentials of life], T‑128/07, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 20 und die dort angeführte Rechtsprechung). Auch erlangt das angemeldete Wortzeichen nicht schon dadurch Unterscheidungskraft, dass es in seinem semantischen Inhalt keine Informationen über die Art der bezeichneten Waren oder Dienstleistungen enthält (vgl. in diesem Sinne Urteil Mehr für Ihr Geld, oben in Randnr. 24 angeführt, Randnr. 31).
26 Im vorliegenden Fall trägt die Klägerin im Kern drei Rügen vor, die die Bedeutung der Wortfolge „inspired by efficiency“, die Beweiskraft der von der Beschwerdekammer angeführten Internetseiten und die Wahrnehmung des angemeldeten Zeichens durch die maßgeblichen Verkehrskreise betreffen.
Gerecht EU 6 juni 2013, zaak T-580/11 (NMcNeil / OHMI - Alkalon (NICORONO)) - dossier
E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk "NICORETTE" voor waren van de klassen 5, 10 en 30, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1582/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 augustus 2011 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "NICORONO" voor waren van de klassen 5, 10 en 30 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. Het beroep wordt toegewezen, er bestaat een verwarringsgevaar tussen de merken.
52 Therefore, the Board of Appeal was correct to hold, in paragraph 31 of the contested decision, that, although not descriptive, the element ‘nico’ could indeed be regarded as highly evocative of a characteristic of the goods in question and could therefore be considered to be of weak distinctive character.
74 The applicant complains that the Board of Appeal failed to examine whether there existed a likelihood of confusion and did not take into account the distinctive character acquired through use of the earlier mark, when carrying out the global assessment of that likelihood.
76 Furthermore, OHIM contends that, even if the earlier mark enjoys a reputation, the relevant public will not link the marks at issue solely because they share the element ‘nico’, which is strongly allusive.
77 In the present case, as stated in paragraph 70 above, the marks at issue are similar and, as the Board of Appeal recognised in paragraph 39 of the contested decision and as is not disputed, the goods in question are identical. Having regard to the case-law cited in paragraphs 18 and 72 above, it must be held that, contrary to what the Board of Appeal concluded in paragraphs 38 and 39 of the contested decision, the relevant public, faced with the marks at issue, will assume that the goods so branded have the same commercial origin. There is therefore a likelihood of confusion on the part of that public between the mark applied for and the earlier mark.
78 Consequently, the second plea in law must be upheld and, therefore, the contested decision annulled, there being no need to examine the relevance of the applicant’s argument concerning the enhanced distinctive character or repute of the earlier mark when carrying out the global assessment of the likelihood of confusion, or to rule on either the first plea, alleging an infringement of the obligation to state reasons, or the third plea, alleging an infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009.
Een hartvormige tomaat in zijn natuurlijke staat is geen model
Kamer van Beroep OHIM, 18 februari 2013, zaak R 595/2012-3 (A.C.J. Ammerlaan tegen OHIM)
In´t kort: Gemeenschapsmodellenrecht. Groente en fruit. De hartvormige tomaat is het resultaat van een arbeidsintensief proces. De tomaten die uit dit proces voortkomen zijn identiek aan elkaar en zien eruit zoals weergegeven. Hoger beroep van een weigering tot inschrijving van de vorm van een tomaat als gemeenschapsmodel. Volgens de Kamer van Beroep geldt een levend organisme niet als voortbrengsel in de zin van artikel 3 onder a) en b) van de Verordening.
11 De kamer is van mening dat levende organismen als zodanig geen 'voortbrengselen' zijn, dat wil zeggen dat zij geen op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigde voorwerpen zijn. Een model dat het uiterlijk heeft van een tomaat in zijn natuurlijke staat, zoals het geval is bij het bestreden model, moet in principe worden afgewezen. Zelfs als de betreffende vorm afwijkt van die van een gewone tomaat, wijst niets erop dat de vorm resulteert uit een industriële of handmatige bewerking van de tomaat en niet uit een speciaal plantenras.
Antwoord kamervragen over dwingen tot kopen van dure keurmerken
Antwoord kamervragen over het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen, Aanhangsel van de Handelingen II, 2012-2013, nr. 2347.
Vraag 5 - Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5 - Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.
Vraag 3, 7, 8 en 10
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3, 7, 8 en 10
Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.
In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.
Vraag 13, 14 en 15
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13, 14 en 15
Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.
Vraag 18
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Antwoord 18
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.
Trademarks and plain packaging
Link
Amsterdam, 20 juni, VU University. Intellectual property law international lecture series: "Trademarks and plain packaging: lessons from the Australian Experience" by professor Michael Handler, een university of New South Wales, Sydney.
Inschrijven: email
Waar: VU University Amsterdam De Boelelaan 1077, 1081 HV Amsterdam
Zaal/kamer: Initium Building, Room IN3B-45
Wanneer: 20 juni 2013, 16.00 uur
Prijs: kosteloos
Ordepunten: art. 4 Regeling vakbekwaamheid - zelf opgeven
Bijlage: pdf
Spanje: voorstel prijsregulering medicinale product niet conform subsidiariteitsbeginsel
Reasoned opinion by the Spanish Congress of Deputies and by the Spanish Senate on the amended proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on the transparency of measures regulating the prices of medicinal products for human use and their inclusion in the scope of public health insurance systems (COM(2013)0168 – C7-0076/2013 – 2012/0035(COD))
13. However, other parts of the proposal impose a considerable burden on national authorities as regards the exercise of their competences in the health field. Possibly the best example is Article 11, which limits Member States’ capacity to adopt measures to control or promote the prescription of specific medicinal products.
14. At this time of economic crisis, measures to limit spending, cost-effectiveness considerations and budgetary implications become increasingly important. Interference in Member State policies relating to the pricing of medicinal products and their inclusion in public health insurance systems could thus be seen as one step too far.
15. The proposal also fails to explain sufficiently why Member States would be unable, with a more flexible regulatory framework, to achieve the internal market development objectives pursued by the Commission. Whilst there are some serious shortcomings in the way Directive 89/105/EEC is implemented, given that it entered into force almost 25 years ago and does not reflect the current reality in the pharmaceutical market, the full development of the internal market could be achieved in this field by means of a directive which encroaches less on national competences.
16. In trying to strike the necessary balance between the safeguarding and development of the internal market, on the one hand, and the right of Member States to define their own health policies, on the other, this proposal encroaches too much on the latter. By restricting to such an extent Member States' capacity to price medicinal products and to decide whether to include them in public health insurance systems, the proposal infringes on national competences in the field, and thus breaches the principle of subsidiarity.
For the reasons stated above the Joint Committee on European Affairs considers that the amended proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on the transparency of measures regulating the prices of medicinal products for human use and their inclusion in the scope of public health insurance systems does not comply with the principle of subsidiarity as laid down in the current Treaty on European Union. This reasoned opinion will be forwarded to the European Parliament, the Council and the European Commission, within the framework of political dialogue between the national parliaments and the institutions of the European Union.