LS&R 2292
8 mei 2025
Uitspraak

Rechter heft beslag op Swisslac-producten op: Pharmalys handelde in strijd met artikel 21 Rv

 
LS&R 2291
29 april 2025
Uitspraak

Vorderingen in WAMCA-zaak tegen de NZa afgewezen: antwoorden op HoNOS+-vragenlijsten zijn geen persoonsgegevens

 
LS&R 2290
15 april 2025
Uitspraak

Vonnis van het Duitse Bundespatentgericht over octrooi met betrekking tot enzalutamide

 
LS&R 699

VGZ neemt maatregelen bij weigering inzicht in declaratie kosten

Vzr. Rechtbank Gelderland 30 augustus 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2581 (eiser tegen VGZ Zorgverzekeraar)
Onderzoek, misleiding, zorgverzekering, zorgverzekeringswet, weigeren inlichtingen.
Rechtspraak.nl: VGZ heeft onderzoek gedaan naar de tandartskosten die door haar verzekerden bij haar worden gedeclareerd. In dat onderzoek zijn gemiddelde kosten per verzekerde per jaar berekend. Bij circa 55 tandartspraktijken bleken de gemiddelde zeer aanzienlijk boven het gemiddelde uit te komen. VGZ heeft die praktijken, waaronder de praktijk van eiser, gevraagd naar een verklaring voor die hoge kosten en geprobeerd afspraken te maken om die kosten omlaag te brengen. Eiser heeft geweigerd voldoende inlichtingen te verschaffen of verklaringen te geven of verder met VGZ in gesprek te gaan. Hierop heeft VGZ aan haar verzekerden die patiënt zijn bij eiser uiteindelijk een brief gestuurd waarin geïnformeerd wordt dat hun tandarts bovengemiddeld declareert en welke gevolgen dat voor hen kan hebben. Eiser stelt dat VGZ onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, in het bijzonder door zijn patiënten die bij VGZ zijn verzekerd aan te schrijven met de betreffende brief en vordert onder meer een rectificatie van die brief.

Of het aanschrijven van de verzekerden die patiënt van eiser waren in de gegeven omstandigheden geoorloofd was, moet beoordeeld worden in het kader van de wettelijke regelingen en de mogelijkheden die VGZ ten dienste stonden. Op grond van artikel 88 lid 1 van de Zorgverzekeringswet en artikel 7.2 onder i jo 7.3 lid 2 Regeling Zorgverzekering was eiser verplicht alle inlichtingen en gegevens te verschaffen. Het lijdt geen twijfel dat het hier om inlichtingen gaat die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering en/of de Zorgverzekeringswet, want daartoe behoort dat vastgesteld kan worden dat niet meer kosten worden vergoed dan de uitgevoerde behandelingen rechtvaardigen (rechtmatigheid) en geen behandelingen worden vergoed waarvoor medisch geen of onvoldoende indicatie is (doelmatigheid). Voldoende aannemelijk is geworden dat, bij weigering door eiser, VGZ geen andere adequate middelen ten dienste stonden om voldoende zekerheid te krijgen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van het declareergedrag van eiser. Aan het gebruik van een dergelijk ingrijpend middel zullen hoge eisen van zorgvuldigheid en behoedzaamheid moeten worden gesteld. Het gebruik van dit middel moet in de situatie waarin dit in het gegeven geval is gebeurd en de wijze waarop dat is toegepast, aanvaardbaar worden geoordeeld.

De beoordeling
4.2. De vorderingen van [eiser] zijn erop gebaseerd dat VGZ in de gegeven omstandigheden jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, in het bijzonder door de patiënten van [eiser] die bij VGZ zijn verzekerd aan te schrijven met de brief van 12 juni 2013 (hiervoor onder 2.18 geciteerd). Die vraag kan slechts worden beantwoord in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

4.3. VGZ heeft onderzoek gedaan naar de tandartskosten die door haar verzekerden bij haar worden gedeclareerd. Volgens haar onbetwiste stellingen heeft VGZ daartoe miljoenen declaraties betrekking hebbende op de periode januari-september 2011 onderzocht van alle circa 7000 tandartspraktijken in Nederland. Aan de hand daarvan heeft VGZ een gemiddelde berekend van per verzekerde per jaar gedeclareerde tandartskosten. Per tandartspraktijk is vastgesteld welk bedrag in die praktijk gemiddeld per verzekerde per jaar in rekening is gebracht. Bij de meeste praktijken bleek dat bedrag rond het landelijke gemiddelde. Bij circa 55 praktijken bleken de gemiddelde kosten per verzekerde per jaar zeer aanzienlijk boven het gemiddelde uit te komen. VGZ heeft die praktijken gevraagd naar een verklaring voor die hoge kosten en bij gebreke van een verklaring geprobeerd afspraken te maken om die kosten omlaag te brengen. VGZ heeft ook getracht met [eiser] daarover in gesprek te komen.

4.4. VGZ heeft op grond van het onderzoek vastgesteld dat de gemiddelde kosten voor mondzorg voor kinderen jonger dan 18 € 103,70 per jaar bedroegen en voor volwassenen € 166,20. Uit het onderzoek naar de gemiddelde kosten per VGZ-verzekerde in de praktijk van [eiser] is gebleken dat die voor kinderen 114% hoger waren en voor volwassenen 70% hoger dan het landelijk gemiddelde. (..)

4.5. Het stond VGZ vrij [eiser] deze gegevens voor te leggen en hem daarover vragen te stellen en verklaringen te vragen. Op grond van artikel 88 lid 1 van de Zorgverzekeringswet was [eiser] verplicht alle inlichtingen en gegevens te verschaffen. Het lijdt geen twijfel dat het hier om inlichtingen gaat die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering en/of de Zorgverzekeringswet, want daartoe behoort dat vastgesteld kan worden dat niet meer kosten worden vergoed dan de uitgevoerde behandelingen rechtvaardigen (rechtmatigheid) en geen behandelingen worden vergoed waarvoor medisch geen of onvoldoende indicatie is (doelmatigheid). Dat volgt overigens ook uit artikel 7.2 onder i jo 7.3 lid 2 Regeling Zorgverzekering. De correspondentie tussen VGZ en [eiser] zoals die onder 2 is geciteerd, laat geen andere conclusie toe dan dat de enkele verklaringen die [eiser] heeft gegeven in het licht van de hem gepresenteerde cijfers en gestelde vragen geen bevredigende antwoorden inhielden en dat hij voor het overige heeft geweigerd inlichtingen te verschaffen of verklaringen te geven of verder met VGZ in gesprek te gaan. (..)

4.6. VGZ zag zich aldus geconfronteerd met een tandarts ten aanzien van wie de cijfers uitwezen dat hij per verzekerde per jaar - ruwweg gezegd - het dubbele declareerde ten opzichte van het landelijke gemiddelde en die weigerde en ondanks bemiddelingspogingen bleef weigeren, behoorlijk inlichtingen te verschaffen en vragen daarover te beantwoorden. Of het aanschrijven van de verzekerden die patiënt van [eiser] waren in de gegeven omstandigheden geoorloofd was, moet beoordeeld worden in het kader van de wettelijke regelingen en de mogelijkheden die VGZ ten dienste stonden. Zoals hiervoor al overwogen behelst artikel 88 van de Zorgverzekeringswet een verplichting tot het verschaffen van inlichtingen en gegevens. De wet bevat als zodanig echter geen sanctie op het niet voldoen aan die verplichting. In de Regeling Zorgverzekering is wel de mogelijkheid geregeld van het uitvoeren van formele en materiële controles door de zorgverzekeraar. De materiële controle is geregeld in artikel 7.4 e.v. van de Regeling Zorgverzekering. Voor de wijze van uitvoering van de materiële controle geldt een door Zorgverzekeraars Nederland opgesteld protocol. Noch de Regeling Zorgverzekering, noch het protocol schrijft dwingend voor welke middelen de zorgverzekeraar dient te gebruiken voor een materiële controle. De Zorgverzekeraar is, binnen de in de Regeling Zorgverzekering gegevens kaders, vrij in de wijze van controle, met dien verstande dat voor controle door middel van enqueteformulieren onder verzekerden en voor detailcontrole meer in het algemeen, regels zijn gegeven. Uit die regels en uit het protocol moet, zoals overigens ook voor de hand ligt, worden afgeleid dat de keuze van middelen ter uitvoering van een materiële controle moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.8. Nu VGZ geen voldoende zekerheid kon krijgen over de rechtmatigheid en de doelmatigheid van het declareergedrag van [eiser], had zij, bij gebreke van enige medewerking van [eiser], in de gegeven omstandigheden geen middelen eventuele onrechtmatigheid en ondoelmatigheid daarvan voor de toekomst tegen te gaan. VGZ heeft geen contract met [eiser], zodat zij niet de mogelijkheid heeft een rechtsverhouding met hem te beëindigen of niet opnieuw aan te gaan en heeft evenmin een contractuele mogelijkheid tot opschorting van betalingen aan [eiser]. Terugvordering van hetgeen mogelijk teveel is gedeclareerd en uitbetaald, is evenmin mogelijk, nu VGZ juist niet de mogelijkheid heeft dat vast te stellen. Ook de in het protocol genoemde externe acties bieden in de gegeven omstandigheden geen soelaas. Van VGZ kon in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij zich bij de situatie zou neerleggen. VGZ heeft een eigen belang ervoor te waken dat zij meer kosten moet vergoeden dan rechtmatig en doelmatig zijn gemaakt. Dat is ook een algemeen belang dat zij heeft te behartigen om te voorkomen dat zorgkosten te hoog oplopen ten laste van uiteindelijk de premiebetalers en de algemene middelen. Bovendien is er ook het door VGZ te behartigen belang dat haar eigen verzekerden niet onnodig veel voor mondzorg betalen, met de kans dat zij een deel van die zorgkosten niet vergoed krijgen.

4.9. Het aanschrijven van patiënten, zoals is gebeurd, is op zichzelf een tamelijk ingrijpend middel dat de kans op ernstig nadeel voor de zorgverlener inhoudt. Aan het gebruik daarvan zullen hoge eisen van zorgvuldigheid en behoedzaamheid moeten worden gesteld. Het gebruik van dit middel moet in de situatie waarin dit in het gegeven geval is gebeurd en de wijze waarop dat is toegepast, aanvaardbaar worden geoordeeld. Het gaat in dit geval om declareergedrag dat zeer aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde van 7000 onderzochte praktijken. Significante afwijkingen zijn slechts bij 55 praktijken gevonden. Slechts twee tandartsen, waaronder [eiser], hebben geweigerd daarover inlichtingen te verschaffen. De voor [eiser] gevonden kengetallen zijn zodanig afwijkend dat die zonder nadere toelichting, twijfel oproepen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van diens declareergedrag. Zoals hiervoor overwogen beschikte VGZ niet over adequate alternatieven. Voor het juiste perspectief moet erop worden gewezen dat degenen die VGZ heeft aangeschreven weliswaar ook patiënten van [eiser] zijn, maar in de eerste plaats verzekerden van VGZ. VGZ heeft dus personen aangeschreven die haar contractuele wederpartijen zijn, haar verzekerden. De mededelingen die VGZ in de brief van 12 juni 2013 heeft gedaan, passen in het kader van de verzekeringsrelatie en gaan dat kader in beginsel niet te buiten. De verzekerden worden erover geïnformeerd dat hun tandarts bovengemiddeld declareert en welke gevolgen dat voor hen kan hebben. De mededelingen in die brief zijn feitelijk niet onjuist. Uit het onderzoek van VGZ is immers gebleken dat [eiser] bovengemiddeld declareert. Ook was duidelijk geworden dat hij vragen van VGZ daarover niet heeft willen beantwoorden. Het aanbod desgewenst behulpzaam te zijn bij het vinden van een andere tandarts, is niet een onoorbare poging om patiënten te bewegen weg te gaan bij [eiser]. Daaraan voorafgaand is in de brief benadrukt dat de verzekerde bij zijn tandarts kan blijven en dat de kosten gewoon volgens de verzekeringsvoorwaarden vergoed zullen blijven worden. De patiënt is dus niet onder druk gezet een andere tandarts te kiezen. De mededelingen zijn voorts niet onnodig suggestief of beschadigend, maar neutraal en zakelijk geformuleerd. Zij bevatten op geen enkele wijze de suggestie dat het bovengemiddelde declaratiegedrag van [eiser] onoorbaar of fraudeleus is. De berichten in de media die voorafgaand aan het versturen van die brief zijn verschenen, spreken wel van aanpak van frauduleus declareren. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van die bewoordingen in de media door enig toedoen van VGZ heeft plaatsgevonden. Bij gebreke daarvan kan dat VGZ niet worden toegerekend. Wel zou het van extra zorgvuldigheid hebben getuigd als VGZ, die bekend was met deze berichtgeving alvorens zij de brief verstuurde, daarin op enigerlei wijze tot uitdrukking had gebracht dat zij afstand nam van de in de media gebruikte kwalificaties. Dat zij dat niet heeft gedaan, maakt het versturen van de brief niet onrechtmatig.

4.10. Verder moet worden geconstateerd dat VGZ gedurende geruime tijd verschillende pogingen heeft gedaan inlichtingen van [eiser] te krijgen en met hem in gesprek te komen, alvorens de brief te versturen. VGZ heeft [eiser] ook lang van tevoren duidelijk gemaakt dat zij van plan was een dergelijke brief aan haar verzekerden die patiënt zijn van [eiser] te schrijven. Bij brief van 19 december 2012 heeft VGZ [eiser] ook een concept van een brief met soortgelijke inhoud als de brief die uiteindelijk is verstuurd toegezonden. Door deze gang van zaken heeft [eiser] ook voldoende gelegenheid gehad, de rechtmatigheid van het versturen van de brief desgewenst vooraf ter toetsing aan de rechter voor te leggen door voorafgaand in kort geding een verbod te vorderen tot het versturen van een dergelijke brief. VGZ heeft [eiser] dus niet onverwachts voor een voldongen feit geplaatst.

4.11. Voor het overige moet - concluderend - worden gezegd dat de brief een redelijk doel diende en ook niet verder gaat dan het daarmee beoogde doel

LS&R 698

Opdrachtnemer aansprakelijk voor schade bij vrijwillige cosmetische ingreep

Rechtbank Oost-Nederland 29 maart 2013, ECLI:NL:RBONE:2013:2835 (aansprakelijkheid cosmetische ingreep)
My Eye 20071231 100x100Complicaties, cosmetische ingreep, goed opdrachtnemer, aansprakelijkheid, schadevergoeding, ANWB smartengeldgids.
Rechtspraak.nl: Complicaties (bobbels/verhardingen) na vrijwillige cosmetische ingreep aan wenkbrauwen. Niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen (artikel 7:401 BW). Tekortkoming niet voor herstel vatbaar en correcte nakoming is blijvend onmogelijk (artikel 6:74 BW en artikel 6:81 BW). Gedaagde beweert de behandeling niet te hebben uitgevoerd. Ook bleef gedaagde ondanks herhaalde verzoeken daartoe weigerachtig aan te geven welke gel/filler destijds is gebruikt, hetgeen kennelijk wel relevante informatie is voor de behandeling van de complicaties. Thans is sprake van een cosmetisch acceptabel resultaat. [red. Eiser vraagt om vergoeding van materiële schade en immateriële schade op basis van de ANWB Smartengeldgids 2009]. De kantonrechter oordeelt een immateriële schadevergoeding van € 750,00 redelijk en billijk voor de in vier jaar tijd ondergane behandelingen.

2.1 [eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. a) voor recht verklaart dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor door [eisende partij] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade tegen gevolge van de door [gedaagde partij] uitgevoerde behandeling waarbij een vloeistof is geïnjecteerd in de wenkbrauwen van [eisende partij];

2.2 [eisende partij] baseert haar vordering op de stelling dat [gedaagde partij] niet als zorgvuldig opdrachtnemer heeft gehandeld. [gedaagde partij] is toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tot het opvullen van wenkbrauwen met permanent effect (wanprestatie). Daarom dient [gedaagde partij] de schade te vergoeden. De materiële schade bestaat uit de behandelingskosten van [gedaagde partij] ad € 300,00, de behandelingskosten van de Rembrandt Kliniek ad € 50,00, de kosten van de medische rapportage van het Diaconessenhuis te Leiden ad € 60,24 en de reis- en belkosten, begroot op € 200,00 (in totaal € 610,24). Met het oog op toekomstige kosten wordt tevens een verklaring voor recht gevraagd dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de schade van [eisende partij]. De immateriële schade is op basis van de ANWB Smartengeldgids 2009 redelijkerwijs vastgesteld op € 1.250,00 en dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de behandeling is verricht. Daarnaast vordert [eisende partij] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW € 2.031,30 aan advocaatkosten. Daarbij merkt [eisende partij] op dat zij niet verplicht is van de verleende toevoeging gebruik te maken.

2.3 [gedaagde partij] betwist de overeenkomst van opdracht en voert aan dat zij de behandeling niet heeft uitgevoerd. Wel zijn meerdere ontharingsbehandelingen bij [eisende partij] gedaan en daarvoor staat nog een bedrag van € 750,00 open. Verder voert [gedaagde partij] aan dat het probleem van de bobbeltjes bij de wenkbrauwen zonder operatie te behandelen is. Als [eisende partij] contact opgenomen had, had [gedaagde partij] het gratis en zonder risico voor haar kunnen oplossen.

De beoordeling
3.3
Gezien de gedetailleerde toelichting van [eisende partij] ten aanzien van de behandeling, alsmede gelet op de inhoud van de overgelegde e-mailberichten tussen haar en [gedaagde partij] is de enkele ontkenning van [gedaagde partij] dat zij de behandeling niet heeft uitgevoerd, onvoldoende. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt namelijk dat [gedaagde partij] op de herhaalde vragen van [eisende partij] wanneer de behandeling precies heeft plaatsgevonden en welke gel er destijds is gebruikt, niet ontkent dat zij de wenkbrauwen van [eisende partij] heeft behandeld. In haar e-mailbericht van 22 mei 2012 van 13.56.32 uur bevestigt [gedaagde partij] zelfs dat [eisende partij] ‘dure gel heeft gedaan’.

3.4 De kantonrechter gaat er in het navolgende dan ook van uit dat [gedaagde partij] in november 2008 in opdracht van [eisende partij] de wenkbrauwen van [eisende partij] heeft ingespoten met een gel/filler en dat als gevolg hiervan bobbels/verhardingen zijn ontstaan.

3.5 Nu de behandeling door [gedaagde partij] en de klachten van [eisende partij] vast staan, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde partij] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en

redelijk handelend vakgenoot zou doen en dat [gedaagde partij] dus ondeugdelijk heeft gepresteerd. [gedaagde partij] heeft bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen (artikel 7:401 BW). Zij is te kort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Nu niet gesteld of gebleken is dat de gevolgen van de behandeling van de wenkbrauwen [gedaagde partij] niet kunnen worden toegerekend, is sprake van wanprestatie.

3.6 Om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding dient naast de wanprestatie tevens sprake te zijn van verzuim. Ook hieraan is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan. De wijze waarop [gedaagde partij] [eisende partij] heeft behandeld en/of het door haar gebruikte middel hebben tot gevolg gehad dat in het gelaat van [eisende partij] rondom de wenkbrauwen bobbels/verhardingen zijn ontstaan. Had [gedaagde partij] haar werkzaamheden wel naar behoren uitgevoerd dan wel had [gedaagde partij] een deugdelijk middel toegepast dan waren deze problemen niet opgetreden. De tekortkoming van [gedaagde partij] is daardoor niet voor herstel vatbaar en correcte nakoming is blijvend onmogelijk (artikel 6:74 BW en artikel 6:81 BW). Daarbij overweegt de kantonrechter dat - gezien de door [eisende partij] overgelegde verklaringen van B. Gundogdu van 27 januari 2012 dat de verhardingen alleen door middel van excisie kunnen worden verwijderd en de verklaring van T. van Eijk van 17 januari 2013 dat het inspuiten van de bulten met een oplosmiddel onvoldoende resultaat gaf zodat de gel/filler daarna mechanisch is ontlast door evacuatie onder plaatselijke verdoving - [gedaagde partij] met de enkele verwijzing naar een website onvoldoende heeft onderbouwd dat de bobbels/verhardingen zonder operatie zijn te behandelen. Daarbij betrekt de kantonrechter nog dat [gedaagde partij] ondanks herhaalde verzoeken daartoe weigerachtig bleef aan te geven welke gel/filler destijds is gebruikt, hetgeen kennelijk wel relevante informatie is voor de behandeling van de complicaties.

3.7 Het voorgaande betekent dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de door [eisende partij] geleden schade bestaande uit € 50,00 (behandelingskosten) en € 60,24 (medische rapportage). Deze gevorderde en niet betwiste bedragen worden dan ook toegewezen.

3.10 De aard en ernst van de niet betwiste complicaties rechtvaardigt verder een immateriële schadevergoeding, echter niet het door [eisende partij] gevorderde. [eisende partij] heeft vrijwillig gekozen voor een cosmetische ingreep aan haar wenkbrauwen en thans is sprake van een cosmetisch acceptabel resultaat. De vergelijking van [eisende partij] met de gevallen die in de Smartengeldgids beschreven staan, gaat niet op nu in vrijwel alle gevallen sprake was van blijvend zichtbare ontsiering(en) en/of littekens in het gelaat. [eisende partij] heeft inmiddels een acceptabel cosmetisch resultaat met haar wenkbrauwen bereikt. Nu het wel vier jaar heeft geduurd voor een acceptabel cosmetisch resultaat in het gelaat was bereikt en gelet op de door [eisende partij] ondergane behandelingen, acht de kantonrechter een bedrag van € 750,00 redelijk en billijk.

Op andere blogs:
Van Till (Behandeling cosmetisch arts doet rechter fronsen)

LS&R 696

Basiszorgverzekering vergoedt plastische chirurgie

Rechtbank Gelderland 17 juli 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2662 (plastische chirurgie in basiszorgverzekering)
Plastic Surgeon Dr. Amir KaramVerzekeringsovereenkomst, basiszorgverzekering, medische behandeling, website. Rechtspraak.nl: Heeft eiser recht op vergoeding van de kosten van plastische chirurgie? Ja. Verzekerde mocht er, in het onderhavige geval, vanuit gaan dat de tekst van de website van de zorgverzekeraar de volledige aard en omvang van de door gesloten zorgverzekering, in elk geval voor wat betreft de kosten van plastische chirurgie, betrof.

Voor vergoeding in aanmerking
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van de borstverkleining op grond van de tekst van art. 2.1 en 2.4 van het Besluit Zorgverzekering jo. art. 11 Zorgverzekeringswet en de door het College voor Zorgverzekeringen op grond van art. 64 en 65 Zorgverzekeringswet opgestelde Werkwijzer niet voor vergoeding in aanmerking komt. In art. 2.4. lid 1 onder b sub 1 en 2 van het Besluit Zorgverzekering is omschreven wanneer plastisch chirurgische ingrepen voor vergoeding in aanmerking komen. De daarin vermelde (open) normen zijn nader ingevuld in de genoemde Werkwijzer. De tekst van deze Werkwijzer, voor zover deze ziet op borstverkleining, is door AnderZorg geciteerd in haar brief van 14 maart 2012 (r.ov. 2.4.).

3.2 (..) [eisende partij] heeft tevens de website van AnderZorg bezocht. Daarop staat uitgelegd wat wordt vergoed aan kosten van behandelingen van plastisch chirurgische aard. Onder de vraag ‘Wat wordt vergoed?’’ staat een puntsgewijze en limitatieve opsomming. Als laatste punt staat hier genoemd ‘borstverkleining op medische indicatie’. [eisende partij] is op basis van de telefonisch verstrekte informatie van de klantenservice en de informatie op de website van AnderZorg ervan uitgegaan dat een borstverkleining zou worden vergoed indien dit op grond van een medische indicatie is.

4.2.
[eisende partij] stelt dat zij desalniettemin aanspraak kan maken op vergoeding van die kosten omdat dit in december 2011 telefonisch aan haar is medegedeeld door AnderZorg en omdat uit de tekst op de website van AnderZorg moet worden afgeleid dat zij recht op vergoeding van die kosten heeft. [eisende partij] heeft een afdruk van de tekst op die website overgelegd.

De beslissing
4.5 De kantonrechter is van oordeel dat uit de tekst op de website van AnderZorg moet worden afgeleid dat [eisende partij] recht heeft op de vergoeding van de kosten van de borstverkleining. In die tekst staat immers dat daarop recht bestaat als te ten aanzien van die borstverkleining een medische indicatie is. Aan aard en gewicht van die medische indicatie worden in de tekst op de website geen nadere eisen gesteld. Voorts staat vast dat er voor de gewenste borstverkleining bij [eisende partij] een medische indicatie is (gegeven).

4.6 Vervolgens is de vraag of [eisende partij] rechten kan ontlenen aan bedoelde de tekst op de website van AnderZorg. AnderZorg heeft gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat een pagina van een website een beknopte weergave bevat waarin voor nuancering vaak geen plaats is. De kantonrechter ziet niet in, een nadere toelichting ontbreekt, waarom dit een feit van algemene bekendheid zou zijn. Daar komt bij dat de tekst op de website van AnderZorg (ten aanzien van de vraag of kosten van plastische chirurgie onder de basiszorgverzekeringen vallen) uitgebreid is en uit niets blijkt dat de opsomming en tekst niet limitatief of niet volledig zou zijn. De conclusie is daarom dat [eisende partij] er op grond van de tekst van de website vanuit mocht gaan dat die tekst de volledige aard en omvang van de door haar gesloten zorgverzekering met AnderZorg, in elk geval voor wat betreft de kosten van plastische chirurgie, betrof.
LS&R 695

Artikel Advocatenblad naar aanleiding open brief van Wouter Pors

Digitaal versus papier, Advocatenblad september 2013

'Zoekt de advocaat digitaal of op papier? Die vraag houdt de markt van juridische vakinformatie in zijn greep.'

'Bij kantoorbezoeken viel het de Haagse deken Bas Martens zo op dat advocatenkantoren bezuinigen op papieren bronnen, dat hij het hoog tijd vond de sector een signaal te geven. (...) Dat kwam hem op een stevige reactie te staan van advocaat Wouter Pors (Bird & Bird).' Zie IEF 12647 en IEF 12640.

'Deze intellectueel-eigendomspecialist stelt op de website IE-Forum.nl dat 'tegenwoordig  van een advocaat verlangd kan worden dat hij tijdens een zitting kan reageren op stellingen van de wederpartij, ook met behulp van online toegang tot zijn knowhow. Een papieren bibliotheek biedt die mogelijkheid niet en voldoet dus niet meer.''

Lees hier meer.

LS&R 694

Personalia: nieuwe aanwinst De Grave De Mönnink Spliet Advocaten

Micheline Don treedt per 1 september 2013 toe als partner tot De Grave De Mönnink Spliet Advocaten in Amsterdam. Micheline stapt over van NautaDutilh naar De Grave De Mönnink Spliet om als partner haar praktijk op het gebied van adviseren en procederen over intellectueel eigendomsrecht, informaticarecht en commerciële contracten verder uit te bouwen. Micheline heeft veel ervaring in de sectoren fashion, design, consumer goods en IT. Haar praktijk en ambities sluiten goed aan bij de focus en strategie van De Grave De Mönnink Spliet: juridische dienstverlening op een kwalitatief hoog niveau met behoud van de menselijke maat en duidelijk oog voor de commerciële belangen van de cliënt.

Zie hier het persbericht.

LS&R 693

The effect of an opt out under Article 83 of the agreement on a Unified Patent Court

P. van Gemert en W. Pors, The effect of an opt out under Article 83 of the agreement on a Unified Patent Court on Jurisdiction for decisions on the merits and preliminary injunctions
Een bijdrage van Peter van Gemert en Wouter Pors, Bird & Bird.

1. The Unified Patent Court and the issue of Article 83

Since the Regulation (EU) No 1257/2012 of the European Parliament and of the Council of 17 December 2012, implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection (Unitary Patent Regulation) and the Council Regulation (EU) No 1260/2012 of 17 December 2012, implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection with regard to the applicable translation ar-rangements (Regulation on Translation Arrangements) have been adopted in December 2012 and following that the Agreement on a Unified Patent Court (UPC Agreement) was signed on 19 February 2013, the creation of a Unitary Patent and of a Unified Patent Court to enforce it seem to be making steady progress towards implementation, which is expected early 2015. As of then, Unitary Patents, with effect in all Member States partici-pating in the enhanced cooperation can be obtained and the first action can then be launched in the Unified Patent Court.

It is clear that the Unified Patent Court will have exclusive jurisdiction for the infringe-ment and validity of Unitary Patents right from the start, without any exception. In addi-tion to that, the Court is also intended to have exclusive jurisdiction for traditional Euro-pean patents, which will remain a permanent alternative for the Unitary Patent. Howev-er, giving unconditional exclusive jurisdiction for those patents to a court that does not exist yet and that will apply rules that are not yet completely known was one step too far. Therefore, the UPC Agreement contains a transitional regime which will initially apply for a period of at least 7 years, but may even be prolonged.

(...)

2. The effect of an opt out on actions on the merits


Basically there are two possible interpretations. First, the phrase “opt out from the exclu-sive competence” may simply have been worded that way because Article 32 contains the phrase that “the Court shall have exclusive competence in respect of” and may thus have been intended as a simple reference to the competence of the Court in general, which happens to include the word “exclusive” in Article 32. This interpretation would indeed mean that an opt out for a given traditional European patent fully blocks out the Unified Patent Court’s competence with regard to that patent.

3. Preliminary injunctions

(...)

The issue gets even more complicated in case of a preliminary injunction. Article 24(1)a UPCA provides that Union law takes priority over the UPC Agreement and Article 31 UP-CA provides that jurisdiction shall be established in accordance with the Brussels I Regu-lation. Also, in view of the light of Article 5 Unitary Patent Regulation and its history, it is quite clear that both the European Union and the contracting Member States of the en-hanced cooperation agreed that Union law should have priority. Now, Article 35 of the Brussels I Regulation (recast) provides that “application may be made to the courts of a Member State for such provisional, including protective, measures as may be available under the law of that Member State, even if the courts of another Member State have jurisdiction as to the substance of the matter”. Under Consideration 11 of the Brussels I Regulation (recast) and certainly under the proposed Brussels I Amendment it is clear the Unified Patent Court is a court as meant in Article 35.

LS&R 692

Geen sprake van verzuim aan zijde van ALERT

Rechtbank Oost-Brabant, 21 augustus 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:4678 (Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis tegen ALERT Life Sciences Computing)
Uitspraak ingezonden door Joost Linnemann, Kennedy Van der Laan en Martijn Beenker, Ketchum Amsterdam

Handelsrecht. ICT-opdracht. Software. ALERT is een zorg-ITspecialist ten behoeve van de gezondheiszorg. OP 16 juli 2008 komen ALERT en JBZ overeen dat ALERT een geïntegreerd computersysteem zal leveren. Het product bestaat uit een Zorg Logistiek Systeem en een '3e generatie' Elektronisch Patiënten Dossier. In 2011 wordt de overeenkomst door JBZ beëindigd, naar aanleiding van budgetverminderingen, veranderende regelgeving en een verhuizing naar een nieuw pand. ALERT is van mening dat de overeenkomst onterecht is opgezegd. JBZ heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat ALERT ernstig tekort geschoten is in de nakomng van haar contractuele verplichtingen en verzuimd heeft deze te herstellen.

De rechtbank is van oordeel dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis het contract met zorg-ITspecialist ALERT niet had mogen ontbinden. Er was geen sprake van verzuim aan de zijde van ALERT.

Zie voor meer details het persbericht.

LS&R 691

Overzicht Tuchtrecht week 33-34

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit eens per twee weken te publiceren. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 5 augustus 2013, YG3121, 12149
Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat zij haar onvoldoende heeft voorgelicht over (de risico’s van) de operatie, dat verweerster bij de operatie een fout heeft gemaakt en dat zij haar klachten niet serieus heeft genomen.Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. 

Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 5 augustus 2013, YG3122, 1352
Klaagster verwijt deorthopedisch chirurg dat hij haar niet vooraf heeft voorgelicht over de risico’s van haar heupoperatie, pas achteraf heeft gezegd dat hij een andere techniek heeft gebruikt dan bij de eerdere operatie was toegepast, bij de operatie diverse zenuwen heeft doorgesneden en dat pas een jaar later heeft erkend.Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 6 augustus 2013, YG3120, 2012/347

Klager dient een klacht in namens zijn overleden moeder, hierna patiënte genoemd. Klager verwijt de huisarts dat hij de klachten van patiënte onvoldoende serieus heeft genomen en een tunnelvisie had, waardoor zij te laat is doorverwezen naar de cardioloog. Voorts verwijt klager dat de huisarts op onzorgvuldige wijze met de familie van patiënte heeft gecommuniceerd. Voorwaardelijke schorsing.

Regionaal Tuchtcollege 's-Gravenhage 6 augustus 2013, YG3115, 2012-220a
Klager verwijt de huisarts dat deze niet overeenkomstig de destijds toepasselijke Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling een AMK-melding heeft gedaan. Zij heeft onder meer niet eerst een advies gevraagd aan het AMK en klager niet voorafgaand aan de melding bij de zaak betrokken. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 6 augustus 2013, YG3118, 2012/180
Klaagster verwijt de huisarts dat hij een geneeskundige verklaring inhoudende een arbeidsongeschiktheidsverklaring heeft afgelegd. Een dergelijke verklaring behoort volgens klaagster niet tot zijn deskundigheidsgebied. De huisarts heeft met het verstrekken van deze verklaring klaagster benadeeld, aangezien zij in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld en de verklaring invloed heeft gehad op de toekenning van kinderalimentatie. Waarschuwing

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 6 augustus 2013, YG3119, 2012/084
Klaagster dient een klacht in over de behandeling van haar minderjarige dochtertje, hierna patiënte genoemd. Klaagster verwijt de oogarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door een verkeerde en volgens klaagster onnodige operatie uit te voeren bij haar dochtertje. De oogarts heeft voorafgaande aan de operatie op een notitieblaadje de verrichting recessie opgeschreven en tijdens de operatie heeft hij hierin resectie gelezen. Daarbij verwijt klaagster de arts dat hij voorafgaande aan de operatie de ouders onvoldoende heeft ingelicht. Waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 9 augustus 2013, YG3131, 004-2013

Klager, zelf fysiotherapeut van beroep, verwijt psychiater schending van het beroepsgeheim door zonder toestemming van klager vertrouwelijke informatie aan een gezamenlijke patiënt te verstrekken. Verweerder erkent de klacht. Berisping. 

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 13 augustus 2013, YG3183, 2012/202
Klaagster dient een klacht in tegen de psychiater wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag. Gegrond

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 13 augustus 2013, YG3187, 2012/375

Klager dient een klacht in namens zijn overleden echtgenote, hierna patiënte genoemd. Klager verwijt de psychiater op onzorgvuldige wijze en grensoverschrijdend te hebben gehandeld tijdens een consultatie in het kader van een voorgenomen euthanasie bij patiënte. Tevens verwijt klager de psychiater dat hij een dubbele declaratie voor het betreffende consult heeft verricht. Waarschuwing

Regionaal Tuchtcollege Zwolle 16 augustus 2013, YG3192, 318-2012
Klacht tegen psychiater. Het geven van een klap aan een patiënte in een poging contact te krijgen is laakbaar, maar in de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met een waarschuwing.

Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 20 augustus 2013, YG3195, 2012/308

De IGZ verwijt de huisarts dat hij zich niet heeft gehouden aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding ten aanzien van een zorgvuldige uitvoering van euthanasie bij twee van zijn patiënten. De huisarts heeft niet de aangewezen middelen conform de vigerende Standaard Euthanatica gebruikt en heeft de toe te dienen euthanatica niet laten controleren door een onafhankelijk apotheker. Waarschuwing.

LS&R 690

Guidance on format of the risk management plan (RMP) in the EU

European Medicines Agency, Guidance on format of the risk management plan (RMP) in the EU – in integrated format, EMA/465932/2013, www.ema.europa.eu
Part I: Product(s) Overview
Part II: Module SI - Module SVIII
Part III: Pharmacovigilance Plan
Part IV: Plans for post-authorisation efficacy studies
Part V: Risk minimisation measures
Part VI: Summary of the risk management plan by product
Part VII: Annexes

Lees verder

LS&R 689

Guidance on triggers for inspections of bioequivalence trials

European Medicines Agency, Guidance on triggers for inspections of bioequivalence trials, EMA/244111/2013, www.ema.europa.eu
The following checklist is designed to be used by assessors when reviewing bioequivalence studies. Missing documentation should first be solved through questions to the applicant. If triggers are identified after the completion of the checklist which have a major impact on the quality of the data and may result in a potential serious risk to public health, the assessor is advised to have further discussions with their GCP Inspectorate. This document re-presents a non-exhaustive overview of issues which are taken into account during the assessment phase. Identification of other triggers not mentioned in this document is possible.

Lees verder