Overig  

LS&R 1060

Indirecte inbreuk op de tweede medische indicatie van werkzame stof

Hof Den Haag 27 januari 2015, LS&R 1060 (Novartis tegen Sun Pharmaceutical)
Eerder gepubliceerd als IEF 14599. Uitspraak ingezonden door Rutger Kleemans en Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer. Octrooirecht. Preferentiebeleid zorgverzekeraars. Novartis is houdster van EP1296689 voor een 'method of administering bisphosphonates'. De werkzame stof zoledroninezuur is niet langer beschermd in verband met de ziekte van Paget (de eerste indicatie). Sun is marktvergunninghouder voor een generiek geneesmiddel met goedkeuring voor behandeling van de ziekte van Paget. Middels een carve-out is bij het CtBG verzocht om in de SmPC en bijsluiter osteoporose te laten verwijderen. De voorzieningenrechter [IEF 13841] wees de vorderingen van Novartis af, omdat in de conclusie de geclaimde uitvinding niet direct en ondubbelzinnig is geopenbaard in het prioriteitsdocument US 689. De geclaimde uitvinding moet het probleem oplossen en het hof oordeelt dat Novartis wel een beroep op prioriteit van US 689 toekomt. De inventiviteitsaanval van Sun faalt. Het indirecte inbreukverbod wordt toegewezen.

Sun had in het kader van de tender van VGZ duidelijk moeten maken dat het Generieke Product slechts voor de behandeling van de ziekte van Paget bestemd is, en niet voorgeschreven of geleverd mocht worden voor de behandeling van osteoporose (tweede medische indicatie).

Aan alle verzekeringsmaatschappen en ziekenhuizen die een tender hebben uitgeschreven of met wie een overeenkomst is gesloten voor de levering van het Generiek Product, moet een brief gezonden worden.

Beroep op prioriteit van US 689 - nieuwheid
4.1 De maatstaf voor de beoordeling of Novartis een beroep toekomt op de prioriteit van VS 689 is, of in dat document, in zijn geheel beschouwd, de in conclusie 7 van het octrooi geclaimde uitvinding direct en ondubbelzinnig aan de gemiddelde vakman, gebruikmakend van zijn algemene vakkennis, wordt geopenbaard2. De geclaimde uitvinding dient in het prioriteitsdocument nawerkbaar te zijn geopenbaard, in die zin dat aannemelijk dient te zijn dat de geclaimde uitvinding werkt, of in andere woorden: het probleem oplost.

4.21 Het hof is voorshands van oordeel dat niet valt aan te nemen dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum door een van deze publicaties, niettegenstaande zijn kennis van voornoemd werkingsmechanisme van bisfosfonaten, ertoe zou worden aangezet een interval van een jaar te hanteren bij de behandeling van osteoporose. Ze bevestigen veeleer de heersende opvatting dat bisfosfonaten ten minste eenmaal per botremodelleringscyclus (die 3-4 maanden duurt) moeten worden toegediend. De enkele omstandigheid dat er wellicht een sterke behoefte bestond om de doseringsfrequentie terug te brengen is onvoldoende.

4.27 De slotsom is dat de inventiviteitsaanval van Sun, net als overigens in de Engelse procedure, niet slaagt.

4.36 Sun heeft ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij er moeite voor heeft gedaan om VGZ ervan te overtuigen dat zij haar tender anders diende in te richten om inschrijving door Sun mogelijk te maken met respectering van de octrooirechten van Novartis, bijvoorbeeld door de tender voor zoledroninezuur voor de toepassing van osteoporose enerzijds en voor de toepassing voor Paget anderzijds te scheiden. Indien VGZ voor dat argument ongevoelig zou zijn (geweest) en de wijze van inrichting van de tender het Sun onmogelijk zou maken daarop in te schrijven, dan is dat een omstandigheid die Sun aan VGZ moet tegenwerpen. Het levert Sun evenwel niet een vrij brief op om inbreuk te maken op octrooirechten van Novartis.

4.37 De slotsom is dat het hof voorshands van oordeel is dat 5cm indirect inbreuk maakt op het Octrooi in de zin van art. 73 jo.70 ROW.

4.3$ Het door Novartis gevorderde indirecte inbreukverbod komt voor toewijzing in aanmerking. Het standpunt van Sun dat een dergelijk verbod in strijd zou zijn met het Nederlandse of Europese mededingingsrecht wordt verworpen. Vooropgesteld moet worden dat de vrijheid van Sun om haar Generieke Product aan te bieden en te leveren voor de behandeling van de ziekte van Paget door het door Novartis verzochte verbod om indirecte inbreuk te maken op haar octrooi niet wordt aangetast. Dat een dergelijk verbod er in de praktijk toe zou kunnen leiden dat de levering van het Generieke Product voor de behandeling van de ziekte van Paget wordt bemoeilijkt is een gevolg van de door VGZ gehanteerde wijze van vergoeding van geneesmiddelen aan haar verzekerden — zolang VGZ er voor zou kiezen het thans door haar gehanteerde preferentiebeleid onverkort toe te passen — en beperkt tot de verzekerden van VGZ. Het is niet een omstandigheid waarop Novartis enige invloed heeft of die aan haar valt toe te rekenen. Het opleggen van een algemeen verbod om indirecte inbreuk te maken is daarenboven niet te kwalificeren als een mededingingsrechtelijk ontoelaatbare afspraak, maar als de handhaving van een wettelijk monopolie door Novartis op grond van de aan haar toegekende octrooirechten. Dat Novartis misbruik maakt van een machtspositie door haar octrooirechten jegens Stin te handhaven is door Sun niet voldoende gemotiveerd gesteld.

4.43 Het gevorderde gebod een brief te zenden aan alle verzekeringsmaatschappen en ziekenhuizen die een tender hebben uitgeschreven of met wie een overeenkomst is gesloten voor de levering van Generiek Product, zal worden toegewezen in de vorm zoals hierna geformuleerd. (...)

LS&R 1056

Opzegging toelatingsovereenkomst onvoldoende gemotiveerd

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 december 2014, LS&R 1056 ; ECLI:NL:RBZWB:2014:8534 (eiser tegen Stichting Amphia c.s.)
Amphia zegt de (mondelinge) toelatingsovereenkomst met eiser op, maar slaagt er niet in om aan te tonen dat sprake is geweest van medisch-technisch disfunctioneren van eiser. Het verwijt dat de samenwerking zou moeten worden verbeterd, is evenmin voldoende onderbouwd. Daarmee is door Amhpia c.s. toerekenbaar onrechtmatig gehandeld. Bij voorlopige voorziening wordt 400.000 euro inkomensschade en vergoeding van proceskosten toegekend.

Handelen van Amhpia:

3.7. (…) De stelling dat bij [eiser] sprake is geweest van een hoge mortaliteit en daarmee de patiëntveiligheid op het spel stond, is niet verenigbaar met de conclusie die de maatschap CTC op 25 oktober 2012 heeft geformuleerd (rov. 3.1.9), namelijk dat de mortaliteitscijfers binnen de specialisten van de maatschap CTC niet zodanig verschillen dat daaraan consequenties moeten worden verbonden. Bij de onderzochte casus speelde de mortaliteit bovendien geen rol. De rechtbank gaat er daarom van uit, dat al ten tijde van de opzegging van de toelatingsovereenkomst door Stichting Amphia geen sprake was van medisch-technisch disfunctioneren van [eiser].

3.8. Wat betreft het verwijt aan [eiser] dat de samenwerking moet worden verbeterd, heeft de rechtbank in de stellingen en processtukken van Amphia c.s. niets aangetroffen waaruit blijkt waarin [eiser] zich concreet diende te verbeteren. (…) Amphia c.s. hebben medegedeeld dat [eiser] regelmatig mompelde en zich bij operaties controlerend opstelde. Amphia c.s. hebben niet gesteld dat dit een disfunctioneren in de zin van het Reglement oplevert, waarvoor immers is vereist dat het moet gaan om structureel tekortschietende zorg met het oog op risico’s voor patiënten. (…) De enkele stelling dat het ontbrak aan vertrouwen is niet voldoende. Het ontbreken van vertrouwen zal immers doorgaans een gevolg zijn van concrete feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan. Wel heeft op 30 augustus 2012 het in ro. 3.1.3 genoemde incident plaatsgevonden, maar dat incident vormde voor de maatschap Anesthesiologie op 20 september 2012 (zie ro. 3.1.4) geen aanleiding het vertrouwen in [eiser] op te zeggen en is ook niet aan de opzegging ten grondslag gelegd. Aangenomen kan worden dat er een probleem was in de samenwerking en dat dit op de een of andere wijze was gerelateerd aan [eiser], maar er kan niet worden geconcludeerd dat de oorzaak hiervan bij [eiser] lag, dan wel bij [eiser] alleen. Hiernaar hebben Amphia c.s. onvoldoende onderzoek verricht.

3.9. Op grond van artikel 3.6 van het Reglement is voor het vaststellen van een verbetertraject vereist dat sprake is van een gegronde melding. Uit het voorgaande vloeit voort, dat geen sprake was van disfunctioneren van [eiser] in de zin van het Reglement zodat de melding ongegrond was. Er kan [eiser] dan ook niet worden verweten niet te hebben ingestemd met het voor hem vastgestelde verbetertraject.

Handelen van VMS:

3.12. (…) Nadat [eiser] dit had geweigerd, heeft VMS het dossier bij brief van 26 maart 2013 toegezonden aan [naam B] met het verzoek ‘vanaf dit punt’ de casus over te nemen. VMS had moeten beseffen dat Stichting Amphia ook zonder formeel advies grote betekenis zou toekennen aan de bevindingen van VMS. (…) Dit betekent dat VMS heeft bijgedragen tot de beslissing van Stichting Amphia om de toelatingsovereenkomst op te zeggen. Worden het door VMS goed bevonden verbetervoorstel en advies weggedacht, dan is niet aannemelijk dat Stichting Amphia de toelatingsovereenkomst met [eiser] zou hebben opgezegd. Aan het vereiste van causaal verband tussen het handelen van VMS en de opzegging door Stichting Amphia is daarom voldaan.
LS&R 1051

Rechtbank onbevoegd door valutakeuze (dollar) van eiseres

Rechtbank Limburg 17 december 2014, LS&R 1051 (Stone Bridge Biomedical tegen T4 Analytics)
Uitspraak ingezonden door Nils Winthagen en Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten. Procesrecht. Bevoegdheid. Stone Bridge onderzoekt en ontwikkelt biomedische apparatuur voor T4 Analytics (gevestigd in VS), waarvoor Stone Bridge (gevestigd in Nederland) betaling vordert. Nu van uitdrukkelijke rechtskeuze niet is gebleken, wordt de gestelde overeenkomst beheerst door het Nederlandse recht, omdat Stone Bridge op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur in Nederland had. Omdat tussen partijen vaststaat dat Stone Bridge de betaling van de facturen in dollars wenste te ontvangen op haar rekeningnummer bij de Amerikaanse bank, heeft te gelden dat de betalingsverbintenis in de VS uitgevoerd dient te worden. De rechtbank kan haar bevoegdheid daarom niet ontlenen aan art. 6 aanhef en sub a jo. art 6a aanhef en sub b Rv. De rechtbank is onbevoegd.

4.2. Daar T4 Analytics haar vestigingsplaats in Delaware (VS) heeft, is - zoals partijen terecht hebben gesteld - de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-verordening) niet van toepassing. Daar er tussen Nederland en de VS evenmin een andere internationale regeling geldt met betrekking tot de rechtsmacht, dient de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden bepaald aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4.11. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde overeenkomst beheerst wordt door Nederlands recht. Hiertoe overweegt zij dat door T4 Analytics niet is betwist dat Stone Bridge haar hoofdbestuur - door Stone Bridge de “gewone verblijfplaats” genoemd - in Nederland heeft. T4 Analytics heeft weliswaar aangevoerd dat de gestelde diensten vanuit de VS verricht werden, zij heeft echter niets gesteld omtrent de plaats van waaruit aan de ondernemingsactiviteiten van Stone Bridge leiding wordt gegeven dan wel waar de bestuursbesluiten worden genomen. Voor de rechtbank staat derhalve als onvoldoende gemotiveerd betwist vast, dat Stone Bridge haar hoofdbestuur in Nederland heeft.

4.12. Het voorgaande brengt mee dat aan de hand van Nederlands recht beoordeeld dient te worden, waar de betalingsverbintenis uitgevoerd dient te worden. Artikel 6:115 BW bepaalt in dit verband dat de plaats waar de betaling moet geschieden, bepaald wordt door de artikelen 6:116-6:118 BW, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat op een andere plaats moet of mag worden betaald. Uit de parlementaire geschiedenis bij voornoemde artikelen blijkt dat in het handelsverkeer de gewoonte kan meebrengen dat de crediteur (eenzijdig) een bank in het land in welks valuta de verbintenis effectief moet worden betaald als plaats van betaling mag aanwijzen (Kamerstukken II 1975/76, 7729, nrs. 6/7, p. 120). Daar tussen partijen vaststaat dat Stone Bridge de betaling van de facturen in Dollars wenste te ontvangen op haar rekeningnummer bij de Amerikaanse bank, heeft te gelden dat de betalingsverbintenis in de VS uitgevoerd dient te worden.

4.13. In het licht van het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat de rechtbank haar bevoegdheid niet aan het bepaalde in de artikelen 6 aanhef en sub a juncto 6a aanhef en sub b Rv kan ontlenen. Daar de bevoegdheid evenmin uit een ander artikel voortvloeit, dient de incidentele vordering tot onbevoegd verklaring te worden toegewezen.
LS&R 1045

Franse 'Farmacie-order' frustreerde mededinging op de klinische biologie-analyse markt

Gerecht EU 11 december 2014, ECLI:EU:T:2014:1049, LS&R , zaak T-90/11 (ONP tegen Commissie)
Uit het persbericht: The General Court confirms that the French Ordre national des pharmaciens restricted competition on the clinical biology analysis market. The General Court nevertheless reduces the fine imposed by the Commission from €5 million to €4.75 million.

The General Court observes that, as regards the conduct complained of, the ONP could not claim to be acting merely as an extension of the power of the public authorities, nor was it empowered to extend the scope of legal protection with a view to protecting the interests of a group, since the national legislature had set the limits of the protection afforded and made allowance for a certain degree of competition. In those circumstances, the General Court concludes that the restrictive conduct of the ONP, targeted by the Commission, is indeed caught by the competition rules of the EU.

With more specific regard to the conduct aimed at preventing groups of laboratories from developing in France, the General Court finds that the Commission analysed correctly the restrictive nature of the various measures adopted by the ONP.

Eerste middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 101 VWEU voor zover de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat de in het arrest Wouters1 geformuleerde uitzondering in casu niet van toepassing is.
Wat de beperkingen betreft die worden gesteld aan de ontwikkeling van laboratoriumgroepen op de Franse markt voor biomedische analyses:
Tweede middel: onjuiste toepassing van het recht wegens onjuiste beoordeling van de draagwijdte van de Franse wettelijke regeling waar het gaat om de rol die de prefect respectievelijk de Conseil central de la section G de l'Ordre national des pharmaciens (Centrale raad van afdeling G van de Nationale orde van apothekers) speelt met het oog op wijzigingen die optreden in het leven van een vennootschap voor de uitoefening van vrije beroepen (société d'exercice libéral).
Derde middel: schending van het toepassingsgebied van de mededelingsverplichting, zoals dat voortvloeit uit de artikelen L 4221-19, L 6221-4 en L 6221-5 van de Code de la santé publique (Wetboek van volksgezondheid) en een circulaire van 22 september 1998, aangezien de Commissie de rol heeft miskend van de Conseil central de la section G de l'Ordre national des pharmaciens in het kader van zijn verificatie achteraf van de vennootschapsdocumenten betreffende vennootschappen voor de uitoefening van vrije beroepen in de vorm van laboratoria voor biomedische analyses en van zijn verplichting om opmerkingen aan de prefect kenbaar te maken.
Vierde middel: miskenning van de rol van de Conseil central de la section G de l'Ordre national des pharmaciens als waarborg voor de beroepsmatige onafhankelijkheid van de actieve vennoot, voor zover de Commissie heeft gesteld dat de minimumdeelneming van de actieve vennoot in het kapitaal van vennootschappen voor de uitoefening van vrije beroepen ertoe heeft geleid dat diens economische en bestuurlijke onafhankelijkheid verloren is gegaan.
Vijfde middel: onjuiste beoordeling van de bedoeling van de wetgever inzake de verkoop van de aandelen boven een plafond van 25 % en schending van de toepasselijke bepalingen inzake de verkoop van aandelen van vennootschappen voor de uitoefening van vrije beroepen.
Zesde middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 101 VWEU doordat in het bestreden besluit de genomen tuchtmaatregelen in aanmerking worden genomen voor zover die de potentiële of reële gevolgen van de gelaakte beslissingen versterken.
Wat het opleggen van minimumprijzen op de Franse markt voor biomedische analyses betreft:
Zevende middel: overschrijding door de Commissie van de grenzen van de inspectiebeschikking2 doordat zij beslag heeft gelegd op documenten inzake "prijzen", waardoor de op die grondslag verzamelde bewijsstukken onrechtmatig zijn verkregen en derhalve de grief inzake minimumprijzen ongegrond moet worden geacht.
Zo, quod non, de Commissie in het kader van haar inspectie rechtsgeldig beslag zou hebben gelegd op de bewijsstukken inzake de minimumprijzen:
Achtste middel: onjuiste beoordeling van de draagwijdte van het oude artikel L 6221-6 van het Wetboek van volksgezondheid en van de wil van de wetgever inzake de bepaling en de praktijk van kortingen.
Negende middel: onjuiste beoordeling van de feiten die leidt tot een onjuiste toepassing van het recht, aangezien de Commissie zich enerzijds op het standpunt heeft gesteld dat de handelwijze van de ONP inzake kortingen niet onder haar wettelijke taken valt, maar haar mededingingsverstorende doelstellingen weerspiegelt, en anderzijds dat de ONP met het oog op de bescherming van de belangen van de kleine laboratoria stelselmatig heeft getracht een minimumprijs op te leggen op de markt voor diensten van biomedische analyse.
LS&R 1036

Overzicht Tuchtrecht april-november 2014

De redactie beperkt zich tot enkel de gewezen tuchtrecht uitspraken waarin een klacht wordt toegewezen en is voornemens dit onregelmatig te publiceren. De redactie staat open voor uw suggesties voor afwijkingen: redactie@lsenr.nl.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 028/2014
Klacht tegen bedrijfsarts. Gegrond ter zake van het arbeidsgeschikt verklaren van klager. Ongegrond ter zake van het niet hebben van een klachtregeling. Twijfels over de juistheid van het standpunt van de KNMG en de NVAB met betrekking tot de vraag of de WKCZ van toepassing is op een bedrijfs/verzekeringsarts. Waarschuwing en publicatie.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14100
Klacht tegen tandarts over onjuist/onvoldoende informeren en techniekfout bij aanbrengen implantaat.Verweerder niet op de hoogte van door behandelend tandarts verricht onderzoek. Verweerder heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd. Geen behandelplan. Niet op patiëntenkaart vermeld wanneer welke verrichtingen zijn uitgevoerd. Gegrond. Uit de overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat het implantaat onjuist is geplaatst. Ongegrond.Bij maatregel drie eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen meegewogen. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/029
Klager verwijt de neuroloog dat hij hem een te hoge dosering van een medicijn heeft voorgeschreven. Als gevolg daarvan is klager ineengestort met een hoofdwond tot gevolg waarvoor een opname op de spoedeisende hulp noodzakelijk was. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-209
Klager verwijt de neuroloog dat hij hem een te hoge dosering van een medicijn heeft voorgeschreven. Als gevolg daarvan is klager ineengestort met een hoofdwond tot gevolg waarvoor een opname op de spoedeisende hulp noodzakelijk was. Berisping.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/299
Klaagster klaagt over de behandeling van haar overleden moeder, hierna patiënte genoemd. Klaagster verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat zich te afwachtend heeft opgesteld ten aanzien van patiënte bij wie zij een longontsteking heeft gediagnosticeerd. Patiënte is hierdoor te laat naar het ziekenhuis ingestuurd alwaar zij is overleden. Ongegrond.

ECLI:NL:RBGEL:2014:7266 Rechtbank Gelderland, 19-11-2014, 257302
Koop van standaard softwareapplicaties waarvan de samenstelling van onderdelen op de wensen van koper (eiseres) is afgestemd. Eiseres heeft onvoldoende gesteld voor de conclusie dat gedaagde is tekortgeschoten in de nakoming en dat dit grond was voor ontbinding. Niet gebleken van tijdige en concrete klachten over het geleverde. Geen verzuim.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-262
Klacht tegen een plastisch chirurg. Niet is vast komen te staan dat de arts aan zijn informatieplicht over de ingreep en daarmee verbonden risico’s heeft voldaan: Beweringen arts niet gestaafd door enige aantekening in de status en ontkend door klaagster. De arts kon in redelijkheid besluiten tot de ingreep gelet op onder meer de ernst van de klachten en de duur ervan. Van de operatie had een apart verslag moeten worden opgemaakt, nu klaagster de ingreep onder algehele anesthesie heeft ondergaan. Niet kon worden volstaan met aantekeningen in de decursus en verslaglegging in het EPD. De aantekeningen van de ingreep in de decursus zijn, voor zover zij het vakgebied van de arts betreffen, summier, maar niet kan worden gezegd dat er onvoldoende inhoudelijk verslag is gedaan. Tot slot is niet gebleken dat de arts de bedoeling heeft gehad om klaagster te misleiden met het achteraf opstellen van een operatieverslag. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 065/2014
Klaagster verwijt huisarts en AIOS nalatig en onprofessioneel handelen, het missen van de diagnose diabetes mellitus en het niet insturen naar het ziekenhuis voor aanvullend onderzoek. Het college oordeelt dat het de huisarts en de AIOS niet tuchtrechtelijk te verwijten is dat zij niet bedacht waren op de waarschijnlijkheidsdiagnose diabetes mellitus type 1. Wel tuchtrechtelijk verwijtbaar is de verantwoordelijkheid ten aanzien van lichamelijk onderzoek en rapportage bij dit tweede bezoek aan een arts in korte tijd. Naar vaste jurisprudentie ligt de verantwoordelijkheid voor het handelen van de AIOS in casu bij de huisarts als opleider. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-052
Klacht tegen een orthopedisch chirurg. Onjuiste uitvoering van een operatie van de hallux valgus. Bij beoordeling wordt mede acht geslagen op de geboden voorlichting en nazorg als onlosmakelijk verbonden onderdelen van een operatie. In het dossier ontbreken duidelijke aantekeningen waaruit kan worden afgeleid dat klaagster is gewezen op het risico van artrose en op in acht te nemen (leef)maatregelen.  Geen aanwijzingen voor de aanname dat de operatie onzorgvuldig is uitgevoerd. Wijze waarop nazorg is verleend is wel onzorgvuldig en verwijtbaar. Klacht gegrond voor zover het de voorlichting en nazorg betreft. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing.                 

ECLI:NL:TGZREIN:2014:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1477a
Internist wordt verweten dat hij de bevindingen van de radioloog, te weten levermetastasen, als vaststaand aan klaagster heeft medegedeeld, geen twijfels heeft gehad, geen nader onderzoek heeft gedaan en klaagster, gelet op de beperkte levensduurverwachting, voor nazorg naar de huisarts had verwezen, terwijl uit later onderzoek is gebleken dat er slechts sprake was van leververvetting. College oordeelt dat internist enige twijfel had kunnen en moeten hebben en controlemaatregelen had moeten nemen. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing en publicatie.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1497
Verpleegkundige wordt grensoverschrijdend gedrag, zowel algemeen als seksueel, verweten alsmede onvoldoende zelfreflectie.Het repeterend seksueel grensoverschrijdend gedrag is voldoende komen vast te staan. De (proces) houding van verweerder waaronder leugenachtig overkomende verklaringen, maken de ontkennende verweren niet bepaald aannemelijk. Ook poging tot seksuele intimidatie via Facebookberichten vormt bevestiging dat verweerder als hulpverlener gevaar oplevert. Doorhaling en publicatie.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/385F
Klaagster, een hoogbejaarde patiënte die in de praktijk van verweerder van de loopband is geslingerd en hierbij ernstig heeft verwond, verwijt verweerder in de kern dat hij als praktijkhoudend fysiothereut geen veiligheidsmaatregelen heeft getroffen voor  het gebruik van de loopband, waardoor dit ongeval heeft kunnen gebeuren. Gegrond, waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/166F
Klaagster verwijt verweerder dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Gegrond, berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-001
Klacht tegen een psychotherapeut. Klachtonderdelen onprofessionele behandeling en onprofessioneel en grensoverschrijdend gedrag gegrond. Geen sprake van misbruik van de positie als psychotherapeut, maar van excessieve contacten en bovenmatige betrokkenheid die een professionele behandelrelatie overstegen, waardoor klaagster in een regressieve toestand is geraakt en de regie over haar leven uit handen heeft gegeven.  Er blijkt niet van een behandelplan na gedegen anamnese, (regelmatige) evaluaties van de behandelingen en van het eventueel bijstellen van de therapie. Verwijzing van klaagster was op zijn plaats geweest. Geen aanwijzingen dat de psychotherapeut op basis van haar bevindingen destijds niet tot de diagnose heeft kunnen komen. Niet gebleken van schending van beroepsgeheim. Geen aanknopingspunten voor betrokkenheid klaagster bij de financiële afwikkeling met de verzekeraar. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-017
Klacht tegen een psychotherapeut ter zake van het indienen van declaraties bij de verzekeraar terwijl van een behandelrelatie geen sprake was. Niet is gebleken van een behandelrelatie. Geen aanwijzingen voor fraude. Niet vast te stellen of er sprake is geweest van titelmisbruik. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13190d
Gynaecoloog wordt verweten dat hij tot tweemaal toe heeft besloten een IUI-behandeling uit te voeren terwijl een zwangerschap bij klaagster na die behandeling zo goed als onmogelijk was. De eerste IUI-behandeling is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, de tweede IUI-behandeling wel. Gegrond. Gelet op de intentie van verweerder geen maatregel.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:335 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.061
De huisarts had een urineweginfectie niet zonder meer mogen uitsluiten bij het ontbreken leukocyten in de urine. De huisarts had in zijn overwegingen mee moeten nemen dat klager mogelijk een urineweginfectie had en had dit ook in zijn verslaglegging moeten neerleggen. Dit geldt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege temeer nu de huisarts tijdens het consult geen andere duidelijke diagnose stelde. Juist bij het ontbreken van een duidelijke diagnose had de optie van een urineweginfectie niet uitgesloten mogen worden en had de huisarts deze mogelijkheid moeten vastleggen. Hierbij acht het Centraal Tuchtcollege voorts van belang dat vooral bij een behandeling op een huisartsenpost van belang is dat een opvolgend behandelaar inzicht heeft in de overwegingen van de voorgaande behandelaar.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:330 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.442
Een verzekeringsarts van het UWV heeft de aangeklaagde psychiater verzocht om klager te onderzoeken in het kader van de beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid. Met de verzending van de rapportage is iets mis gegaan. De klacht houdt –zakelijk weergegeven– in dat de psychiater: 1. klager niet de gelegenheid heeft geboden om op een doelmatige wijze gebruik te maken van het inzage- en correctierecht; 2. op onvoldoende zorgvuldige wijze tot een (gewijzigde) diagnose is gekomen. Daarbij heeft klager erop gewezen dat in 2010 door GGZ de diagnose dysthyme stoornis en ADD is gesteld; en 3.onjuist en onzorgvuldig handelt door de beslissing van de klachtencommissie te negeren. Het RTG oordeelt de klacht deels gegrond (1 en 2) en legt de psychiater de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing wat betreft het eerste klachtonderdeel en verwerpt het beroep voor het overige. De in eerste aanleg opgelegde waarschuwing blijft gehandhaafd.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-308c
Klacht van de IGZ tegen de maatschap cardiologie/cardioloog C. Tweede tuchtnorm. Het College oordeelt dat er (in ieder geval op onderdelen) sprake was tekortkomingen in de organisatie van geleverde zorg en samenwerking binnen de maatschap. Onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling; onzorgvuldige dossiervorming, , onvoldoende en te late communicatie. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit van het diagnostisch en therapeutisch handelen kan niet worden beoordeeld op basis van de eerste tuchtnorm en kan niet onder de tweede tuchtnorm worden gebracht. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-308a
Klacht van de IGZ tegen de maatschap cardiologie/cardioloog A. Tweede tuchtnorm. Het College oordeelt dat er (in ieder geval op onderdelen) sprake was tekortkomingen in de organisatie van geleverde zorg en samenwerking binnen de maatschap. Onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling; onzorgvuldige dossiervorming, , onvoldoende en te late communicatie. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit van het diagnostisch en therapeutisch handelen kan niet worden beoordeeld op basis van de eerste tuchtnorm en kan niet onder de tweede tuchtnorm worden gebracht. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-308b
Klacht van de IGZ tegen de maatschap cardiologie/cardioloog B. Tweede tuchtnorm. Het College oordeelt dat er (in ieder geval op onderdelen) sprake was tekortkomingen in de organisatie van geleverde zorg en samenwerking binnen de maatschap. Onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling; onzorgvuldige dossiervorming, , onvoldoende en te late communicatie. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit van het diagnostisch en therapeutisch handelen kan niet worden beoordeeld op basis van de eerste tuchtnorm en kan niet onder de tweede tuchtnorm worden gebracht. Berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1450
Neuroloog heeft hersenbloeding gemist door niet alle coupes van de door hem geïnitieerde scan af te wachten, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestond. Het verweer dat hij het druk had, kan geen excuus vormen. Waarschuwing, met publicatie in Medisch Contact.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1454
Cardioloog van EHH heeft onvoldoende onderzoek gedaan om cardiale problematiek uit te sluiten. Anamnese levert voldoende aanknopingspunten op om in de differentiaaldiagnose (atypische) angina pectoris op te nemen evenals coronairspasme. Patiënt heengezonden zonder enige opvolging. Gegevens uit 2006 en 2007 zijn niet representatief meer. Gegrond: berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1496
Huisarts heeft onvoldoende adequaat gereageerd op de gezondheidstoestand van gedetineerde bij aanmelding en binnenkomst in de PI. Medicatieverstrekking en dossiervoering is onzorgvuldig geweest. College volgt IGZ in haar klacht: alle klachtonderdelen gegrond. Ernstige tekortkomingen, inmiddels is organisatie aangepast en verbeterd. Waarschuwing, met publicatie in Medisch Contact.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:94 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/221
Klagers dienen een klacht in over de behandeling van hun overleden zoon, hierna patiënt genoemd. Klagers verwijten de psychiater onder meer dat deze onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de signalen en informatie van klagers die hem bereikten over de verslechtering van de toestand van patiënt, waardoor suïcide niet kon worden voorkomen. Ook is ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar het ziektebeeld na de eerdere diagnosestelling en is ten onrechte gestopt met de medicatie en later verkeerde medicatie voorgeschreven. Gegrond, berisping.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1435
Arts-assistent niet zijnde in opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt verweten onvoldoende onderzoek te hebben gedaan bij patiënte en het verzoek om bloed te prikken te hebben genegeerd waardor de lichamelijke problemen van patiënte te laat zijn onderkend. Het ontbreken van een systematische werkwijze in de kliniek kan verweerder niet worden aangerekend.  Reactieve opstelling van verweerder, onvoldoende deugdelijk algemeen onderzoek en dossierstudie. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1440
Tijdens weekendconsult aan HAP ontstaat vervelende sfeer als huisarts vraagt waarom patiënte niet eerder naar de eigen huisarts is gegaan en hij vervolgens uitleg over de rol van de HAP geeft. Voorts heeft huisarts onvoldoende onderzoek gedaan/laten doen waardoor verkeerde diagnose is gesteld. Gelet op hetgeen patiënte aan huisarts heeft medegedeeld behoefde huisarts geen nadere uitleg te geven over de rol van de HAP. Het niet onderkennen van de diagnose longembolie is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wel verwijtbaar is dat hij onvoldoende onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13214a
Dermatoloog wordt onder meer verweten dat hij klager niet heeft ingelicht over de werkelijke mogelijke bijwerkingen van de behandeling, geen nazorg heeft verleend, de behandelrelatie heeft opgezegd en zonder toestemming van klager gegevens uit het medisch dossier naar psycholoog en huisarts van klager gestuurd. Geen informed consent. Geen gewichtige reden om behandelrelatie te beëindigen. Verweerder had zich als niet-behandelaar moeten onthouden van het doen van uitlatingen richting de behandelaren van klager. Deels gegrond. Berisping.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 319/2013
Klacht tegen apotheker over levering van voedingssupplementen door echtgenote van de apotheker.Klacht gegrond. Het college legt een berisping op waarbij naast het tekortschieten met betrekking tot de leveringen, communicatie over uitblijvende leveringen en de dubbele facturen vooral de organisatorische verwevenheid van de apotheek met de verkoop van voedingssupplementen bepalend is. Naar buiten toe is die verwevenheid evident, nu met betrekking tot dit product de suggestie wordt gewekt dat het 'van de apotheek komt', waarmee meegelift wordt op de bij apothekers bestaande kwaliteitsnormen, terwijl verweerder geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen voor de activiteiten van zijn echtgenote die (mede) onder de vlag van de apotheek worden verricht.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 043/2013

Klacht tegen tandarts. Gebrek in communicatie over kosten van herstel in verband met eerder gemaakte fout van tandarts. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 242/2013

Klacht gegrond; waarschuwing Huisarts had geen Thyrax voor mogen schrijven wegens verdenking van een traag werkende schildklier op basis van de TSH en fT4 waarden. Bij een TSH kleiner dan 6 mU/l is de kans op klinische hypothyreoïdie niet verhoogd ten opzichte van euthyreoïdie.De TSH en fT4 waarden verklaarden het oedeem bij de jonge patiënt niet. Er was een evidente discrepantie tussen de TSH/T4 uitslag en de kliniek. Verweerder had attent moeten zijn op het lage eiwit en albuminegehalte waarvan de uitslagen waren voorzien van een *, hetgeen betekent dat de gevonden waarden afwijkend zijn. Bovendien was de afwijking bij vervolgonderzoek groter geworden.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:328 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.477

Betreft klacht tegen psychiater nadat patiënte naakt in een separeerruimte is geplaatst. De klacht betreft het ontbreken van cameratoezicht in de separeerruimte en het separeren zonder (scheur)kleding of deken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, overwegende dat niet is gebleken dat de zwaarwegende beslissing om naakt te separeren zeer zorgvuldig, weloverwogen én na beoordeling door een psychiater c.q. arts, die klaagster ook daadwerkelijk gezien heeft, tot stand is gekomen en legt de psychiater de maatregel van waarschuwing op. De psychiater komt daartegen in beroep. Het Centraal Tuchtcollege acht het beroep gegrond en verklaart het door het Regionaal Tuchtcollege gegrondverklaarde klachtonderdeel in hoger beroep alsnog ongegrond.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/013

Klager verwijt de neuroloog dat hij zonder zijn toestemming aan het Centraal Bureau Rijvaardigheid schriftelijk heeft geadviseerd aan hem geen rijbewijs te verlenen in verband met zijn neurologische conditie. De neuroloog heeft in deze brief geschreven dat klager op de hoogte is van zijn standpunt hieromtrent en dat deze zijn toestemming voor het verzenden van de brief heeft gegeven, klager betwist dit. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 236/2013

Klacht tegen psychiater. Dwangbehandeling in forensisch psychiatrisch centrum. Vereisten artikel 26 en artikel 16b onder a BVT. I.c. niet aan vereisten voldaan.Berisping.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:321 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.346

De klacht is gericht tegen een anesthesioloog. Bij patiënt is diagnose longkanker gesteld in de laatste fase. De patiënt is onder behandeling van de pijnpoli van een ziekenhuis waar zijn echtgenote werkzaam is als IC-verpleegkundige. De aangeklaagde anesthesioloog is ook werkzaam in dit ziekenhuis en kende de patiënt persoonlijk. De anesthesioloog heeft nacontact met de verpleegkundige morfinetoediening d.m.v. een perfusorpomp voorgeschreven en in een later stadium toediening van een dormicum m.b.v. een tweede perfusorpomp. De patiënt is inmiddels overleden. De Inspectie verwijt de aangeklaagde anesthesioloog - zakelijk weergegeven - dat hij :  1. de indicatiestelling voor palliatieve sedatie, zoals gedaan door de verpleegkundige, heeft gevolgd uitsluitend op basis van de weergave van de toestand van de patiënt door de verpleegkundige , zonder de patiënt zelf te zien of te spreken. Niet duidelijk is geworden of, en zo ja in hoeverre de patiënt betrokken is geweest bij deze indicatiestelling;  2. heeft meegewerkt aan de uitvoering van palliatieve sedatie door morfine voor te schrijven zonder patiënt te zien of te spreken. Tevens heeft hij met de verpleegkundige overlegd over het toedienen van dormicum (maar stelt in dit verband het recept hiervoor niet te hebben uitgeschreven); 3. in het medisch dossier van de patiënt geen aantekening heeft gemaakt van het telefonisch overleg tussen hem en de verpleegkundige, de besluitvorming en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen; 4. na het overleg met de verpleegkundige en het voorschrijven van de medicatie geen enkele bemoeienis meer heeft gehad met de uitvoering van de palliatieve sedatie en daarbij ook niet aanwezig was; 5. de verpleegkundige niet heeft gewezen op de ”Richtlijn palliatieve sedatie” en de eisen die de richtlijn stelt aan het uitvoeren van de palliatieve sedatie. Het RTG legt de anesthesioloog de maatregel van waarschuwing op alsmede de publicatie van de beslissing zodra zij onherroepelijk is geworden.Het CTG vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarbij aan de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd en legt de arts de maatregel van berisping op.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/406T

Klaagster verwijt de tandarts die werkzaam is in een orthodontiepraktijk dat zij op onzorgvuldige wijze behandeld is, waardoor ze te kampen heeft met pijn en ongemak en ten onrechte na de verhuizing van de praktijk niet is overgedragen aan een andere orthodontiepraktijk. Gegrond, gedeeltelijke ontzegging.

ECLI:NL:TGZRAMS:2014:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/316T

Klaagster dient een klacht in over de behandeling van haar minderjarige zoontje, hierna patiënt genoemd. Klaagster verwijt de tandarts dat hij op onzorgvuldige wijze tandheelkundige zorg heeft verleend aan patiënt, door niet te willen kijken naar de afgebroken linkervoortand van patiënt, maar het consult telefonisch af te doen. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:96 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 20013-158a

Klacht van de Inspectie tegen een verpleegkundige dat deze ten onrechte niet de dienstdoende arts heeft geconsulteerd ter zake van een ingeslotene in vreemdelingenbewaring die onlangs een zelfmoordpoging had gedaan en onvolledig verslag heeft gelegd van hetgeen in het gesprek met de ingeslotene aan de orde is geweest.De conclusie op basis van beperkte informatie en het gesprek met de ingeslotene, die een rustige indruk maakte, dat deze naar een gewone cel kon en dat er geen acuut gevaar was heeft een onvoldoende basis. Er is onvoldoende doorgevraagd en onderzoek gedaan en er zijn te snel conclusies getrokken. Een verpleegkundige dient terughoudend te zijn bij de inschatting van de gemoedsgesteldheid van een ingeslotene, omdat dit in beginsel niet tot zijn deskundigheid behoort. Zonder uitgebreide (achtergrond)informatie is een verpleegkundige hiertoe in ieder geval niet bekwaam en bevoegd. Aan de andere kant heeft de organisatie de verpleegkundige met werkzaamheden belast waartoe deze in beginsel niet bevoegd en bekwaam was, terwijl ook is  nagelaten om de verpleegkundige deugdelijk te informeren, terwijl de informatie intern wel beschikbaar was. Klacht gegrond, maar geen oplegging van een tuchtmaatregel

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-158b

Klacht van de Inspectie tegen een verpleegkundige dat deze ten onrechte niet de dienstdoende arts heeft geconsulteerd ter zake van een ingeslotene in vreemdelingenbewaring die onlangs een zelfmoordpoging had gedaan en onvolledig verslag heeft gelegd van hetgeen in het gesprek met de ingeslotene aan de orde is geweest.De conclusie op basis van beperkte informatie en het gesprek met de ingeslotene, die een rustige indruk maakte, dat deze naar een gewone cel kon en dat er geen acuut gevaar was heeft een onvoldoende basis. Er is onvoldoende doorgevraagd en onderzoek gedaan en er zijn te snel conclusies getrokken. Een verpleegkundige dient terughoudend te zijn bij de inschatting van de gemoedsgesteldheid van een ingeslotene, omdat dit in beginsel niet tot zijn deskundigheid behoort. Zonder uitgebreide (achtergrond)informatie is een verpleegkundige hiertoe in ieder geval niet bekwaam en bevoegd. Aan de andere kant heeft de organisatie de verpleegkundige met werkzaamheden belast waartoe deze in beginsel niet bevoegd en bekwaam was, terwijl ook is  nagelaten om de verpleegkundige deugdelijk te informeren, terwijl de informatie intern wel beschikbaar was. Klacht gegrond, maar geen oplegging van een tuchtmaatregel.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1484

Klager, zwager van de (overleden) patiënt en wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige zoon van de patiënt, verwijt de huisarts dat zij ondanks vele alarmsignalen niet adequaat heeft ingegrepen en gereageerd op alarmsignalen met betrekking tot de zwaar depressieve patiënt met drankmisbruik en een kort lontje en de zorg voor zijn zoon. De keuzes in de zorg voor de patiënt kunnen de huisarts niet tuchtrechtelijk worden verweten. In de zorg voor de zoon, eveneens haar patiënt, had de huisarts de KNMG Meldcode Kindermishandeling 2012 moeten volgen. De huisarts heeft te lang geprobeerd de problemen zelf op te lossen. Deels gegrond; waarschuwing.


ECLI:NL:TGZREIN:2014:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1459a

Klager verwijt de dienstdoende huisarts dat hij onvoldoende zorg heeft betracht jegens patiënte door summier en niet lege artis (zittende houding) buikonderzoek te doen en haar niet meteen naar de neuroloog, maar eerst naar haar eigen huisarts te verwijzen. Patiënte is later die dag overleden aan een septische shock op basis van uitgebreide intestinale ischemie dunne darm. Buikonderzoek onzorgvuldig. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1486

Verpleegkundige, werkzaam in de thuiszorg, heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Strafrechtelijke veroordeling tot -onder meer- ontzetting van bevoegdheid tot inschrijving reeds ten uitvoer gelegd. Eigen uitschrijving uit BIG-register door verweerder. Klacht gegrond, doch vanwege bijzondere omstandigheden, ziet het college af van het opleggen van verbod tot herinschrijving.

ECLI:NL:TGZREIN:2014:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1455

Psychiater heeft zonder klager ooit te hebben gezien of gesproken een derde (dermatoloog) geadviseerd om klagers huisarts en zijn behandelend psycholoog te informeren, met een medicatieadvies. Door zijn telefonische mededelingen aan de dermatoloog heeft verweerder zijn beroepsgeheim geschonden. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-104

Klacht tegen een chirurg. Onvoldoende medische redenen aanwezig om bij werkdiagnose aneurysma in avond of nacht echo-onderzoek uit te stellen tot de volgende dag. Na vaststelling aneurysma bij echo was aansluitend CT-scan nodig, omdat ruptuur niet kon worden uitgesloten. Op deze onderdelen klacht gegrond. Ongegrond de klacht over het niet volledig informeren van de zoon van patiënt, nu patiënt zelf voldoende was geïnformeerd. Ook ongegrond de klacht over andere pijnbestrijding dan morfine en over planning tijdstip operatie. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-227

Klacht tegen een psychiater over rapport uit 2008 in verband met geschil arbeidsongeschiktheid klager. Diagnose op basis van de DSM-IV-TR-classificatie. De arts kon in redelijkheid niet tot de diagnose ‘nagebootste stoornis’ komen, althans het rapport is op dit punt onvoldoende onderbouwd; hij kon in redelijkheid de diagnose ‘PTSS’ niet afwijzen zonder een uitvoeriger motivering. Wel voldoende argumenten voor de gestelde de diagnose ‘persoonlijkheidsstoornis NAO’. Klacht gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 215/2013

Klager verwijt verpleegkundige schending van het beroepsgeheim en bijdragen aan bewijs tegen hem in het kader van de strafzaak toen de verpleegkundige hem bezocht op het politiebureau in het kader van de crisisdienst. Waarschuwing en publicatie vloeit voort het feit dat de verpleegkundige aan de verbalisant in vertrouwen verstrekte informatie heeft gegeven die valt onder het beroepsgeheim.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:299 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.427

Klacht tegen verpleegkundige. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)verwijt de aangeklaagde verpleegkundige dat zij een alcoholprobleem heeft dat zij niet, althans onvolledig onder controle kan krijgen hetgeen ertoe geleid heeft dat zij op diverse momenten haar beroep uitoefende onder invloed van alcohol met alle potentiële gevolgen voor de patiëntenzorg van dien. De verpleegkundige heeft hiermee gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten. Het RTG besluit tot doorhalingvan de inschrijving in het BIG-register met publicatie nadat de beslissing onherroepelijk is geworden . Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze beslissing en besluit de verpleegkundige voorwaardelijk te schorsen voor de periode van een jaar met een proeftijd van twee jaar.

ECLI:NL:TGZCTG:2014:306 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.458

Klacht tegen een cardio thoracale chirurg. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het principaal hoger beroep dient te worden verworpen en dat het incidenteel hoger beroep slaagt, voor zover het Regionaal tuchtcollege de klachtonderdelen 7 en 10 gegrond heeft verklaard. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de chirurg voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van waarschuwing opgelegd. Alhoewel het Centraal Tuchtcollege in het incidenteel hoger beroep minder klachtonderdelen gegrond heeft bevonden, acht ook het Centraal Tuchtcollege deze maatregel passend en geboden gezien het tuchtrechtelijk verwijt dat de chirurg is te maken.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-259

Klacht tegen een verzekeringsarts dat hij geen zorgvuldige anamnese heeft verricht. De arts had eerst medische informatie moeten opvragen bij de behandelende sector alvorens hij een oordeel kon vormen over de beperkingen van klager. Nu hij dit heeft nagelaten heeft hij zijn conclusie in zijn onderzoeksverslag onvoldoende onderbouwd. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 188/2013

Klacht tegen gynaecoloog. Kind overleden bij bevalling. Te afwachtend beleid bij in beginsel vaginale bevalling met bijstimulering bij een kind in onvolkomen stuitligging met verslechterende CTG’s. OK-team ten onrechte niet stand by laten staan, waardoor vertraging voordat sectio kon plaatsvinden. Berisping.

ECLI:NL:TGZRSGR:2014:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-212

Klacht van de Inspectie tegen een GZ-psycholoog. De psycholoog heeft volgens eigen werkwijze en niet conform de geldende beroepsnormen, protocollen/richtlijnen en wettelijke verplichtingen gehandeld. De diagnostiek en behandeling niet duidelijk onderscheiden. Niet direct een plan van aanpak opgesteld en geïnformeerd wanneer patiënte een tweedelijns behandeling zou kunnen krijgen en tot die tijd de behandelperiode op een deskundige wijze overbrugd. Niet direct met de huisarts van patiënte overlegd over haar toestand. De problematiek van patiënte niet systematisch in kaart gebracht. De wijze van behandeling  niet afgestemd op de draagkracht van patiënte. Dossiervoering zwaar onder de maat. Na stopzetting van de behandeling door patiënte de bevindingen niet aan de huisarts teruggekoppeld. Eerder gegronde uitspraken door het College van Toezicht van het NIP. Doorhaling en schorsing met onmiddellijke ingang.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 192/2013

Klacht tegen psychiater betreffende de wijze van het beëindigen behandelingsovereenkomst na een geweldsincident en het opleggen van een terreinverbod. Wijze van beëindiging niet zorgvuldig. Klaagster niet-ontvankelijk terzake van de klacht betreffende terreinverbod. Waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:96 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 087/2013

Patiënt met schouderklachten na val met gestrekte armen. Huisarts zit in groepspraktijk. Patiënt eerst door collega gezien: diagnose bursitis. Volgend consult bij verweerster.Niet gebleken van voldoende adequaat anamnestisch en lichamelijk onderzoek door verweerster. Zij heeft de gestelde diagnose zonder duidelijk geworden onderzoek en/of overwegingen gehandhaafd. Evenmin blijkt niet van enig beleid ten aanzien van begeleiding van patiënt.Voorts heeft verweerster, zonder klager te zien en zelf te spreken, een tweede corticosteroïd injectie geadviseerd nadat klager telefonisch contact met de assistente had.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 276/2013

Verweerder is ca. 1 dag per week als arts werkzaam in huisartsenpraktijk. Verricht daar werkzaamheden, onder meer het geven van corticosteroïd injecties na verwijzing door huisarts. Ondanks eigen verantwoordelijkheid voor toediening corticosteroïd injectie, mocht verweerder in beginsel afgaan op het door de verwijzer ingezette beleid. Pas als voorafgaand aan het geven van de injectie is gebleken van feiten of omstandigheden die hem er van hadden moeten weerhouden zulks te doen, zou van verwijtbaar handelen sprake kunnen zijn. Dat is gesteld noch gebleken. Verweerder heeft van de (tweede) toediening van een corticosteroïd injectie, noch ter zake van het door hem gestelde voorafgaande onderzoek, noch ter zake van de gegeven injectie, notities gemaakt. Verweerder is daardoor, alsook door in de status niets te noteren, in tuchtrechtelijke zin te kort geschoten.

ECLI:NL:TGZRZWO:2014:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 277/2013

Klacht gegrond: wa

LS&R 1030

Kortingsbedragen zijn geen boeken, bescheiden of geschriften

Rechtbank Gelderland 15 oktober 2014, LS&R 1030 (Stichting Mens en Werk tegen Stichting Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius-Wilhemina)
Incidentele vordering tot openlegging van boeken bescheiden en geschriften (art. 162 Rv). Vordering afgewezen wegens gebrek aan belang (gegevens zouden nodig zijn om bedrag aan korting te berekenen, maar er wordt geen veroordeling tot betaling van die korting gevorderd). Bovendien niet onderbouwd dat de gevraagde informatie kan worden geschaard onder ''boeken, bescheiden en geschriften''.

6.2. Stichting Mens en Werk heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie te nemen. Stichting Mens en Werk moet een schriftelijke conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer worden genomen.
6.5. In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.

LS&R 1012

Nawoord bij de hulpmiddelenaanbestedingsuitspraken Hollister

Bijdrage ingezonden door Sofie van der Meulen, Axon advocaten. Aanbestedingsrecht. In de zaak tussen zorgverzekeraar CZ en Hollister, een Amerikaanse leverancier van hulpmiddelen, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2014 vonnis gewezen [LS&R 929]. Volgens de voorzieningenrechter moet CZ als zorgverzekeraar worden aangemerkt als een publiekrechtelijke instelling en daarmee als aanbestedende dienst (definitie aanbestedende dienst: ‘de staats-, regionale en lokale overheidsinstanties, publiekrechtelijke instellingen of samenwerkings-verbanden bestaande uit één of meer van deze overheidsinstanties of één of meer van deze publiekrechtelijke instellingen.’, artikel 2 (1) (1) van Richtlijn 2014/24/EU).

Hierna zal ik dit vonnis en ook het mede op deze zaak betrekking hebbende arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 19 augustus 2014 [LS&R 978] onder de loep nemen.

Het geschil
CZ had voor de inkoop van stomamaterialen een inkoopprocedure georganiseerd en wenste met één leverancier een overeenkomst te sluiten. Hollister heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het kort geding stelt Hollister dat CZ een aanbestedende dienst is, en om die reden de Aanbestedingswet moet naleven. De keuze voor maar één leverancier is volgens Hollister in strijd met de Aanbestedingswet, omdat de opdracht in verschillende percelen diende te worden opgesplitst. Op basis van artikel 1.5 Aanbestedingswet waarin het clusterverbod en het splitsingsgebod zijn opgenomen mogen aanbestedende diensten opdrachten niet onnodig samenvoegen. Aanbestedende diensten moeten opdrachten in beginsel opdelen in meerdere percelen, tenzij de aanbestedende dienst dit niet passend acht. In artikel 1.5 Aanbestedingswet zijn drie criteria opgenomen waar de aanbestedende dienst op moet letten alvorens overgegaan wordt tot samenvoeging van de opdracht, te weten:

a. de samenstelling van de relevante markt en de invloed van de samenvoeging op de toegang tot de opdracht voor voldoende bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf;
b. de organisatorische gevolgen en risico’s van de samenvoeging van de opdrachten voor de aanbestedende dienst, het speciale-sectorbedrijf en de ondernemer;
c. de mate van samenhang van de opdrachten.

Uit de wettekst volgt niet wanneer het ‘niet passend’ is om tot samenvoeging over te gaan. Uit de Toelichting zoals opgenomen in Kamerstukken II 2011/12, 32440, nr. 47 volgt alleen dat in het geval de aanbestedende dienst opdeling in percelen niet passend acht, de aanbestedende dienst vooraf moet aangeven waarom opdeling in percelen niet mogelijk is. De Commissie van Aanbestedingsexperts heeft een advies gepubliceerd over het opdelen in percelen. De Commissie oordeelt dat de motivering dat opdeling in percelen niet ‘passend is’ gebaseerd moet zijn ‘op een afweging van het met die opdeling gemoeide belangen van de aanbestedende dienst enerzijds en het belang van voldoende toegang tot de opdracht voor bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf anderzijds.’ De motivering is verder afhankelijk van het samenvoegen van het soort opdracht; een gelijksoortige of een ongelijksoortige opdracht (Commissie van Aanbestedingsexperts Advies 53).

Zorgverzekeraar als privaatrechtelijke partij
Tot nu toe werd aangenomen dat zorgverzekeraars niet aanbestedingsplichtig zijn. Dit ligt in lijn met de jurisprudentie inzake de aanbestedingsplicht van ziekenhuizen. Algemene ziekenhuizen worden volgens de jurisprudentie niet aangemerkt als aanbestedende diensten (Hoge Raad, C06/022, ECLI:NL:HR:2007:AZ9872, Amphia/Sortans). Zorg (onder de Zorgverzekeringswet) wordt ingekocht via contractonderhandelingen of door middel van een inkoopprocedure. Een inkoopprocedure is niet hetzelfde als een (openbare) aanbestedingsprocedure. Als een inkoopprocedure veel weg heeft van een aanbestedingsprocedure dan zijn veelal de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht van toepassing (gelijkheid, transparantie, proportionaliteit en non-discriminatie). Voor inkopen boven de drempelbedragen moet een aanbestedende dienst één van de voorgeschreven inkoopprocedures hanteren.

Publiekrechtelijke instelling
Volgens de voorzieningenrechter is CZ als zorgverzekeraar een aanbestedende dienst omdat CZ moet worden aangemerkt als publiekrechtelijke instelling. Onder een publiekrechtelijke instelling wordt verstaan:

1. Een instelling die specifiek ten doel heeft te voorzien in behoeften van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard, en
2. Die rechtspersoonlijkheid heeft, en waarvan:
a. De activiteiten in de hoofdzaak door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of andere publiekrechtelijke instelling gefinancierd worden; of
b. Het beheer is onderworpen aan toezicht door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of andere publiekrechtelijke instelling; of
c. De leden van het bestuur, het leidinggevend of toezichthoudend orgaan voor meer dan de helft door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of andere publiekrechtelijke instelling zijn aangewezen.

Deze uitleg van ‘aanbestedende dienst’ komt o.a. terug in het Truly-arrest van het Europese Hof (C-373/00).

Ad. 1: Behoeften van algemeen belang anders dan van commerciële aard

CZ verricht diensten van algemeen belang door het dekken van risico’s op het gebied van gezondheidszorg. De voorzieningenrechter is van mening dat deze diensten niet commercieel van aard zijn omdat zorgverzekeraars niet onder “normale marktvoorwaarden” actief zijn, vanwege alle publiekrechtelijke waarborgen en sancties die zijn opgenomen in de Zorgverzekeringswet. De voorzieningenrechter wijst onder meer op de verplichting voor alle Nederlanders om een zorgverzekering af te sluiten, de acceptatieplicht van verzekerden en het verbod op premiedifferentiatie. Daarnaast zou CZ niet het economisch risico van haar activiteiten dragen, o.a. omdat de Zorgverzekeringswet in financiële bijdragen van de overheid voorziet bij buitengewone gebeurtenissen. Specifiek voor CZ acht de voorzieningenrechter nog van belang dat haar organisatie geen winstoogmerk heeft.

Ad 2.a: In de hoofdzaak door de overheid gefinancierd
Volgens de voorzieningenrechter wordt CZ voor meer dan de helft door de Staat gefinancierd. Uit het systeem van de Zorgverzekeringswet volgt dat de inkomsten van zorgverzekeraars voor 50% afkomstig zijn uit de inkomensafhankelijke bijdragen, dat daarnaast nog sprake is van rijksbijdragen en dat ‘slechts’ 45% afkomstig is uit nominale premies. Tegenover de overheidsfinanciering (verevening) staat geen contractuele tegenprestatie. Dit argument refereert aan de interpretatie die het Europese Hof aan ‘in hoofdzaak gefinancierd door de Staat’ gaf in de zaak Oymanns (C-300/07, rechtsoverweging 51).

Minister Schippers zegt over de vereveningsbijdrage in haar brief van 18 juli 2014 dat deze vereveningsbijdrage de afgelopen jaren steeds verder is afgebouwd waardoor zorgverzekeraars een steeds groter economisch risico lopen (Kamerstukken II, 2013-2014, 29689, nr. 537). Zorgverzekeraars kunnen op de hoogte van de vereveningsbijdrage geen invloed uitoefenen. Het antwoord op de vraag of een zorgverzekeraar in hoofdzaak door de overheid gefinancierd wordt, kan dus per jaar verschillen; dit is afhankelijk van de hoogte van de vereveningsbijdrage waar de zorgverzekeraar zelf geen invloed op heeft.

Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat CZ moet worden aangemerkt als aanbestedende dienst in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012 (Aw) en dat CZ niet heeft voldaan aan artikel 1.5 Aw. CZ wordt geboden de inkoopprocedure van stomamateriaal te staken en gestaakt te houden.

Spoedappel tegen vonnis in kort geding door CZ
Tegen het vonnis in kort geding heeft CZ hoger beroep ingesteld. CZ heeft om spoedappel verzocht. Bij tussenarrest van 19 augustus 2014 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch onder andere ZN (Zorgverzekeraars Nederland, opkomend voor de belangen van haar leden) en Achmea toegelaten als tussenkomende partijen in de hoofdzaak tussen CZ en Hollister (ECLI:NL:GHSHE:2014:2804). ZN en Achmea worden toegelaten tot de procedure omdat er op dit moment vele inkooptrajecten voor zorgverlening lopen waarin vragen worden gesteld over de gevolgen van het vonnis in kort geding waarbij is bepaald dat CZ als aanbestedende dienst kwalificeert. Hoewel de voorziening in kort geding in principe van voorlopige aard is en strekt tot beslechting van een dispuut in een specifiek geval is de voorzieningenrechter afgeweken van de heersende opvatting dat zorgverzekeraars niet aanbestedingsplichtig zijn. Omdat andere zorgverzekeraars inkoopprocedures volgen die vergelijkbaar zijn met de inkoopprocedure van CZ waarover de voorzieningenrechter een oordeel heeft gegeven, en op dit moment onbekend is of het bestreden vonnis in hoger beroep in stand zal blijven, is er onder zorgverzekeraars onduidelijkheid ontstaan over de vraag of lopende inkoopprocedures kunnen/mogen worden voortgezet. Daarnaast starten leveranciers rechtszaken strekkende tot intrekking van inkoopprocedures. Het Hof is van oordeel dat niet alleen CZ, maar ook ZN en Achmea belang hebben bij een spoedige beslissing in dit hoger beroep om aan bedoelde onduidelijkheid over de rechtmatigheid van hun inkoopprocedures zo veel mogelijk een einde te maken.

Het Hof houdt nog wel een slag om de arm voor wat betreft de toelating van ZN tot het hoger beroep door aan te geven dat het mogelijk is dat de vraag of zorgverzekeraars moeten worden aangemerkt als aanbestedende dienst in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet, niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord, maar beoordeling van de positie van elke zorgverzekeraar afzonderlijk vergt. In deze afzonderlijke beoordeling zal onder andere specifiek gekeken moeten worden voor welk deel de zorgverzekeraar gefinancierd wordt door de overheid. Verder zal ook het oordeel van de voorzieningenrechter overeind moeten blijven dat een zorgverzekeraar voorziet in een behoefte van algemeen belang. In het geval van een afzonderlijke beoordeling kan ZN in deze kwestie niet voor haar leden opkomen. Het oordeel in de hoofdzaak zal hierover uitsluitsel moeten geven.

In een tweede brief van Minister Schippers van 18 september 2014 (kst-32805-31) is te lezen dat het Hof 's-Hertogenbosch het verzoek om spoedappel van CZ heeft afgewezen. De zaak zal nu verder als regulier beroep worden behandeld. Op dit moment is er nog geen zittingsdatum vastgesteld. Een zittingsdatum zal, zo is te lezen in de brief, binnen enkele maanden bekend worden.

Afsluiting
In het geval een zorgverzekeraar kwalificeert als aanbestedende dienst dan kan dit gevolgen hebben voor contracten in de toekomst. De zorgverzekeraar zal dan een aanbestedingsprocedure moeten volgen waarbij onder andere het splitsingsgebod van artikel 1.5 en het uitgangspunt dat een opdracht moet worden gegund op grond van de economisch meest voordelige inschrijving (‘EMVI’) van artikel 2.114 Aanbestedingswet in acht moeten nemen.

Sofie van der Meulen

LS&R 1005

Vraag aan HvJ EU: Omvat begrip productieproces ook reiniging voor zuiverheid van geneesmiddelvervaardiging

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 19 juni 2014, LS&R 1005 zaak C-306/14 (Biovet)
Verzoekster produceert en verkoopt diergeneeskundige producten en geneesmiddelen. Zij verzoekt in september 2012 teruggaaf van accijnsrechten op in augustus 2012 gebruikte ethylalcohol voor reiniging en ontsmetting van haar productiemiddelen. Dit wordt door de douaneAut (verweerster) geweigerd, door verzoekster aangevochten maar in admin beroep bevestigd. Verzoekster wendt zich tot de rechter. Deze vraagt een deskundigenverslag waaruit blijkt dat de door verzoekster verrichte handelingen (reiniging/ontsmetting) overeenkomen met de vereisten van de goede praktijk voor de vervaardiging van geneesmiddelen.

De rechter in eerste aanleg oordeelt dat onderhavige reiniging/ontsmetting onderdeel vormen van het productieproces van een eindproduct dat geen alcohol bevat zodat de accijns kan worden terugbetaald, ondanks de nationale regeling volgens welke dit niet mogelijk is. Hij oordeelt dat de nationale regeling wel een definitie bevat van de begrippen „vervaardiging van een geneesmiddel” en „ontsmetting” maar niet van het begrip „reiniging”. Daarbij neemt hij in overweging dat „reiniging” in de gewone praktijk wordt beschouwd als een onderdeel van het productieproces in de zin van de nationale regeling.
Verweerster vecht dit oordeel aan en handhaaft haar standpunt dat het gebruik van ethylalcohol met als enig doel het reinigen van machines en installaties bij de vervaardiging van geneesmiddelen die zelf geen alcohol bevatten, niet tot accijnsvrijstelling kan leiden.

De verwijzende BUL rechter (Hooggerechtshof in bestuurszaken) constateert dat door een wetswijziging de eerder toegestane teruggaaf van accijns op ethylalcohol gebruikt als reinigingsmiddel in juli 2012 is teruggedraaid, zonder overgangsregeling. Dit zou in strijd kunnen zijn met de EUbeginselen van rechtszekerheid en vertrouwen. Om de zaak te kunnen beslissen legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Welke betekenis heeft het begrip „productieproces” in artikel 27, lid 2, sub d, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken, en omvat dit begrip de reiniging en/of ontsmetting als processen tot verkrijging van een bepaalde mate van zuiverheid die zijn voorgeschreven door de goede praktijk bij de vervaardiging van geneesmiddelen?
2. Is het volgens artikel 27, lid 2, sub d, van richtlijn 92/83 toegestaan dat een lidstaat, nadat hij alcohol wettelijk heeft vrijgesteld van de geharmoniseerde accijns op voorwaarde dat hij wordt gebruikt in een productieproces en het eindproduct geen alcohol bevat, een wettelijke bepaling invoert volgens welke voor de toepassing van deze vrijstelling de tot reiniging gebruikte alcohol niet als in het productieproces toegepast geldt?
3. Mag gelet op het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel met onmiddellijke ingang (namelijk zonder passende termijn voor de aanpassing van het gedrag van de marktdeelnemers) een fictie als de in artikel 22, lid 7, ZADS vastgestelde worden ingevoerd, die in geval van een door de lidstaat discretionair ingevoerde accijnsvrijstelling de teruggaaf van accijns op als reinigingsmiddel gebruikte alcohol beperkt?

LS&R 997

Cegedim beboet voor leveringsweigering

Bijdrage ingezonden door Edmon Oude Elferink en Evi Mattioli, CMS EU Law Office, Brussel. Op 8 juli 2014 legde de Autorité de la Concurrence, de Franse mededingingsautoriteit, aan Cegedim een boete op van €5,7 miljoen. Volgens de Franse mededingingsautoriteit schond Cegedim, leverancier van strategische gegevens in de gezondheidszorg, de mededingingsregels omdat zij weigerde haar medische database te verkopen aan klanten die voor het beheren van die database het softwarepakket van haar concurrent Euris gebruikten. Deze beslissing toont nog maar eens aan dat de Franse mededingingsautoriteit zich heeft vastgebeten in de farmaceutische sector. In 2013 legde zij al twee boetes op aan farmaceutische ondernemingen voor de belemmering van de handel in generieke geneesmiddelen en startte de autoriteit een sectoronderzoek.
Lees verder

LS&R 990

Verbod indirecte octrooiinbreuk door aanbieden van wezenlijk bestanddeel

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 september 2014, LS&R 990 (VWS B.V. tegen Ventraco)
Uitspraak ingezonden door Anke Heezius, Life Sciences Legal. Octrooirecht. Merkenrecht. Van Weezenbeek Specialties is houder van de exclusieve rechten m.b.t. Nederlands octrooi NL-C2002442. Dit octrooi beschermt een werkwijze voor het verjongen van een bitumen bevattende samenstelling, door daaraan een specifiek destillatieresidu van cashewnotenschillenhars (CNSL) toe te voegen. Ventraco biedt Rheofalt HP-EM aan voor het recyclen van asfalt. Omdat het additief alle kenmerken heeft van het in NL442 beschreven additief, valt het gebruik daarvan voor de recycling van asfalt naar voorlopig oordeel onder de beschermingsomvang van conclusie 1. In reconventie wordt inbreuk op de merken van Ventraco (RHEOFALT en COLORFALT) alleen voor zover het COLORFALT betreft aangenomen.

In conventie: 5.5.: Ventraco bestrijdt daarnaast dat zij inbreuk maakt op NL 442. Zij bestrijdt niet dat het additief voor verjonging van bitumen dat Ventraco in Nederland onder de naam RheoFalt HP-EM verhandelt, beantwoordt aan alle kenmerken van conclusie 1 van NL 442. Zij betoogt echter dat die conclusie aldus moet worden uitgelegd, dat die uitsluitend bescherming biedt aan een werkwijze waarbij als additief een niet-reactieve samenstelling wordt gebruikt, die fysisch de binding van oud bitumen tot stand brengt. Zij wijst er op dat VW Specialties haar hoofdconclusie in het parallelle Europese octrooi EP415 gedurende de verleningsprocedure heeft beperkt tot een werkwijze met een niet-reactieve samenstelling. Dat is blijkens de verleningsgeschiedenis van dat octrooi gebeurd ter afbakening van EP 935, waarin CNSL en de daaruit gewonnen fracties cardol en cardanol als toevoeging aan bitumen zijn geopenbaard en waarbij sprake is van een chemische reactie tussen CNSL additief en het bitumen d ie er voor zorgt dat het mengsel uithardt. Ventraco betoogt daarom dat conclusie 1 van NL 442 overeenkomstig de hoofdconclusie van EP 415 uitgelegd moet worden, waarbij de beperking geldt dat het additief het bitumen niet door middel van een chemische reactie bindt, maar fysisch of, anders gezegd, 'niet-reactief'. Nu het additief dat Ventraco aanbiedt, reactief is bij vermenging met plantaardige oliën, valt het buiten de beschermingsomvang van NL 442 aldus Ventraco.

5.6 Op grond van artikel 53 lid 2 ROW wordt de beschermingsomvang van een Nederlands octrooi bepaald door de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies. Voorshands is niet gebleken dat de beschermingsomvang van conclusies 1 en 4 van NL 442 beperkt is tot een werkwijze met uitsluitend niet-reactieve additieven. Noch uit de conclusies 1 en 4, noch uit enig andere conclusie van NL 442 blijkt dat de werkwijze conform het octrooi een fysische werking heeft en dat er geen sprake is van enige chemische reactie bij toepassing van de werkwijze. Ook de beschrijving en de voorbeelden van NL 442 geven geen enkele aanwijzing dat de werkwijze zou resulteren in een niet-reactieve binding van het bitumen door het additief. De gemiddelde vakman die het octrooischrift leest, zal de conclusies dan ook niet aldus begrijpen, dat het toe te passen additief een niet (met bitumen) reactief destillatieresidu van CNSL moet zijn. Het feit dat de conclusies van een later Europees octrooi dat de prioriteit van NL 442 inroept wel die beperking kent, maakt dat niet anders. Ook niet als uit de verleningsgeschiedenis van dat latere octrooi blijkt dat dat is gedaan ter afbakening van de stand van de techniek. Die omstandigheden spelen ingevolge artikel 53 lid 2 ROW geen rol bij de uitleg van de conclusies. De beschermingsomvang van NL 442 is derhalve niet beperkt tot gebruikmaking van een niet-reactief destillatieresidu van CNSL. Nu het additief van Ventraco alle kenmerken heeft van het in conclusie 1 van NL 442 beschreven additief, valt het gebruik daarvan voor de recycling van asfalt naar voorlopig oordeel onder de beschermingsomvang van conclusie 1.

In reconventie: 6.6 Ventraco heeft de stelling dat VWS inbreuk maakt op de Ventraco merken onderbouwd met de in 2.18 bedoelde screenprint van de website www.weezenbeek.nl. Daaruit blijkt echter alleen het gebruik van het teken ColorFalt, geen gebruik van het teken RheoFalt. VWS bestrijdt dat zij het teken RheoFalt nog steeds gebruikt en wijst er daarbij op dat zij een eigen merk heeft geïntroduceerd voor haar asfaltverjongingsadditief: 'Prephalt'. Gelet op dat verweer heeft Ventraco onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een voortdurende of dreigende inbreuk door VWS op de RheoFalt merken, zodat zij geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen ter zake de RheoFalt merken. Die vorderingen zullen dan ook niet worden toegewezen.